„Wandel in de naam van Jehovah, onze God, voor altoos”
’Want alle volkeren wandelen elk in den naam van zijn god, maar wij zullen wandelen in den naam van Jehovah, onzen God, voor altoos en immer.’ — Micha 4:5, NBG en Statenvert., AS.
Tijdens de volgende toespraak, welke op woensdagmiddag, 22 juli 1953, werd gehouden, werd door de president van het Watch Tower Bible and Tract Society deel I van de Nieuwe-Wereld-Vertaling der Hebreeuwse Geschriften vrijgegeven aan de door Jehovah’s getuigen belegde Vergadering der Nieuwe-Wereldmaatschappij in het Yankee Stadion, New York.
1. Welke beslissing zou volgens de voorzegging in het „laatste der dagen” worden genomen, en hoe kan iemand weten of zijn beslissing juist is?
VOLGENS de voorzegging zou het „laatste der dagen”, of de laatste dagen, dezer oude wereld een tijd zijn voor het nemen van een hoogst belangrijke beslissing. Deze beslissing zal van invloed zijn op de eeuwige bestemming van iedere persoon. Er zal uit blijken of hij het eeuwige leven in een rechtvaardige nieuwe wereld al dan niet waardig is. Hoe kan iemand weten of zijn beslissing de juiste is? Hij kan dit onmiskenbaar weten door de juiste God te kiezen tot wie hij zijn aanbidding richt. Dit maakt de beslissing tot de belangrijkste beslissing die men kan nemen. Een persoon neemt de juiste beslissing wanneer hij de God kiest die heeft beloofd een nieuwe wereld zonder oorlogen te scheppen en op welke God hij zich kan verlaten voor de verwezenlijking van zijn belofte. Dat er vele goden zouden zijn uit wie men een keuze zou moeten doen en dat sommigen de God zouden kiezen die blijvende vrede, veiligheid en voorspoed biedt, werd door de geïnspireerde profetie te kennen gegeven met de woorden:
2. Hoe wordt in Micha 4:1-5 te kennen gegeven dat sommigen de juiste God zouden kiezen?
2 ’En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis van Jehovah vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen, en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar den berg van Jehovah, naar het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen vele volkeren en recht spreken over machtige natiën tot in verre landen. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen den oorlog niet meer leren. Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond van Jehovah der heerscharen heeft het gesproken. Want alle volkeren wandelen elk in den naam van zijn god, maar wij zullen wandelen in den naam van Jehovah, onzen God, voor altoos en immer.’ — Micha 4:1-5, NBG.
3. Welk tegenwoordige volk wandelt in de naam van Jehovah als God, en waaruit blijkt dit?
3 Zowel hemelse als menselijke gebeurtenissen sedert 1914 n. Chr. kenmerken onze dagen als het „laatste der dagen” of de laatste dagen van deze oude wereld (Matth. 24:3-39). Laat daarom een ieder die Micha’s profetie leest en naar de vervulling er van uitziet, zich thans de vraag stellen: Welk van alle volkeren wandelt in de naam van Jehovah als God? Is het de onlangs opgerichte republiek Israël of is het het Joodse volk in zijn geheel, door bemiddeling van wiens getrouwe voorvaders wij de heilige Hebreeuwse Geschriften hebben ontvangen? Het antwoord moet ontkennend zijn, want gedurende de afgelopen negentien eeuwen heeft de mensheid de naam van de levende en waarachtige God niet leren kennen door bemiddeling van zulke natuurlijke Joden. Wie zijn dan, zoals blijkt uit authentieke documenten in gerechtshoven van het land, waarbij het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten niet is uitgesloten, en volgens de berichten in de nieuwsbladen, tijdschriften, bulletins en boeken, zowel wereldse als religieuze, vriendelijk gezinde als vijandig gezinde, ja, wie blijken, zoals door al deze berichten onbetwistbaar wordt aangetoond, het volk te zijn dat heeft verkozen voor altoos en immer in de naam van Jehovah als hun God te wandelen? Het eerlijke, onbevooroordeelde antwoord moet zijn, Jehovah’s getuigen. De enorme hoeveelheid lectuur welke door deze mensen is verspreid en de honderdduizenden openbare lezingen die zij in dit laatste der dagen hebben gehouden, geven bovendien een antwoord dat op hetzelfde neerkomt. Zelfs de vijanden moeten toegeven dat deze profetie van Micha haar vervulling in deze tijd alleen in zulke getuigen van Jehovah vindt.
4. Op welke wijze is er een poging in het werk gesteld om elke grond voor de naam waaronder deze Christelijke getuigen bekend zijn, weg te nemen?
4 Om deze reden is de naam van de Allerhoogste God in de afgelopen twintig jaren dikwijls het onderwerp van het gesprek geweest en hun vijanden beweren dat de getuigen niet de juiste naam hebben, alhoewel deze naam honderden jaren lang in Bijbelvertalingen is verschenen. Onlangs werd er een poging in het werk gesteld elke grond voor de naam waaronder deze Christelijke getuigen bekend zijn, weg te nemen. Op welke wijze? Door de naam van de Allerhoogste God uit de Bijbelvertaling te nemen. Dit was het geval in de Revised Standard Version (Herziene Standaard Vertaling) van de Bijbel, die in 1952 werd gepubliceerd en welker publicatie op commerciële wijze werd geadverteerd als het „grootste Bijbelnieuws in 341 jaar”.
5. Welke hoogst belangrijke beslissing moesten de vertalers van de Revised Standard Version nemen, en vooral met het oog op welke reeds vroeger gedane verklaring?
5 De Bijbel werd oorspronkelijk in het Hebreeuws, het Aramees en het gewone of algemene Grieks geschreven, en in de Hebreeuwse Geschriften wordt de naam van God als een Tetragrammaton of vier Hebreeuwse medeklinkers geschreven, hetgeen in het Latijn met JHVH, en in het Engels met YHWH overeenkomt. Eeuwenlang is de naam als „Jehovah” uitgesproken, doch in de laatste eeuw hebben Bijbelgeleerden de voorkeur gegeven aan de uitspraak „Yahweh” als meer correct. De vertalers van de Revised Standard Version moesten, aangezien zij een Amerikaans comité zijn en de opvolgers zijn van het comité dat de American Standard Version (Amerikaanse Standaard Vertaling) van 1901 had vervaardigd, een hoogst belangrijke beslissing nemen met betrekking tot hun vertaling, en wel met betrekking tot de naam van de Allerhoogste God. Dit was zo met het oog op paragraaf 8 van het Voorwoord van de American Standard Version, hetwelk luidt:
I. De verandering die eerst werd voorgesteld in het Appendix [van de English Revised Version] — die waardoor „Jehovah” in de plaats werd gesteld voor „HERE” en „GOD” (in kleine hoofdletters gedrukt) — zal door velen niet welkom worden geheten omdat de woorden die zijn vervangen, zo dikwijls voorkomen en heel goed bekend zijn. Doch, na een zorgvuldige overweging werden de Amerikaanse Herzieners tot de eenstemmige overtuiging gebracht dat een Joods bijgeloof, waardoor de Naam van God als te heilig werd beschouwd om uit te spreken, niet langer behoorde te overheersen in de Engelse of welke andere vertaling van het Oude Testament ook, hetgeen gelukkig in de talrijke vertalingen welke door hedendaagse zendelingen zijn gemaakt, niet het geval is. Deze Gedenknaam, die in Ex. iii, 14, 15 wordt verklaard, en waarop als zodanig in de oorspronkelijke tekst van het Oude Testament herhaaldelijk de nadruk wordt gelegd, duidt God aan als de persoonlijke God, als de Verbondsgod, de God der openbaring, de Bevrijder, de Vriend van zijn volk; — niet slechts de abstracte „Eeuwige” van vele Franse vertalingen, maar de altijd levende Helper van hen die in moeilijkheden verkeren. Deze persoonsnaam, met zijn rijkdom aan heilige herinneringen, wordt nu in de heilige tekst hersteld op de plaats waarop hij ontegenzeglijk aanspraak heeft.
