Telescopen en microscopen — Hebben hun onthullingen uw geloof ondermijnd of versterkt?
PENZIAS en Wilson gaven de duiven de schuld. Toen hun gevoelige radioapparatuur een vreemde ruis bleef opvangen, gingen de twee geleerden op onderzoek uit en ontdekten dat een paar duiven zich in hun reusachtige hoornantenne een slaapplaats hadden uitgezocht. Toen echter het irritante geruis ook na het verjagen van de gevederde overtreders nog aanhield, begon hun te dagen dat wat zij hoorden, uit de diepten van de kosmische ruimte afkomstig was.
Geleerden zijn van mening dat de door Penzias en Wilson ontdekte „kosmische achtergrondstraling” in werkelijkheid de echo was van een „oerknal” — een kosmische explosie die eonen geleden de geboorte van ons universum veroorzaakte. Hun ontdekking, te zamen met een groeiende hoeveelheid ondersteunend bewijsmateriaal, heeft sommige geleerden ertoe gebracht een opzienbarende mogelijkheid te overwegen: De bijbel heeft gelijk als daarin staat: „In het begin schiep God de hemel en de aarde.” — Genesis 1:1.
In de uitgave van 23 juni 1983 van het tijdschrift New Scientist verscheen bijvoorbeeld de volgende kop: „De opkomende wetenschap van de kosmologie ontkent het bestaan van God niet, en kan het ook niet ontkennen.” De schrijver, een hoogleraar natuurkunde, zei:
„In de afgelopen paar jaar zijn steeds meer geleerden getroffen door allerlei in hun ogen onwaarschijnlijke ’toevalligheden’ die in de wetten der natuurkunde zitten ingebouwd om het universum in staat te stellen de vertrouwde systemen voort te brengen die wij zien — sterrenstelsels, sterren, atomen en het allervoornaamste, wijzelf . . . De geringste verandering in de onderlinge verhouding van gravitatiekrachten en elektromagnetische krachten zou sterren zoals de zon in blauwe reuzen of rode dwergen veranderen. Overal om ons heen schijnen wij het bewijs te zien dat in de natuur de dingen precies goed zijn.”
Het is duidelijk dat de telescoop de basis voor geloof in een Schepper niet teniet heeft gedaan. Zal men dan wellicht ook de bijbel, ’s werelds belangrijkste religieuze boek, serieus kunnen nemen? Ja, want zowel de telescoop als de microscoop verschaft ons dwingende redenen om dat te doen. Beschouw eens enkele daarvan.
’DE ENE STER VERSCHILT VAN DE ANDERE’
Vaak zijn studieboeken op het gebied van de natuurwetenschappen al verouderd op het moment dat ze gedrukt zijn — zo vaak worden oude stelligheden door nieuwe ontdekkingen tenietgedaan. Maar de bijbel, opgetekend eeuwen voordat zelfs maar de gedachte aan telescopen en microscopen geboren was, spreekt vaak met opmerkelijke nauwkeurigheid over wetenschappelijke onderwerpen.
Eén voorbeeld vinden wij in 1 Korinthiërs 15:41 waar de apostel Paulus schrijft: „De heerlijkheid van de zon is één soort en de heerlijkheid van de maan is een andere, en de heerlijkheid van de sterren is een andere, ja, de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere.”
Voor de oppervlakkige waarnemer lijken de meeste sterren op elkaar, en zullen ze misschien alleen in helderheid verschillen. Niettemin zeggen astronomen dat sterren ook in kleur variëren, van wit, blauwachtig wit, geel, oranje tot oranje-rood en rood. Pulsars — naar men aanneemt snel roterende, ineengestorte sterren — hebben een nogal unieke „heerlijkheid”. Als een klikkend tourniquet dat telkens maar één persoon doorlaat, zenden ze radiosignalen uit met een regelmaat die tot op een fractie van een seconde nauwkeurig is. Pulsars uit de Krab- en Velanevel zenden zelfs zichtbare lichtflitsen uit. De dichtheid van sterren verschilt enorm. Ook verschillen ze enorm in grootte. De superreus Betelgeuze heeft volgens voorzichtige schattingen een doorsnee van meer dan 400 miljoen kilometer! Als die ster op de plaats van onze zon zou staan, zou Betelgeuze de aarde en de rest van ons zonnestelsel volledig opslokken tot waar Mars zijn baan beschrijft!
