Opstanding
Definitie: A·naʹsta·sis, het Griekse woord dat met „opstanding” wordt vertaald, betekent letterlijk „een wederom opstaan” en heeft betrekking op een verrijzen uit de dood. In de Schrift wordt herhaaldelijk de vollediger uitdrukking „opstanding der (uit de) doden” gebruikt (Matth. 22:31; Hand. 4:2; 1 Kor. 15:12). De Hebreeuwse uitdrukking is techi·jathʹ ham·me·thimʹ, hetgeen „herleving van de doden” betekent (Matth. 22:23, voetn. Engelse NW-Verwijsbijbel 1984). Opstanding houdt in dat het door God in zijn herinnering bewaarde levenspatroon van de persoon opnieuw wordt geactiveerd. Afhankelijk van Gods wil ten aanzien van de desbetreffende persoon krijgt hij hetzij in een menselijk of in een geestelijk lichaam het leven terug, terwijl hij toch zijn persoonlijke identiteit behoudt, met dezelfde persoonlijkheid en dezelfde herinneringen als toen hij stierf. De voorziening van de opstanding der doden is een sublieme uiting van Jehovah’s onverdiende goedheid; ze toont zijn wijsheid en macht en is een middel waardoor zijn oorspronkelijke voornemen met betrekking tot de aarde verwezenlijkt zal worden.
Is de opstanding een hereniging van een onstoffelijke ziel met het fysieke lichaam?
Dit zou natuurlijk alleen mogelijk zijn als mensen een onstoffelijke ziel hadden die zich van het fysieke lichaam kon losmaken. De bijbel leert zo iets niet. Die gedachte is ontleend aan de Griekse filosofie. De bijbelse leer met betrekking tot de ziel is uiteengezet op blz. 430-433. Zie voor bewijzen omtrent de oorsprong van het door de christenheid gekoesterde geloof in een onstoffelijke, onsterfelijke ziel, blz. 434.
Werd Jezus in een vleselijk lichaam opgewekt, en heeft hij nu in de hemel zo’n lichaam?
1 Petr. 3:18: „Christus is eens voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om u tot God te leiden, hij, ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest [„door den Geest”, SV; „naar de Geest”, WV; „in den Geest”, Voorhoeve].” (Bij zijn opstanding uit de doden kreeg Jezus een geestelijk lichaam. In de Griekse tekst worden de woorden „vlees” en „geest” als tegengestelde begrippen gebruikt, en beide staan in de datief („derde naamval”); dus als een vertaler „door den Geest” zegt, moet hij om consequent te zijn ook „door het vlees” gebruiken, of als hij „in het vlees” gebruikt, moet hij ook „in de Geest” zeggen).
Hand. 10:40, 41: „God heeft hem [Jezus Christus] op de derde dag opgewekt en heeft gegeven dat hij openbaar werd, niet aan het gehele volk, maar aan getuigen die door God tevoren waren aangewezen.” (Waarom zagen anderen hem niet eveneens? Omdat hij een geestelijk schepsel was, en wanneer hij zich, net als engelen in het verleden hadden gedaan, in een vleselijk lichaam materialiseerde om zich zichtbaar te maken, deed hij dat uitsluitend wanneer hij zich onder zijn discipelen bevond.)
1 Kor. 15:45: „Zo staat er ook geschreven: ’De eerste mens, Adam, werd een levende ziel.’ De laatste Adam [Jezus Christus, die net als Adam toen hij geschapen werd, volmaakt was] werd een levengevende geest.”
Wat is de strekking van Lukas 24:36-39 met betrekking tot het lichaam waarin Jezus werd opgewekt?
Luk. 24:36-39: „Terwijl zij [de discipelen] over deze dingen spraken, stond hijzelf in hun midden en zei tot hen: ’Vrede zij u.’ Omdat zij echter schrokken en vrees hun had aangegrepen, meenden zij een geest te aanschouwen. Daarom zei hij tot hen: ’Waarom zijt gij verontrust en waarom komt er twijfel op in uw hart? Ziet mijn handen en mijn voeten, dat ik het zelf ben; betast mij en ziet, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals gij aanschouwt dat ik heb.’”