6. Wat heeft het vertaalcomité van de Revised Standard Version met betrekking tot de naam van God gedaan, en om welke tot uitdrukking gebrachte redenen?
6 Toen op 30 september 1952 de Revised Standard Version werd vrijgegeven, welke vrijgave wijd en zijd werd aangekondigd en gevierd, maakte het vertaalcomité zijn beslissing aan de wereld bekend: de naam van God was de plaats in de heilige tekst waarop hij „ontegenzeglijk aanspraak” heeft, ontzegd en was volledig uitgeschakeld. In Paragraaf zeventien van het voorwoord van deze nieuwe, in 1952 verschenen vertaling zet het comité zijn reden voor deze beslissing uiteen, en door wat het zegt, wordt het comité van de American Standard Version volkomen belachelijk gemaakt met betrekking tot de naam van God. Paragraaf zeventien luidt:
Een grotere afwijking van het gebruik van de American Standard Version is de vertolking van de Naam van God, het „Tetragrammaton.” De American Standard Version gebruikte de uitdrukking „Jehovah”; de King James Version had dit op vier plaatsen gebezigd, maar overal elders, uitgezonderd in drie gevallen waar het werd gebezigd als een deel van een eigennaam, gebruikte ze het Engelse woord HERE (of in bepaalde gevallen GOD) in hoofdletters gedrukt. De herziening in kwestie keert terug tot de methode van de King James Version, welke het vroegere voorbeeld van de oude Griekse en Latijnse vertalers en het reeds lang gevestigde gebruik bij het lezen van de Hebreeuwse geschriften in de synagoge volgt. Alhoewel het bijna, indien niet geheel, zeker is dat de Naam oorspronkelijk als „Yahweh” werd uitgesproken, werd deze uitspraak niet aangegeven toen de Másoretes klinkertekens aan de uit medeklinkers bestaande Hebreeuwse tekst toevoegden. . . . Om twee redenen is het Comité tot het meer bekende gebruik van de King James Version teruggekeerd: (1) het woord „Jehovah” vertegenwoordigt niet nauwkeurig welke vorm van de Naam maar ook die ooit in het Hebreeuws is gebruikt; en (2) het gebruik van een eigennaam voor de ene en enige God, alsof er andere goden zouden zijn van wie hij onderscheiden moest worden, werd vóór het Christelijke tijdperk in het Judaïsme reeds niet meer gebezigd en is volkomen ongepast voor het universele geloof van de Christelijke Kerk.
7. Welke vraag werd met betrekking hiertoe door de spreker gesteld aan de Christelijke congresgangers in het Yankee Stadion?
7 Gij duizenden congresgangers hier in het Yankee Stadion, die gedoopte volgelingen van de Here Jezus Christus zijt en die derhalve een aanzienlijk gedeelte vertegenwoordigt van datgene wat „de Christelijke Kerk” wordt genoemd, spreekt dit Voorwoord van de Revised Standard Version namens u? Zijt gij het er mede eens dat het „gebruik van een eigennaam voor de ene en enige God, alsof er andere goden zouden zijn van wie hij onderscheiden moest worden, . . . volkomen ongepast [is] voor het universele geloof van de Christelijke Kerk”?
8. Wat zeide de apostel Paulus met betrekking hiertoe, en hoe zou hij dus op de hierboven gedane verklaring hebben geantwoord?
8 Hoe zou de apostel Paulus op die verklaring hebben geantwoord? Hij zeide: „Alhoewel er zogenaamde goden in de hemel of op aarde kunnen zijn — zoals er inderdaad vele ’goden’ en vele ’heren’ zijn — toch is er voor ons één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en ten behoeve van wie wij bestaan, en één Heer, Jezus Christus, door bemiddeling van wie alle dingen zijn en door bemiddeling van wie wij bestaan” (1 Kor. 8:5, 6, RS). De apostel Paulus verklaarde hier dat er in de hemel en op aarde vele schepselen zijn die of „goden” of „heren” worden genoemd. Was het voor de God van Paulus dus noodzakelijk om te midden van alle mededingers die aanspraak op godheid maakten, door een naam te worden onderscheiden ten einde hem exclusief te maken als de „éne God”? Wij Christenen belijden dat er slechts de ene God is, toch wordt het feit dat hij de ene God is door anderen betwist en geloochend, en er zijn tegenwoordig anderhalf milliard mensen die ontelbare andere goden aanbidden en voor wie deze goden precies zo reëel zijn als de ene waarachtige God reëel is voor Christenen die in de Bijbel geloven. Het is derhalve ten zeerste op zijn plaats dat de Christelijke God door een naam wordt onderscheiden. Ook zijn er in het universum velen die „heren” worden genoemd, alhoewel er voor Christenen slechts één werkelijke Heer is, en daarom is het eveneens passend en noodzakelijk dat Christenen te kennen geven wie hun Heer is met de naam Jezus Christus.
HET BELANGRIJKE PUNT DER KRITIEK
9. Hoe hebben sommige geestelijken kritiek uitgeoefend op de Revised Standard Version, en hoe met betrekking tot de wijze waarop deze vertaling Gods naam behandelt?
9 Er is heel wat kritiek op de Revised Standard Version uitgeoefend en sommige geestelijken noemen het „deze modernistische Bijbel”, „deze nieuwe Bijbel van het modernisme.” Doch hoevelen onder de velen die kritiek op die vertaling hebben uitgeoefend, hebben blijk gegeven van waardering voor Gods naam en hebben de vertaling gecriticeerd omdat ze zijn naam er uit heeft gelaten en deze voor lezers heeft verborgen? Wij hebben hier ten minste één geval van zulk een kritiek, zoals in een nieuwsblad van New York, de Daily Compass van 28 october 1952, is gepubliceerd en de kritiek is van een Joodse uitgever afkomstig. Hier volgt een gedeelte van wat hij over de Revised Standard Version schrijft: „Het kan zijn dat de 32 Protestantse geleerden hebben getracht de Schrift in het ’duidelijkste, nauwkeurigste Engels van onze tijd’ te herzien, maar dit doende, hebben zij in werkelijkheid de oorspronkelijke betekenissen verduisterd. Door bovendien sommige oorspronkelijke Hebreeuwse namen, zoals ’Jehovah’, te vertolken met Engelse woorden die nimmer de oorspronkelijke betekenis uitdrukken (’Jehovah’ is een samenstelling van drie tijden ’Ik Was, Ik Ben, Ik Zal Zijn’), hebben de vertalers een zware overtreding begaan en een ernstige zonde bedreven. Want door het woord ’Heer’ voor ’Jehovah’ te gebruiken, hebben zij de lezers alleen nog maar meer verward, die nu niet zullen weten wanneer [er wordt verwezen naar] Jehovah, de Schepper van alles, of naar de erkende Christelijke Zoon, naar wie aldus in de evangelische werken wordt verwezen. ’Heer’ heeft bovendien verscheidene gewone betekenissen.”
10. Hoe werd de naam in deel I van de vertaling door de Katholieke Broederschap behandeld en welk commentaar leverde ze er op?
10 Twee dagen voordat de Revised Standard Version werd vrijgegeven, gaf de Rooms-Katholieke Confraternity of Christian Doctrine (Broederschap der Christelijke leer) in Amerika deel I van de door haar vervaardigde uitgave van de Bijbel uit, welke de eerste acht boeken van de Bijbel, van Genesis tot en met Ruth, bevat. Deze nieuwe Amerikaanse Katholieke vertaling volgt echter de Douay Version, en de Douay Version heeft de naam „Jehovah” nimmer in de tekst zelf gebruikt. Wij leveren er in dit verband daarom geen commentaar op, alleen halen wij aan wat in deze vertaling in de voetnoot bij Exodus 3:14 staat met betrekking tot Gods naam, die in de Hebreeuwse tekst wordt vertolkt door het Tetragrammaton: „Uit eerbied voor deze naam werd later de uitdrukking Adonai, ’mijn Heer’, als een vervangingswoord gebruikt. Het woord HEER in de tegenwoordige vertaling vertolkt dit traditionele gebruik. Het woord ’Jehovah’ ontstond door een verkeerd lezen van deze naam zoals hij in de gangbare Hebreeuwse tekst staat geschreven.”