Hoe heeft de apostel Paulus wetenschappelijke waarheden kunnen neerschrijven terwijl hij geen instrument bezat — nog niet zo iets primitiefs als dat van Galilei — dat hem die informatie had kunnen geven?
„DE INZETTINGEN VAN DE HEMEL”
„Kunt gij de banden van het sterrenbeeld Kimah vastbinden, of kunt gij de koorden losmaken van het sterrenbeeld Kesil?” vroeg God. „Zijt gij de inzettingen van de hemel te weten gekomen, of zoudt gij het gezag ervan op de aarde kunnen doen gelden?” (Job 38:31, 33) Eeuwenlang waren mensen zich niet bewust dat „inzettingen”, of wetten, de bewegingen van hemellichamen bestuurden. Door de ontdekkingen van Johannes Kepler, Sir Isaac Newton, Albert Einstein en anderen toe te passen, zijn astronomen gaan begrijpen dat gravitatiekrachten de „banden” zijn die sterrenstelsels — zoals „Kimah” — bij elkaar houden.
Astronomen zeggen ook dat sterren niet stationair zijn, maar veeleer, zoals één astronoom het uitdrukt, ’rond het centrum of de kern van de melkweg roteren als in een reusachtige draaimolen’. Onze eigen zon doet naar schatting 200 miljoen jaar over een rondreis door de Melkweg. De bijbel heeft het bij het rechte eind als daarin wordt vermeld dat sterren banen beschrijven.
ALLEEN LEVEN UIT ANDER LEVEN
Ook de microscoop verleent geloofwaardigheid aan de bijbel. Beschouw de biologische wet eens die in Genesis hoofdstuk 1 wordt vermeld: De levensvormen vermenigvuldigen zich ’naar hun soort’. De krachtige microscopen van vandaag hebben geleerden geholpen een beter begrip te krijgen van de voortplanting en de genetische begrenzingen die bewijzen dat de bijbelse verklaring wetenschappelijk juist is.
In Psalm 36:9 verklaart de bijbel verder over God: „Bij u is de bron van het leven; door licht van u kunnen wij licht zien.” Eeuwenlang geloofden mensen de theorie van de Griekse filosoof Aristoteles dat leven spontaan uit dode materie ontstaat. Tot in de 17de eeuw geloofden zelfs ontwikkelde mensen nog dat muizen uit oude lompen voortkwamen, torren uit meel, kikkers uit modder en palingen uit dauw.
De controverse woedde nog steeds toen Darwin in 1859 The Origin of Species (Het ontstaan der soorten) publiceerde. Velen voerden de veronderstelde spontane generatie van bacteriën aan ter ondersteuning van de evolutietheorie, en als een verklaring voor het ontstaan van het leven. In hetzelfde jaar „bewees” de Franse geleerde Pouchet dat micro-organismen uit water, lucht en hooi voortkwamen. Een andere Franse geleerde, Louis Pasteur, bestreed deze beweringen echter; hij toonde aan dat bacteriën die op stofdeeltjes in de lucht werden meegedragen Pouchets experimenten konden hebben beïnvloed.
Volstrekt niet uit het veld geslagen, herhaalde Pouchet zijn experimenten, deze keer in de stofvrije berglucht van de Pyreneeën. Verder kookte hij zijn mengsel van hooi en water om elke levende bacterie te doden. Toen zijn mengsel al heel gauw weer krioelde van de bacteriën, was hij er dan ook zeker van dat hij ten slotte het bewijs had geleverd voor spontane generatie. In de jaren 1870 echter ontdekte de Ierse geleerde John Tyndall dat hooibacteriën hitte-resistente sporen vormen die urenlang koken konden overleven. Helaas voor Pouchet! Zijn hooimengsel was niet op de juiste wijze gesteriliseerd. Tyndalls experiment bracht de theorie van spontane generatie dus de doodsteek toe.