Mensen kunnen geen geesten zien, dus dachten de discipelen klaarblijkelijk dat zij een verschijning of een visioen zagen. (Vergelijk Markus 6:49, 50.) Jezus verzekerde hun dat hij geen verschijning was; zij konden zijn vleselijke lichaam zien, hem aanraken en zijn beenderen voelen; ook at hij in hun bijzijn. Op dezelfde wijze hadden in het verleden engelen zich gematerialiseerd ten einde door mensen gezien te kunnen worden; zij hadden gegeten en sommigen waren zelfs getrouwd en hadden kinderen verwekt (Gen. 6:4; 19:1-3). Jezus verscheen na zijn opstanding niet altijd in hetzelfde vleselijke lichaam (misschien om hen er krachtiger van te doordringen dat hij nu een geest was), en daardoor werd hij zelfs door zijn naaste metgezellen niet onmiddellijk herkend (Joh. 20:14, 15; 21:4-7). Doordat hij echter herhaaldelijk in gematerialiseerde lichamen aan hen verscheen en vervolgens dingen zei en deed waardoor zij hem zouden vereenzelvigen met de Jezus die zij kenden, versterkte hij hun geloof in het feit dat hij werkelijk uit de doden was opgewekt.
Indien de discipelen Jezus werkelijk hadden gezien in het lichaam dat hij nu in de hemel heeft, zou Paulus de verheerlijkte Christus later niet hebben aangeduid als „de nauwkeurige afdruk van [Gods] wezen”, want God is een Geest en is nooit vlees geweest. — Hebr. 1:3; vergelijk 1 Timótheüs 6:16.
Wanneer wij de verslagen lezen over de verschijningen van Jezus na zijn opstanding, worden wij geholpen ze goed te begrijpen als wij de op blz. 326, 327 aangehaalde schriftplaatsen 1 Petrus 3:18 en 1 Korinthiërs 15:45 in gedachte houden.
Zie ook blz. 233, 234, onder „Jezus Christus”.
Wie zullen worden opgewekt om met Christus deel te hebben aan hemels leven, en wat zullen zij daar doen?
Luk. 12:32: „Vreest niet, kleine kudde, want uw Vader heeft het goedgekeurd u het koninkrijk te geven.” (Hiertoe behoren niet allen die geloof hebben geoefend; het aantal is beperkt. Hun aanwezigheid in de hemel heeft een doel.)
Openb. 20:4, 6: „Ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. . . . Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.”
Zie ook blz. 195-202, onder „Hemel”.
Zullen degenen die tot hemels leven worden opgewekt, daar uiteindelijk een verheerlijkt fysiek lichaam hebben?
Fil. 3:20, 21: „De Heer Jezus Christus . . . [zal] ons vernederde lichaam . . . veranderen om het gelijkvormig te maken aan zijn glorierijke lichaam, overeenkomstig de werking van de kracht die hij bezit.” (Betekent dit dat hun vleselijke lichaam in de hemel uiteindelijk glorierijk gemaakt zal worden? Of betekent het dat zij, in plaats van een nietig vleselijk lichaam te bezitten, bekleed zullen worden met een glorierijk geestelijk lichaam wanneer zij tot hemels leven worden opgewekt? Laat de volgende schriftplaats het antwoord geven.)
1 Kor. 15:40, 42-44, 47-50: „Er zijn hemelse lichamen en aardse lichamen, maar de heerlijkheid van de hemelse lichamen is één soort en die van de aardse lichamen is een andere soort. Zo is het ook met de opstanding der doden. . . . Het wordt gezaaid als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam. . . . De eerste mens [Adam] is uit de aarde en van stof gemaakt; de tweede mens [Jezus Christus] is uit de hemel. Zoals hij is die van stof gemaakt is, zo zijn ook zij die van stof gemaakt zijn; en zoals de hemelse is, zo zijn ook zij die hemels zijn. En evenals wij het beeld hebben gedragen van degene die van stof gemaakt is, zo zullen wij ook het beeld van de hemelse dragen. Dit zeg ik evenwel, broeders, dat vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven.” (Hier wordt geen ruimte gelaten voor een vermenging van de twee soorten lichamen of voor het meenemen van een vleselijk lichaam naar de hemel.)
Hoe toonde Jezus wat de opstanding zal betekenen voor de mensheid in het algemeen?