11. Is er met betrekking tot de Revised Standard Version terecht commentaar van Jehovah’s getuigen verwacht, en ten aanzien waarvan?
11 Er is met betrekking tot de Revised Standard Version echter terecht enig commentaar van Jehovah’s getuigen verwacht. Zij die zich bewust waren van de weglating van de heilige naam uit die vertaling hebben op de uitkijk gestaan om te zien wat de getuigen er over zouden zeggen. Zij hebben verwacht dat wij er grote ophef over zouden maken. Wij hebben hier de voorzegging van het religieuze tijdschrift The Christian Century van 28 juni 1950, waarin met betrekking tot de Revised Standard Version die zou uitkomen, het volgende wordt gezegd: „Doch Jehovah’s Getuigen houden nu eenmaal met een hartstochtelijke overtuiging aan hun geloofsstellingen vast. Wanneer de nieuwe vertaling verschijnt en de naam van de Oud-Testamentische godheid er in enige andere vorm dan ’Jehovah’ in voorkomt, kunnen de vertalers verwachten dat hen van de dag af waarop het eerste exemplaar van de pers komt, het vuur na aan de schenen zal worden gelegd.” Vijf dagen nadat de nieuwe vertaling was vrijgegeven, publiceerde een religieuze geestelijke in de Sunday Tribune van Chicago, van 5 october 1952, een artikel getiteld „Herziene, gemakkelijker te lezen vertaling van de Bijbel.” In paragraaf zes zeide hij het volgende: „Er zijn meer dan 300 woorden, zoals in het voorwoord van de R.S.V. wordt uiteengezet, die tegenwoordig geheel verschillende betekenissen hebben dan in de 17de eeuw. De naam Jehovah, in plaats van Heer of God, een zuiver verzonnen woord dat enkele malen in de King James vertaling voorkomt, wordt niet gebruikt. [Jehovah’s getuigen zijn zeer ontdaan door deze weglating.]”
12. Waarom zijn wij niet ontdaan door de weglating van de naam, en tot het uitoefenen van welke kritiek voelen wij ons gerechtvaardigd?
12 Hier in de tegenwoordigheid van deze ontzagwekkende grote internationale vergadering van Jehovah’s getuigen in het Yankee Stadion, waar vertegenwoordigers van 91 landen aanwezig zijn, is het volgens ons de juiste gelegenheid dat wij iets ten behoeve van Jehovah’s getuigen zeggen, en wij doen dit ook. Indien wij een van de 29 religieuze denominaties zouden zijn die lid zijn van de Nationale Raad van de kerken van Christus in de Verenigde Staten van Amerika, welke Nationale Raad de Revised Standard Version heeft „geautoriseerd” en het kopijrecht er van in zijn bezit heeft, zouden wij een geldige reden hebben om zeer ontdaan te zijn door de weglating van de naam van God. Wij zijn echter blij dat wij geen lid van die Nationale Raad zijn. Wij critiseren de Raad niet voor het vervaardigen van deze nieuwe en moderne vertaling van de Bijbel. Dat is een prijzenswaardige krachtsinspanning en een prijzenswaardig werk, en wij denken deze vertaling te kunnen gebruiken door er van tijd tot tijd aanhalingen uit te doen in de Wachttoren-publicaties. Wij voelen ons echter wel gerechtvaardigd kritiek uit te oefenen op de grove belediging die het vertaalcomité de meest grootse en waardigste naam in het universum heeft aangedaan en de beweegredenen, al dan niet onder woorden gebracht, die hen er toe aanspoorden dit te doen.
13. Waarom blijven wij de vorm „Jehovah” gebruiken, en wat is de grondslag voor onze kritiek op de Revised Standard Version, tot schande van de Protestantse vertalers er van?
13 Indien de vertalers in de Revised Standard Version hadden verkozen de vorm van de naam „Yahweh” in plaats van „Jehovah” te gebruiken, zou er geen kritiek zijn uitgeoefend. Wij denken zelf ook dat de vorm „Yahweh” dichter bij de juiste uitspraak komt. Maar aangezien niemand tegenwoordig de preciese uitspraak weet, ten gevolge van een in de oudheid bestaande valse eerbied waardoor de heilige naam niet werd uitgesproken, blijven wij voor tegenwoordige doeleinden de vorm „Jehovah” gebruiken, totdat de goddelijke Eigenaar van de naam zelf de juiste uitspraak er van openbaart, misschien door de profeet Mozes op te wekken, voor wie hij zelf de naam uitsprak, of op een andere wijze. De grondslag voor onze kritiek op de Revised Standard Version is dus niet het feit dat de vorm „Jehovah” niet meer wordt gebruikt, maar de weglating van Gods naam in welke vorm dan ook in alle 6823 keren dat hij in de Hebreeuwse tekst voorkomt, en dat in plaats daarvan een titel wordt gebruikt die verwarring veroorzaakt en waardoor geen onderscheid wordt aangeduid, namelijk „de HEER.” Dit te doen, zou tot schande strekken van alle vertalers die voorgeven Christelijk te zijn. Meer nog, het geeft reden tot grote geringschatting van het vertaalcomité dat beweert Protestants te zijn wanneer vele moderne vertalingen die onlangs zijn verschenen of nog op het punt staan te verschijnen, en welke zowel in het Engels als in andere talen door Rooms-Katholieke vertalers zijn vervaardigd, de naam „Jehovah” of andere vormen gebruiken, zoals Yahvé, Yahweh, Iahve, Yahveh, Yave en Javé. Wij zouden vijf zulke Franse Rooms-Katholieke vertalingen, twee Spaanse en twee Britse kunnen noemen.a
14. Wat zeide een bestuurslid van de Nationale Raad ter verdediging van de weglating der naam?
14 Een bestuurslid van de Nationale Raad van kerken, welke Raad het kopijrecht heeft, zeide ter verdediging van de weglating: „Wij kunnen het nimmer eens worden over het gebruik van de naam van God, het is dus niet nodig het gebruik er van te bespreken. Wanneer ik ’de Heer’ zeg, betekent het automatisch God. Het hangt er van af waarop gij de nadruk wilt leggen. God is God. Voor mij behoeft hij geen naam te hebben. Ik voel mij zeer dicht bij Hem en noem Hem mijn Vader. Ik zou mijn aardse vader nooit bij zijn naam noemen — alleen zij die hem niet kennen zoals ik, moeten dat doen — ten einde hem van andere aardse vaders te onderscheiden — er is slechts één God!” — 8 october 1952.
15. Indien het voor Jezus voldoende was God als „Mijn Vader” en „Heer” aan te spreken, wat vragen wij dan met betrekking tot Jezus’ gebeden?
15 Als antwoord hierop zeggen wij dat Jezus Christus dichter bij God was dan dit bestuurslid en hij noemde God eveneens „Mijn Vader”. Doch indien het voor Jezus Christus en zijn volgelingen voldoende was om God „Mijn Vader” te noemen, waarom onderrichtte Jezus, de Zoon van God, ons in zijn bergrede dan aldus te bidden, „Onze Vader die in de hemel zijt, uw naam worde geheiligd”? Jezus noemde zijn hemelse Vader eveneens „Heer”, zeggende: „Ik dank u, Vader, Heer des hemels en der aarde” (Matth. 6:9; 11:25, RS). Maar indien dat voldoende was, waarom sprak Jezus dan de laatste avond dat hij als mens met zijn apostelen was, een gebed met hen uit zeggende: „Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen die gij mij uit de wereld hebt gegeven; . . . Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, die gij mij hebt gegeven, opdat zij één zullen zijn, evenals wij één zijn. Toen ik bij hen was, bewaarde ik hen in uw naam, die gij mij hebt gegeven; . . . Ik heb hun uw naam bekend gemaakt, en ik zal hem bekendmaken”? Waarom had hij enige dagen voordien gebeden: „Vader, verheerlijk uw naam,” als antwoord waarop er een stem uit de hemel werd gehoord, zeggende: „Ik heb hem verheerlijkt, en ik zal hem wederom verheerlijken?” (Joh. 17:6, 11, 12, 26; 12:28, RS). Waarom dit alles?