Met moderne microscopen kunnen geleerden nu precies zien op welke wijze cellen zich delen en vermenigvuldigen. Dat leven alleen voortkomt uit eerder bestaand leven is nu een vaststaand wetenschappelijk feit — een feit waarop de bijbel eeuwen geleden wees!
„ZELFS HET EMBRYO VAN MIJ”
In Psalm 139:16 verklaart de bijbel: „Uw [Gods] ogen zagen zelfs het embryo van mij, en in uw boek waren alle delen ervan beschreven.” Merk op dat de bijbel beweert dat ’alle delen’ van een embryo „beschreven” staan. Door middel van deze poëtische woorden verwijst de psalmist klaarblijkelijk naar iets wat geleerden slechts onlangs hebben ontdekt: het DNA, of de genetische informatie in elke cel. Het Zuidafrikaanse tijdschrift Huisgenoot herinnert ons eraan dat nog nooit iemand dit genetische materiaal heeft kunnen ’lezen’, „zelfs niet onder de krachtigste elektronenmicroscoop. Maar geleerden weten dat deze brokjes informatie in elk persoon uniek zijn en zijn persoonlijkheid en uiterlijk bepalen”.
HET BOEK DAT GELOOF OPBOUWT
Professor Merlyn Mehl, een natuurkundige aan de University of the Western Cape (Zuid-Afrika), zei onlangs: „Men kan zich moeilijk voorstellen dat iemand die wetenschappelijk heeft leren redeneren, niet getroffen zou worden door de geloofwaardigheid van de Schrift. Dezelfde eenheid en harmonie die zich in de levenloze natuurkundige wereld vertonen, zijn duidelijk zichtbaar in dat indrukwekkendste boek van allemaal — de bijbel.” Natuurlijk is de bijbel geen wetenschappelijk leerboek. Hij geeft echter antwoord op vragen die voor de mens van werkelijk belang zijn. De wetenschap doet onthullingen over het universum en analyseert de ingewikkelde mechanismen van levensprocessen. Maar van hoeveel waarde is dit alles als wij niet weten wat het doel van het leven is? Alleen de bijbel geeft op deze vragen bevredigende antwoorden.
De psalmist David besefte dit. Net zoals de hedendaagse astronomen besteedde hij veel tijd aan het bestuderen van de sterrenhemel. „De hemelen maken de heerlijkheid van God bekend”, merkte hij op. Maar David besefte dat het niet voldoende was om met bewondering naar de natuur te kijken. In dezelfde psalm vervolgde hij: „De wet van Jehovah is volmaakt, de ziel wederbrengend. De vermaning van Jehovah is betrouwbaar, de onervarene wijs makend. De bevelen van Jehovah zijn recht, het hart verheugend.” — Psalm 19:1-4, 7, 8.
De telescoop en microscoop hebben op opmerkelijke wijze getoond dat de wereld waarin wij leven — van het ontzaglijk grote tot het oneindig kleine — ontzagwekkend en ingewikkeld is. De problemen waarmee wij worstelen, zijn net zo ingewikkeld — veel te ingewikkeld voor de mens om zonder goddelijke hulp op te lossen. „Ik weet heel goed, o Jehovah, dat het niet aan de aardse mens is zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt zelfs maar zijn schrede te richten” (Jeremia 10:23). Alle wetenschappelijke gegevens kunnen de mens eenvoudig niet redden nu het lijkt alsof hij zich regelrecht in zelfvernietiging gaat storten. Nadenkende personen zoeken daarom elders naar antwoorden. En deze antwoorden treft men aan in een boek dat bestand is gebleken tegen de tand des tijds — en nu ook nog tegen het kritisch onderzoek met telescoop en microscoop.