Joh. 11:11, 14-44: „[Jezus zei tot zijn discipelen:] ’Lazarus, onze vriend, is gaan rusten, maar ik ga erheen om hem uit de slaap te wekken.’ Toen zei Jezus . . . ronduit tot hen: ’Lazarus is gestorven.’ . . . Bij zijn aankomst dan bevond Jezus dat hij [Lazarus] al vier dagen in het herinneringsgraf lag. . . . Jezus zei tot haar [Martha, een zuster van Lazarus]: ’Ik ben de opstanding en het leven.’ . . . Hij [riep] met een luide stem: ’Lazarus, kom naar buiten!’ De man die dood was geweest, kwam naar buiten, zijn voeten en handen met zwachtels gebonden en een doek om zijn gelaat gebonden. Jezus zei tot hen: ’Maakt hem los en laat hem gaan.’” (Als Jezus Lazarus op die manier uit een staat van gelukzaligheid in een ander leven had teruggeroepen, zou het geen daad van goedheid zijn geweest. Maar dat Jezus Lazarus uit een levenloze toestand opwekte, was zowel voor hem als voor zijn zusters een daad van goedheid. Lazarus werd opnieuw een levend mens.)
Mark. 5:35-42: „Enkele mannen uit het huis van de presiderende dienaar van de synagoge [kwamen] zeggen: ’Uw dochter is gestorven! Waarom zoudt gij de leraar nog langer lastig vallen?’ Jezus ving het woord dat werd gesproken echter op en zei tot de presiderende dienaar van de synagoge: ’Vrees niet, oefen slechts geloof.’ . . . Hij [nam] de vader en moeder van het jonge kind en degenen die bij hem waren, mee en ging het vertrek binnen waar het jonge kind was. En hij pakte de hand van het jonge kind en zei tot haar: ’Talítha koemi’, hetgeen vertaald betekent: ’Meisje, ik zeg u: Sta op!’ En onmiddellijk stond het meisje op en liep, want zij was twaalf jaar. En terstond waren zij buiten zichzelf van grote verrukking.” (Wanneer tijdens Christus’ duizendjarige regering de algemene opstanding op aarde plaatsvindt, zullen ongetwijfeld vele miljoenen ouders en hun nakomelingen overgelukkig zijn als zij worden herenigd.)
Welk vooruitzicht wacht degenen die tot leven op aarde worden opgewekt?
Luk. 23:43: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn.” (De hele aarde zal in een paradijs worden veranderd wanneer Christus als Koning regeert.)
Openb. 20:12, 13: „Ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boekrollen geopend. Maar er werd een andere boekrol geopend; het is de rol des levens. En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden. . . . Zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden.” (In overeenstemming met Jesaja 26:9 doelt het openen van boekrollen klaarblijkelijk op een tijd van onderricht in de goddelijke wil. Dat „de rol des levens” wordt geopend, duidt erop dat voor hen die acht slaan op het geboden onderricht, de gelegenheid openstaat dat hun naam in die rol geschreven wordt. Zij zullen het vooruitzicht op eeuwig leven in menselijke volmaaktheid hebben.)
Zie ook blz. 244-249, onder „Koninkrijk”.
Zullen sommigen eenvoudig worden opgewekt om hun vonnis te vernemen en dan de tweede dood ondergaan?
Wat is de betekenis van Johannes 5:28, 29? Daar staat: „Allen die in de herinneringsgraven zijn, [zullen] zijn stem . . . horen en te voorschijn . . . komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels.” Wat Jezus hier zei, moet begrepen worden in het licht van de openbaring die hij later aan Johannes gaf. (Zie Openbaring 20:12, 13, hierboven aangehaald.) Zowel zij die vroeger goede dingen hebben gedaan als zij die vroeger slechte dingen hebben beoefend, worden „ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden”. Welke daden? Indien wij de zienswijze zouden huldigen dat mensen veroordeeld zouden worden op grond van daden die zij in hun vroegere leven hebben gedaan, zou dat in strijd zijn met Romeinen 6:7: „Wie gestorven is, is van zijn zonde vrijgesproken.” Ook zou het onredelijk zijn mensen alleen maar op te wekken om hen te vernietigen. Jezus wees dus in Johannes 5:28, 29a vooruit naar de opstanding en bracht vervolgens in de rest van vers 29 onder woorden welke afloop er zou zijn nadat zij tot menselijke volmaaktheid waren gebracht en geoordeeld waren.
Wat geeft Openbaring 20:4-6 te kennen met betrekking tot hen die een opstanding op aarde zullen krijgen?
Openb. 20:4-6: „Ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God . . . En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang. (De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren.) Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.”
In NW en Mo zijn de haakjes geplaatst om de lezer te helpen verband te leggen tussen het gedeelte na de haakjes en het gedeelte ervoor. Zoals duidelijk wordt verklaard, hebben „de overigen der doden” geen deel aan de eerste opstanding. Die opstanding is weggelegd voor hen die tijdens de duizend jaar met Christus regeren. Betekent dit dat er gedurende de duizend jaar geen enkel mens zal leven behalve zij die met Christus in de hemel regeren? Neen, want dit zou inhouden dat er niemand was ten behoeve van wie zij als priesters dienden en zou hun domein een verlaten aardbol zijn.