16. Waarom bad Jezus zulke dingen, en wat wordt er door aangeduid wanneer wij onze hemelse Vader met zijn persoonsnaam aanspreken?
16 Omdat Jezus wist dat zijn Vader een onderscheiden naam had. Als de Profeet die groter is dan Mozes zeide hij dat hij in de naam van zijn Vader was gekomen en niet in zijn eigen naam, en hij wilde dat zijn volgelingen de naam van de Vader kenden. Daarom beeldde hij in de Openbaring zijn ware, getrouwe volgelingen af als „hebbende den naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden” (Joh. 5:43; Openb. 14:1). Dat er slechts één God is, wil nog niet zeggen dat hij geen naam heeft. En evenmin verbiedt hij zijn zonen op aarde hem met zijn persoonsnaam aan te spreken want hem met zijn unieke naam aanspreken, duidt niet op een onbetamelijke familiariteit en oneerbiedigheid. Integendeel, er wordt een grotere eerbied, ontzag en aanbidding door aangeduid, meer dan door de kinderlijke uitdrukking „Onze Vader”.
EEN GOD-ERENDE BIJBELVERTALING
17. Wat is de positie van kinderen jegens hun vaders naam, en welk commentaar leverde Jakobus toen God onbesneden heidenen in de gemeente begon te brengen?
17 Het reeds eerder genoemde bestuurslid van de Nationale Raad schijnt zich voor de naam van zijn god, de god die hij „Vader” noemt, te schamen. Indien hij zich er niet voor schaamt, waarom wil hij dan niet dat andere mensen de naam van zijn Vader kennen? Het zou zeer gemakkelijk zijn de naam te kennen want dan zouden mensen die andere goden met persoonsnamen aanbidden, definitief de naam van de Vader van dit bestuurslid kunnen noemen, wanneer ze over hem wilden spreken, in plaats van onbeholpen te zeggen: „Mr. T—s God.” Ware zonen van een vader schamen zich niet voor zijn naam. In plaats van de naam te willen verbergen voor anderen die geen zonen zijn en die de naam zouden kunnen smaden of misbruiken en er een verkeerde voorstelling van zouden kunnen geven of hem ijdelijk zouden kunnen gebruiken, zijn zij veeleer blij er voor op te komen en hem te verdedigen en de naam eer te doen toekomen. Zij geven er blijk van geen onwettige kinderen te zijn doordat zij de naam van hun Vader kunnen noemen. De ware gemeente of kerk van de levende God bestaat uit geestelijke zonen van hem. Toen God gelovigen uit de onbesneden heidenen begon te nemen en hen tot een deel van de Christelijke gemeente begon te maken, zag de discipel Jakobus dat de profetie van Amos 9:11, 12 in vervulling ging. Daarom zeide hij tot de speciale conferentie van apostelen en andere oudere discipelen in Jeruzalem: „Simeon [Petrus] heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, ten einde uit hen een volk voor zijn naam te nemen. En hiermede komen de woorden van de profeten overeen, zoals er staat geschreven: ’Hierna zal Ik terugkeren, en Ik zal de woonplaats van David, die is gevallen, wederom opbouwen; . . . opdat het overige gedeelte der mensen de Heer zal zoeken, en alle heidenen die naar mijn naam zijn genoemd, zegt de Heer, die deze dingen heeft gemaakt, welke hij vanouds heeft gekend.’” — Hier is Handelingen 15:13-18 uit de RS aangehaald.
18, 19. (a) Hoe zou die profetie zonder betekenis zijn, en hoe heeft God toch het bewijs verschaft dat de profetie in deze tijd haar vervulling vindt? (b) Hoe heeft Jehovah zijn volk onafhankelijk gemaakt met betrekking tot de basis voor hun naam, en wat werd als bewijs hiervan door de congresspreker vrijgegeven?
18 Indien God geen naam had, dan zou het voor hem zonder betekenis zijn te voorzeggen dat de onbesneden heidenen naar zijn naam genoemd zouden worden en dat hij hen uit de natiën zou nemen opdat zij een „volk voor zijn naam” zouden zijn, let wel, niet voor de naam van Jezus! De profetie kon niet falen. God beloofde dat hij uit alle natiën een volk voor zijn eigen naam zou nemen, en, of de mensen binnen of buiten de Christenheid het nu aangenaam vinden of niet, hij heeft in deze tijd onmiskenbaar een naamvolk, Jehovah’s getuigen! De naam van God, waarvoor zij opkomen en waarvan zij getuigenis afleggen, kan niet worden weggevaagd door hem uit welke moderne vertaling van de Bijbel maar ook, weg te laten. Indien de Engelssprekende getuigen van Jehovah afhankelijk waren van de in 1952 verschenen Engelse vertalingen van de Bijbel ten einde een Schriftuurlijke basis voor hun naam te hebben, zou dit iets zijn waarvan zij ten zeerste ontdaan zouden kunnen zijn. Maar de Almachtige God Jehovah heeft zijn volk onafhankelijk gemaakt van alle vertalers die zijn naam verkiezen te verduisteren. Niet alleen heeft hij in een vertaling voorzien welke zijn naam terecht in de Christelijke Griekse Geschriften plaatst maar hij laat nu ook een vertaling vervaardigen waarin zijn heilige naam in de Hebreeuwse Geschriften openbaar wordt gemaakt.
19 Als bewijs hiervan stemt het mij tot grote vreugde aan deze vergadering, waarop 91 natiën bijeen zijn, de Nieuwe-Wereld-Vertaling van de Octateuch, de eerste acht boeken van de Bijbel, rechtstreeks uit de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst vertaald, vrij te geven. In dit deel wordt in modern Engels bijna een derde van de Hebreeuws-Aramese Geschriften, of de boeken van Genesis tot en met Ruth, gepubliceerd. Door bemiddeling van Jezus Christus gaat onze oprechte dank tot Jehovah God uit voor het verschaffen van dit gedeelte van zijn Woord in hedendaags Engels door middel van het vertaalcomité van de Nieuwe-Wereld-Bijbel. Wij zullen het overige gedeelte later verwachten.
KENMERKEN
20, 21. (a) Hoe kwam het dat God met de naam werd genoemd, en hoe is het feit dat hij aldus wordt genoemd in deze tijd gerechtvaardigd? (b) Wat is zijn houding jegens zijn naam, en hoe zouden wij ons dus rechtvaardige toorn op de hals halen?
20 De Nieuwe-Wereld-Vertaling der Hebreeuwse Geschriften verheerlijkt en eert de waardige naam van de Allerhoogste God, die ons zijn geschreven Woord heeft gegeven ten einde zich aan ons bekend te maken. Zijn naam is niet een naam die door mensen is verzonnen en waarmede mensen hem hebben genoemd, hij heeft zichzelf zo genoemd, toen zijn profeet Mozes vroeg wat hij zou zeggen wanneer hem werd gevraagd wie hem naar de zonen van Israël, die in Egypte in slavernij waren, had gezonden (Ex. 3:13-16, AS). Thans, in dit „laatste der dagen” voordat de universele oorlog van Armageddon losbreekt, heeft God de naam waarmee hij zich toen noemde, gerechtvaardigd door in deze tijd een naam-volk voor zichzelf voort te brengen, evenals hij dit in de dagen van de apostelen heeft gedaan.
21 Hij heeft dit volk ter wille van zijn naam hersteld, zoals werd verklaard door zijn profetie voor dit laatste der dagen: ’Daarom zo zegt de Here Jehovah: Nu zal ik Jakobs gevangenen wederbrengen, en zal Mij ontfermen over het ganse huis Israëls, en ik zal ijveren over mijn heiligen Naam; . . . Dan zullen zij weten, dat Ik, Jehovah, hunlieder God ben’ (Ezech. 39:25-28). De eeuwig levende God is jaloers of ijverzuchtig in dit opzicht, en hierop wordt in Exodus 34:14 (Fentons vertaling) verder de nadruk gelegd, alwaar Jehovah zegt: „Gij zult geen andere God aanbidden, want de EEUWIG LEVENDE is jaloers om ZIJN NAAM; Hij is een jaloerse God.” Of, zoals de Nieuwe-Wereld-Vertaling dit vers vertolkt: „Want gij moet niet voor een andere God nederbuigen, want Jehovah is exclusief toegewijd aan zijn naam. Hij is een God die exclusieve toewijding eist”. Daar hij jaloers is om zijn naam of exclusief is toegewijd aan zijn naam en geen mededinging zal dulden die wordt veroorzaakt doordat de naam van een andere god onder zijn volk zou zijn, zouden wij ons stellig de rechtvaardige toorn van God op de hals halen wanneer wij de namen van valse goden en van mannen en vrouwen van aanzien op de voorgrond zouden plaatsen en terzelfder tijd de naam van de waarachtige God, die jaloers om zijn naam is, er exclusief aan is toegewijd, zouden verachten.
22. Hoe vertolkt de Nieuwe-Wereld-Vertaling het Tetragrammaton in de Masorethische Hebreeuwse tekst, en hoe gaat ze te werk met betrekking tot de veranderingen die door de Soferim werden aangebracht, en met welk resultaat?
22 Wij kunnen derhalve deze Nieuwe-Wereld-Vertaling der Hebreeuwse Geschriften gebruiken en het is veilig voor ons dit te doen en Gode welbehagelijk. Met verschuldigde eerbied voor de jaloerse God, de God die exclusieve toewijding eist, vertolkt ze het heilige Tetragrammaton overal waar het in de Hebreeuwse Octateuch voorkomt, met zijn aanvaarde Engelse equivalent, Jehovah. Deze wijze van weergave waarborgt de juiste vertolking van de rest van de 6823 gevallen waarin het Tetragrammaton in de beste Masorethische Hebreeuwse tekst van de Bijbel voorkomt. Doch dat niet alleen, de Nieuwe-Wereld-Vertaling neemt nota van de 134 gevallen waarin de oude Hebreeuwse Soferim of afschrijvers van de Bijbel veranderingen in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst aanbrachten zodat er in plaats van het Tetragrammaton of „Jehovah” Adonai of „de Heer” kwam te staan, en ook enkele andere gevallen waarin zij het hebben veranderd in Elohimʹ of „God”. In de Hebreeuwse Octateuch zijn zeventien van zulke gevallen en in al deze gevallen is de naam hersteld zodat er nu evenals oorspronkelijk „Jehovah” staat te lezen. Ten gevolge hiervan zal de Nieuwe-Wereld-Vertaling der Hebreeuwse Geschriften, wanneer ze ten slotte bij Gods gunst in drie delen is voltooid, aanzienlijk meerdere malen de naam „Jehovah” bevatten dan de tegenwoordige Hebreeuwse Masorethische tekst. — Zie Genesis 18:3, voetnoota.
23. Omdat de Nieuwe-Wereld-Vertaling wiens voorbeeld volgt, zijn wij blij deze vertaling te hebben, en hoe tonen wij eerbied voor de heilige naam?
23 Wij zijn daarom zeer gelukkig een Bijbelvertaling te hebben welke niet het voorbeeld van de Protestantse vertaling volgde die „[terugkeert] tot de methode van de King James Version, welke het vroegere voorbeeld van de oude Griekse en Latijnse vertalers en het reeds lang gevestigde gebruik bij het lezen van de Hebreeuwse geschriften in de synagoge volgt”. God zij gedankt dat het Vertaalcomité van de Nieuwe-Wereld-Bijbel in plaats van het reeds lang gevestigde gebruik van de Joodse synagoge te volgen, die Jezus Christus en zijn twaalf apostelen en andere discipelen verwierp, het voorbeeld van de Voornaamste Rechtvaardiger van Jehovah God, zijn Zoon Jezus Christus, volgt en aldus voor de rechtvaardiging van Gods naam uitkomt. Wij tonen geen eerbied voor die heilige naam door bijgelovig te weigeren hem uit te spreken en een zwak en verwarrend vervangingswoord te gebruiken, maar wij tonen veeleer eerbied voor de naam door hem uit te spreken en bekend te maken en hem nimmer op een onwaardige wijze te noemen of te gebruiken maar alle wonderbaarlijke en glorierijke dingen te tonen welke met die naam zijn verbonden, alle dingen welke in die naam zijn gezegd, geschreven en verricht, alle kostbare beloften welke in die naam zijn gedaan en die in onze tijd in vervulling gaan of in de gezegende toekomst in vervulling zullen gaan, waardoor wij die naam verheerlijken en ’s mensen respect er voor en hun geloof er in opbouwen.
24. Hoe wordt in Deuteronomium 10:17 aangetoond dat Jehovah het waard is onderscheiden te worden, en welke speciale vertolking door de Nieuwe-Wereld-Vertaling verleent hem deze onderscheiding?
24 In onze nieuwe vertaling luidt Deuteronomium 10:17 als volgt: „Want Jehovah uw God is de God der goden en de Heer der heren, de grote, machtige en vreesinboezemende God.” Jehovah is het dus waard te worden onderscheiden en onze nieuwe vertaling verleent hem onderscheiding door op een groot aantal plaatsen een speciale vertolking te geven. In Genesis 1:1, het eerste vers van de Bijbel, lezen wij: „In het begin schiep God de hemelen en de aarde.” In deze tekst is, zoals door de voetnoot in de Bijbel wordt aangetoond, het Hebreeuwse woord voor „God” El·o·himʹ, en het bepalend lidwoord ha, dat „de” betekent, staat er niet voor. Er zijn echter talrijke plaatsen in de Hebreeuwse tekst waar El·o·himʹ wordt voorafgegaan door het bepalend lidwoord. Op vele plaatsen heeft de Nieuwe-Wereld-Vertaling het juist en doeltreffend geacht dit bepalend lidwoord ha voor El·o·himʹ in het Engels te vertalen.
25. Wat zegt de voetnoot in de Bijbel over de eerste twee gevallen waarin ha-El·o·himʹ voorkomt, waarom had het zelfs nog sterker vertaald kunnen zijn, en waarop wordt de nadruk gelegd als zijnde passend voor God?
25 De eerste gevallen hiervan zijn in Genesis 5:22-24 te vinden, waar over de getrouwe profeet Henoch wordt verteld en waar staat geschreven: „En nadat Henoch Methúsalach had voortgebracht, bleef hij driehonderd jaar met de God wandelen. Ondertussen werd hij vader van zonen en dochters. Alle dagen van Henoch bedroegen dus driehonderd vijf en zestig jaar. En Henoch bleef met de God wandelen. Toen was hij niet meer, want God nam hem.” Over de uitdrukking „de God” zegt de voetnoot in de Bijbel: „Hier hebben wij het eerste en tweede geval waarin de Hebreeuwse uitdrukking El·o·himʹ wordt voorafgegaan door het bepalend lidwoord ha. Het gebruik van het lidwoord hier is opzettelijk, ongetwijfeld vanwege de beweging in de richting van de valse aanbidding waarvan kort hiervoor, in Genesis 4:26, gewag werd gemaakt. Daarom wordt er hier de nadruk op gelegd dat Henoch met de waarachtige God wandelde. Wij voelen ons dus gerechtvaardigd om hier het bepalend lidwoord ’de’ te gebruiken voor nadruk en identificatie.” De Nieuwe-Wereld-Vertaling had de uitdrukking zelfs nog sterker kunnen vertalen dan de letterlijke vertolking „de God”, want de beroemde Hebreeuwse grammaticus Wilhelm Gesénius vertolkt ha-El·o·himʹ met de woorden „de ene waarachtige God”. In Deuteronomium 4:35 (NW) zegt Mozes tot de Israëlieten: „U — u is het getoond opdat gij weet dat Jehovah de God is; er is geen ander behalve hem.” Deze uitdrukking „de God” legt er de nadruk op, dat Jehovah van andere goden onderscheiden moet worden, vandaar dat het passend is dat hij zichzelf een naam geeft.