Wie zijn dan „de overigen der doden”? Dat zijn al diegenen van de mensheid die zijn gestorven ten gevolge van de Adamitische zonde, alsmede degenen die, hoewel zij de grote verdrukking hebben overleefd of misschien tijdens het Millennium geboren zijn, verlost moeten worden van de doodaanbrengende gevolgen van die overgeërfde zonde. — Vergelijk Efeziërs 2:1.
In welke zin ’komen zij niet tot leven’ totdat de duizend jaren geëindigd zijn? Hiermee wordt niet hun opstanding bedoeld. Bij dit ’tot leven komen’ is veel meer betrokken dan louter het bestaan als mensen. Het betekent tot menselijke volmaaktheid geraken, vrij van alle gevolgen van de Adamitische zonde. Merk op dat hierover in vers 5 wordt gesproken onmiddellijk nadat het voorgaande vers heeft gezegd dat zij die in de hemel zullen zijn, ’tot leven kwamen’. In hun geval betekent het een leven vrij van alle gevolgen van zonde; zij worden zelfs speciaal begunstigd met onsterfelijkheid (1 Kor. 15:54). Voor „de overigen der doden” moet het dus de volheid van leven in menselijke volmaaktheid betekenen.
Wie zullen een aardse opstanding krijgen?
Joh. 5:28, 29: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem [de stem van Jezus] zullen horen en te voorschijn zullen komen.” (Het Griekse woord dat met „herinneringsgraven” is vertaald, is niet de meervoudsvorm van taʹfos [graf, een afzonderlijke grafstede] of haiʹdes [het gemeenschappelijke graf van de gestorven mensheid], maar de meervoudsdatief van mne·meiʹon [herinnering, herinneringsgraf]. Het legt de nadruk op het feit dat de herinnering aan de overledene wordt bewaard. Niet degenen aan wie de herinnering wegens onvergeeflijke zonden werd uitgewist in Gehenna, maar personen die in Gods herinnering bestaan, zullen worden opgewekt en de gelegenheid ontvangen eeuwig te leven. — Matth. 10:28; Mark. 3:29; Hebr. 10:26; Mal. 3:16.)
Hand. 24:15: „Op God heb ik mijn hoop gesteld . . . dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen.” (Zowel zij die in overeenstemming met Gods rechtvaardige wegen hebben geleefd als mensen die uit onwetendheid onrechtvaardige dingen hebben gedaan, zullen worden opgewekt. De bijbel beantwoordt niet al onze vragen over het al dan niet opgewekt worden van bepaalde specifieke personen die gestorven zijn. Maar wij kunnen het vertrouwen hebben dat God, die alle feiten kent, onpartijdig zal handelen in gerechtigheid, getemperd door barmhartigheid die niet afwijkt van zijn rechtvaardige maatstaven. Vergelijk Genesis 18:25.)
Openb. 20:13, 14: „De zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden. En de dood en Hades werden in het meer van vuur geslingerd. Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur.” (Degenen die hun dood te wijten hebben aan de Adamitische zonde, zullen dus worden opgewekt, of zij nu een zeemansgraf hebben gevonden of begraven zijn in Hades, het gemeenschappelijke aardse graf van de gestorven mensheid.)
Zie ook „Redding”.
Als er miljarden mensen uit de doden opgewekt worden, waar moeten zij dan allemaal wonen?
Volgens een zeer ruime schatting bedraagt het totale aantal mensen die ooit op aarde hebben geleefd, twintig miljard. Zoals wij gezien hebben, zullen dezen niet allen worden opgewekt. Maar zelfs indien wij aannemen dat dit wel zou gebeuren, zou er volop ruimte zijn. Op het ogenblik bedraagt het landoppervlak van de aarde ongeveer 147.600.000 km2. Gesteld dat de helft daarvan voor andere doeleinden wordt gereserveerd, dan blijft er nog altijd ca. 0,37 ha per persoon over, meer dan voldoende voor de verbouw van voedsel. De oorzaak van de huidige voedseltekorten is niet een onvermogen van de aarde om voldoende voort te brengen, maar politieke wedijver en commerciële hebzucht.
Zie ook blz. 33, onder „Aarde”.