26, 27. Hoe keert zich het trinitarische argument ten aanzien van de letterlijke betekenis van El·o·himʹ tegen drieëenheidsaanhangers, en hoe wordt hen door de voetnoten bij Genesis 1:1 en Richteren 16:23, 24 de grond onder de voeten weggeslagen?
26 Eén ding is zeker: de religieuze geestelijken die in de heidense leerstelling van een drieëenheid geloven, zullen de Nieuwe-Wereld-Vertaling der Hebreeuwse Geschriften niet gaarne mogen. De geestelijken die in de drieëenheid geloven, vestigen er de aandacht op dat de titel El·o·himʹ, zoals deze op de Schepper wordt toegepast, in het meervoud staat en letterlijk „Goden” betekent. Zij beweren dat dit een bewijs is voor de leerstelling van een drieëenheid in de Hebreeuwse Geschriften, namelijk, dat er „drie Personen” in één God zijn. Doch hun eigen argument keert zich tegen hen en bewijst het tegendeel, want, en hierop vestigen zij zelf de aandacht, El·o·himʹ betekent „Goden”, en niet „Personen”. De titel El·o·himʹ zou dus leren, om op hun eigen argument door te gaan, dat er twee of meer Goden in één God zijn, in plaats van „drie Personen in één God.” De drieëenheidsaanhangers zouden zich dus schuldig maken aan de bewering dat er een veelheid van goden is, in tegenspraak met de bewering die zij volhouden, dat er niet drie Goden zijn, naar dat er slechts één God is, behalve dat deze ene God drie Personen in zich verenigd heeft. In het begin reeds wordt door de voetnoot die in de Nieuwe-Wereld-Vertaling bij Genesis 1:1 staat, de voorstanders der drieëenheidsleer de grond onder de voeten weggeslagen doordat in deze voetnoot wordt gezegd: „De titel El·o·himʹ staat in meervoudsvorm, de meervoudigheid van voortreffelijkheid of majesteit en niet om een veelvoudige persoonlijkheid aan te duiden. De Griekse LXX [Septuaginta] vertolkt El·o·himʹ met ho The·osʹ, waardoor wordt aangeduid dat het een individuele ’God’ betekent. Vergelijk Richteren 16:23, 24, voetnoota.”
27 Deze laatste voetnoot toont aan dat El·o·himʹ niet een meervoudigheid van goden of personen betekent, want in Richteren 16:23, 24 wordt el·o·himʹ op de valse god Dagon toegepast, slechts één valse god, niet vele, en de titel el·o·himʹ moet daarom de meervoudigheid van voortreffelijkheid of majesteit zijn. Eveneens wordt el·o·himʹ door een enkelvoudige vorm van het werkwoord gevolgd, hetgeen aantoont dat er slechts één god wordt bedoeld. In werkelijkheid is het Hebreeuwse woord dat in Micha 4:5 (NBG) met „god” is vertaald, en waar staat geschreven: „Alle volkeren wandelen elk in den naam van zijn god,” deze uitdrukking el·o·himʹ in de meervoudigheid van voortreffelijkheid of majesteit.
28. In welk opzicht is de Nieuwe-Wereld-Vertaling opmerkenswaardig met betrekking tot geloof?
28 Nog iets opmerkenswaardige: De Nieuwe-Wereld-Vertaling doet geloof in God sterk uitkomen. De apostel Paulus verklaart in Hebreeën, hoofdstuk elf, dat de getrouwe getuigen van Jehovah van de eerste martelaar Abel af zich onderscheidden door hun geloof in God. In de King James Version komt het woord „geloof” echter slechts tweemaal voor in het gehele „Oude Testament” van deze vertaling (Deut. 32:20; Hab. 2:4) en slechts tweemaal in de American Standard Version (Jes. 26:2; Hab. 2:4). Maar door de Nieuwe-Wereld-Vertaling wordt geloof voor de lezer op de voorgrond geplaatst doordat het woord in de Octateuch, of de eerste acht boeken van de Bijbel, zevenmaal op passende plaatsen wordt gebruikt. Betreffende Abraham, die door Paulus de ’vader van allen die geloof bezitten’, wordt genoemd, lezen wij in Genesis 15:6 (NW): „En hij stelde geloof in Jehovah, en hij ging er toe over het hem als rechtvaardigheid toe te rekenen.” Betreffende de Israëlieten ten tijde dat zij droogvoets door de Rode Zee gingen, lezen wij in Exodus 14:31 (NW): „Israël kreeg ook de grote hand te zien welke door Jehovah in werking werd gesteld tegen de Egyptenaren, en het volk begon Jehovah te vrezen en geloof te stellen in Jehovah en in Mozes, zijn dienstknecht.” Te oordelen naar de zeven gevallen waarin „geloof” in de Octateuchb voorkomt, kunnen wij verwachten dat het woord een rechtmatige plaats zal worden toegekend in het overige gedeelte van de vertaling der Hebreeuwse Geschriften.
29, 30. Hoe wordt een nauwkeurige betekenis gegeven aan het Hebreeuwse woord ‘o·lamʹ, en waaruit blijkt dat dit juist is met betrekking tot de voorbeelden van het joodse samenstel van dingen?
29 Nog een nauwkeurige vertolking is die van het Hebreeuwse woord ‘o·lamʹ, hetwelk in de King James Version met „forever” „perpetual,” „everlasting,” „ever,” „evermore” (al deze woorden betekenen „eeuwig”, „voor altijd”), „always” („altijd”), „lasting” („blijvend”), „of old” („van vroeger”), enz., is vertolkt. In werkelijkheid betekent het woord „verborgen tijd” en het heeft dus betrekking op tijd waarvan de grens verborgen is, een onbepaalde tijd in het verleden of in de toekomst, die natuurlijk eeuwig zou kunnen zijn. Het is daarom interessant om te zien hoe het woord soms met „tot een onbepaalde tijd” is vertolkt, vooral wanneer het betrekking heeft op de tijdelijke, voorbeeldige dingen van het oude Joodse samenstel van dingen.
30 De apostel Paulus zegt dat die dingen slechts schaduwen waren van betere dingen die zouden komen en ze waren derhalve niet eeuwig maar tijdelijk. De tijd waarin ze zouden eindigen en plaats zouden maken voor de werkelijkheden was de mens echter niet bekend en lag daarom in de onbepaalde toekomst (Hebr. 10:1; Kol. 2:17). De wekelijkse sabbat der Joden ging voorbij toen er een einde kwam aan hun Wetsverbond met God en dit geschiedde op de dag van het Pinksterfeest, in 33 n. Chr. toen de heilige geest werd uitgestort en Christus’ discipelen door geloof in het rantsoenoffer van Christus Gods grote sabbat ingingen. Hoe passend is het dus dat de Nieuwe-Wereld-Vertaling Exodus 31:16, 17 als volgt vertolkt: „En de zonen Israëls moeten de sabbat houden, opdat zij de sabbat volbrengen gedurende hun geslachten. Het is een verbond tot een onbepaalde tijd. Tussen mij en de zonen Israëls is het een teken tot een onbepaalde tijd, want in zes dagen heeft Jehovah de hemelen en de aarde gemaakt en op de zevende dag rustte hij en ging hij er toe over zich te verkwikken”! Hoe passend is eveneens de vertolking van Exodus 40:15, betreffende het priesterschap van Aärons gezin, dat moest verdwijnen en door het priesterschap van Christus overtroffen zou worden: „Aldus moeten zij als priesters voor mij optreden, en hun zalving moet voortdurend voor hen dienen als een priesterschap tot een onbepaalde tijd gedurende hun geslachten”!
31. Wat heeft de Nieuwe-Wereld-Vertaling met het Hebreeuwse woord Sheolʹ gedaan?
31 De Nieuwe-Wereld-Vertaling der Hebreeuwse Geschriften belooft hen die eeuwige pijniging van de menselijke ziel na de dood onderwijzen, in grote moeilijkheden te brengen. Het Hebreeuwse woord Sheolʹ, dat in de Katholieke Douay Version voornamelijk met „hel” is vertaald, en dat in de King James Version met „graf” en „kuil” zowel als met „hel” is vertaald, komt in de Octateuch zevenmaal voor. Elke keer schrijft de Nieuwe-Wereld-Vertaling het Hebreeuwse woord echter in Engelse lettertekens en ze vertolkt het steeds op dezelfde manier namelijk met „Sheʹol”. In het eerste geval bijvoorbeeld waarin het woord voorkomt, in Genesis 37:35, zijn de woorden van Jakob, die van zijn geliefde zoon Jozef is beroofd, als volgt vertaald: „Rouw dragend zal ik tot mijn zoon in Sheʹol nederdalen!” Een artikel in het Appendix geeft waardevolle inlichtingen betreffende het Hebreeuwse woord Sheolʹ en zegt: „De plaats bevindt zich in de aarde en wordt altijd met de doden in verband gebracht, en ze betekent eenvoudig het gemeenschappelijke graf van de gehele mensheid, of het graf, of het aardse gebied (niet de zee) der doden, in tegenstelling met het Hebreeuwse woord qebʹer, dat een persoonlijk graf of begraafplaats betekent (Genesis 23:4, 6, 9, 20).” Deze inlichtingen en deze vertolking van het Hebreeuwse woord zullen tot grote troost zijn van hen die wreedaardig zijn onderwezen dat de hel een plaats is waar menselijke zielen na de dood door de duivel worden gepijnigd, welke leer smaad werpt op Jehovah God, die liefde is. — 1 Joh. 4:8, 16; Joh. 3:16.
32. Hoe hebben hedendaagse vertalers hun lezers onwetend gelaten met betrekking tot de werkelijke betekenis van de ziel, bijvoorbeeld, in Genesis 2:7?
32 Door datgene wat zowel de Hebreeuwse Geschriften als de Christelijke Griekse Geschriften met betrekking tot de ziel leren, weten wij eveneens dat eeuwige pijniging van menselijke zielen na de dood een onmogelijkheid en een vuige laster van Gods naam is. Indien de menselijke ziel niet onsterfelijk is maar vernietigbaar, sterfelijk, zou de menselijke ziel stellig niet voor eeuwig in een onzichtbare wereld gepijnigd kunnen worden. Hedendaagse vertalers brengen hun lezers in verwarring en laten hen onwetend met betrekking tot wat een ziel is, hen aldus blootstellend aan de heidense leerstellingen over de ziel en aan de gevaren van spiritisme. Het Hebreeuwse woord dat door alle vertalers met „ziel” is vertaald, is nephʹesh. Gods Woord leert dat de mens een nephʹesh, een ziel is, en niet een ziel heeft die in zijn lichaam is geblazen als iets wat afgescheiden en apart is. Doch hoe kunnen lezers van de Bijbel dat feit weten wanneer de in 1952 verschenen vertaling door de Katholieke Broederschap van de eerste acht boeken van de Bijbel Genesis 2:7 als volgt vertolkt: „Toen vormde de HERE God de mens uit het stof van de grond en hij blies in zijn neusgaten de adem des levens, en de mens werd een levend wezen”? De in 1952 verschenen Revised Standard Version luidt eveneens: „en de mens werd een levend wezen.” Het Hebreeuwse woord dat daar met „wezen” is vertaald, is nephʹesh, en wanneer de geïnspireerde apostel Paulus Genesis 2:7 aanhaalt, schrijft hij: „De eerste mens, Adam, werd een levende ziel.” — 1 Kor. 15:45, Vertaling door de Katholieke Broederschap.
33. Hoe verbergen hedendaagse vertalers het feit dat lagere dieren zielen zijn en dat de menselijke ziel sterft?
33 Gods Woord leert dat dieren, die lager zijn dan de mens, zielen zijn; maar hoe zouden lezers van de Bijbel dit ooit weten wanneer de Revised Standard Version Genesis 1:20, 21, 24 als volgt vertolkt: „En God zeide: ’Dat de wateren voortbrenge zwermen van levende schepselen, . . .’ Daarom schiep God de grote zeemonsters en elk levend schepsel dat beweegt, . . . En God zeide: ’Dat de aarde voortbrenge levende schepselen naar hun soorten’”? Het Hebreeuwse woord dat daar met „schepsel” is vertolkt, is nephʹesh, hetzelfde woord dat op de eerste mens werd toegepast. Wanneer een lager dier sterft, sterft er een ziel of een schepsel. Wanneer er dus een mens sterft, sterft er eveneens een menselijke ziel en houdt deze op te bestaan. Maar hoe zouden lezers van de Bijbel dat feit te weten komen wanneer de Revised Standard Version de profeet Bileam laat zeggen, in Numeri 23:10: „Ik sterve de dood der rechtvaardige, en mijn einde zij aan het zijne gelijk!” en Simson laat zeggen, in Richteren 16:30: „Ik sterve met de Filistijnen”? In beide gevallen wordt het voornaamwoord „ik” gebruikt als vertaling van de Hebreeuwse uitdrukking naph·shiʹ, welke letterlijk „mijn ziel” betekent.
34. Waarom moeten wij Gods Woord in zijn eigen taal laten spreken met betrekking tot de ziel?
34 Wanneer dus een Bijbelonderzoeker die zijn geest reeds gevuld heeft met populaire heidense theorieën over de menselijke ziel zulke moderne Bijbelvertalingen leest, wordt zijn begrip van dit zeer belangrijke onderwerp niet gecorrigeerd. De valse leerstelling over de ziel blijft van kracht en de Bijbelvertalingen verschaffen geen voldoende middelen waarmede hij de heidense leugens kan weerleggen. Jehovah God, de Schepper van de menselijke ziel, weet er meer over dan Pythagoras, Socrates, Plato, de „Heilige” Augustinus, of welke hedendaagse geestelijke of spiritist ooit heeft geweten. Ten einde derhalve de waarheid over de ziel te weten te komen, moeten wij Gods Woord in zijn eigen geïnspireerde taal laten spreken. Op die manier verbergt een Bijbelvertaler niet de volledige, bevredigende oplossing van het zogenaamde mysterie over de ziel, en de lezer zal een begrip kunnen verkrijgen van het meest wetenschappelijke onderwijs dat er ten aanzien van deze leerstelling bestaat, die van invloed is op zijn juiste begrip van andere zeer belangrijke Bijbelse leerstellingen, zoals onsterfelijkheid, straf voor zonde, de bestemming des mensen, het rantsoenoffer, de opstanding, de bestemming van Satan de Duivel, enz.
35. Waarin is het vertaalcomité van de Nieuwe-Wereld-Bijbel geslaagd met betrekking tot nephʹesh, en waaruit blijkt dat dit niet primitief is?
35 In dit verband verschijnt daarom een speciaal kenmerk van de Nieuwe-Wereld-Vertaling der Hebreeuwse Geschriften ten tonele. In deel I van deze vertaling, welke de Octateuch of de eerste acht boeken van de Bijbel bevat, is het vertaalcomité er in geslaagd alle 231 gevallen waarin het Hebreeuwse woord nephʹesh voorkomt op begrijpelijke wijze met „ziel” te vertalen. Zulk een vertolking van nephʹesh is in al deze gevallen goed Engels en heeft zin, zelfs in deze twintigste eeuw. De wijze waarop de ziel wordt beschreven in de eerste acht boeken van de Bijbel is niet wreed, of primitief, waarvan later werd afgestapt en die werd herzien toen de heidense Griekse philosophie werd ontwikkeld en met de Hebreeën in aanraking kwam. In plaats daarvan is ze fundamenteel, stabiel en onveranderlijk juist, en ze is in volledige harmonie met de leringen van Jezus en zijn discipelen, die de Christelijke Griekse Geschriften schreven. Dit kan worden aangetoond door datgene wat in het Appendix van de Octateuch over ziel wordt gezegd te vergelijken met wat daarover wordt gezegd in het Appendix van de Nieuwe-Wereld-Vertaling der Christelijke Griekse Geschriften, welke in ditzelfde Yankee Stadion werd vrijgegeven gedurende de Internationale Vergadering van Jehovah’s getuigen in 1950.
36. Om welke feiten met betrekking tot de ziel aan te tonen, worden er in het Appendix van de Nieuwe-Wereld-Vertaling schriftuurplaatsen opgesomd?
36 Voor de Octateuch alleen al worden er in het Appendix 14 gevallen opgesomd van Schriftuurplaatsen die aantonen dat lagere dieren volgens de Bijbel zielen zijn; 57 gevallen die aantonen dat een levende persoon of een levend individu een ziel is en niet een scheidbare Platonische ziel in zich heeft; 49 gevallen die aantonen dat het schepsel zelf als ziel sterfelijk, vernietigbaar is; 12 gevallen die aantonen dat een dood lichaam of een lijk een „dode ziel” is; 50 gevallen die aantonen dat iemands leven als een met verstand begaafd schepsel of als een dier „ziel” wordt genoemd en dat daarom word gezegd dat de ziel in het bloed is omdat ons leven afhankelijk is van die vloeistof in onze bloedvaten; en 48 gevallen waarin een persoon over zichzelf spreekt als over een ziel of die als zodanig wordt toegesproken of over wie men het in die zin heeft. Ook zijn er drie gevallen in de Octateuch waarin God over zichzelf op deze wijze spreekt, alsof hij ziel had.
37. In welk opzicht is deze consequente vertolking van het Hebreeuwse woord nephʹesh van onschatbare waarde?
37 Door deze consequente vertolking van het Hebreeuwse woord nephʹesh wordt geen enkel Bijbelvers verouderd, onbeholpen of onduidelijk, maar ze wordt van onschatbare waarde voor het herstellen van de juiste Bijbelse spraak omtrent de ziel, en door mensen gemaakte en door de Duivel geïnspireerde philosophieën omtrent de ziel worden er door aan de kaak gesteld. Wat dit betreft, moeten de geestelijken der Christenheid het heidendom nodig de rug toekeren en tot de Bijbel terugkeren, en psychologen, psychoanalisten en psychiaters zouden in de Bijbel deugdelijke beginselen omtrent de ziel kunnen leren en te weten kunnen komen hoe de „ziel” op doeltreffende wijze behandeld dient te worden.
STAAN ER VOOR BEKEND NAAR DIE NAAM TE ZIJN GENOEMD
38. Waar zoeken wij naar een op juiste wijze geautoriseerde vertaling van de Bijbel, en waarom?
38 Er zou nog veel meer gezegd kunnen worden over de speciale kenmerken van de Nieuwe-Wereld-Vertaling der Hebreeuwse Geschriften maar er is reeds voldoende gezegd om te onthullen waarin andere vertalingen te kort zijn geschoten en waarom mensen die naar levengevende Bijbelse waarheid zoeken, de Nieuwe-Wereld-Vertaling nodig hebben. De religieuze geestelijken der Christenheid en van het Jodendom in het algemeen zullen deze Bijbelvertaling niet goedkeuren, maar wij zien niet naar hen op om te verklaren dat deze vertaling een „geautoriseerde vertaling” is. Wie is het die een Bijbelvertaling werkelijk autoriseert? Religieuze sekten en religieuze hoofden en potentaten kunnen Bijbelvertalingen slechts autoriseren voor gebruik in hun respectieve kerken of synagogen, en wij kunnen verwachten dat religieuze geestelijken hun gemeenten zullen verbieden de Nieuwe-Wereld-Vertaling te lezen of te gebruiken of dat zij hun zullen adviseren die vertaling te mijden. Maar wij zoeken niet naar een Bijbelvertaling die door religie-aanhangers van deze wereld is geautoriseerd. Wij zoeken naar een Bijbelvertaling die is geautoriseerd door de Schepper van de Bijbel, Jehovah God. Om de Bijbel te schrijven, heeft hij mannen gebruikt die zijn getuigen waren en om voor ons in een vertaling te voorzien die de eer van zijn naam hooghoudt, autoriseert hij mannen die thans zijn getuigen zijn en die behoren tot het ’volk dat voor zijn naam uit de natiën wordt genomen’ (Hand. 15:14). Op dit volk voor zijn naam stort hij zijn heilige geest uit en zijn gebod om „dit goede nieuws van het koninkrijk” in de gehele bewoonde aarde te prediken tot een getuigenis aan alle natiën is op dit naam-volk van toepassing. Dit tweetal feiten vormt een hogere en deugdelijker autorisatie om een vertaling van zijn Heilige Woord in een moderne taal te vervaardigen dan kan worden verleend door welke religieuze sekte of hiërarchie of welke religieuze potentaat dan ook.
39. In wat voor soort van taal wordt de Nieuwe-Wereld-Vertaling in deze tijd gepubliceerd, om met de eerste eeuw overeen te komen, en welke verwachtingen koesteren wij ten aanzien van de vertaling wat Armageddon betreft?
39 Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij zal deze Nieuwe-Wereld-Vertaling van de Schrift zeer gaarne gebruiken en aanvaardt haar dankbaar van hem en dankt hem er liefderijk voor. Nadat zij haar hebben gelezen zullen zij er toe worden aangespoord haar aan de mensen aan te bevelen. In de dagen der apostelen werden de Christelijke Griekse Geschriften door de geïnspireerde discipelen geschreven in de internationale taal van de eerste eeuw, het koiʹne of algemene Grieks. In deze tijd wordt de Nieuwe-Wereld-Vertaling eerst in de universele of internationale taal van de twintigste eeuw, het Engels, gepubliceerd. Wij vertrouwen er op dat deze Bijbelvertaling de komende oorlog van Armageddon zal overleven tezamen met andere goede Bijbelvertalingen in het Engels, alsmede alle bruikbare vertalingen in andere talen welke door de Nieuwe-Wereldmaatschappij worden gebruikt, opdat ze tenminste voorlopig gebruikt zullen kunnen worden door de overlevenden van Armageddon, die dan nog verscheidene talen zullen spreken.
40. Wat kunnen wij, voor zover het een Bijbelvertaling betreft, redelijkerwijs onder Gods koninkrijk verwachten, en waarom?
40 Onder Gods koninkrijk kunnen wij echter redelijkerwijs een uniforme vertaling van de gehele Heilige Schrift verwachten, gebaseerd op de meest authentieke manuscripten, in de ene universele taal welke door God geschapen zal worden en die aan alle inwoners der aarde zal worden geleerd. Aldus zullen allen de juiste vertolking van de Schrift verkrijgen in die ene taal opdat de nauwkeurige betekenis van Gods wonderbaarlijke Boek, dat ter rechtvaardiging van zijn tot in eeuwigheid blijvende woord werd vervaardigd, tot uitdrukking zal worden gebracht. Alle levenden zullen stellig eens een volmaakte Bijbel willen hebben en elk woord er van willen begrijpen. Eveneens zullen al degenen van de mensheid in het algemeen die uit de herinneringsgraven opgewekt zullen worden, stellig weinig op de hoogte zijn omtrent vele of alle dingen in de Bijbel en zij zullen te weten willen komen wat de Bijbel leert en wat God er in heeft gezegd en hoe nauwkeurig hij het heeft gezegd. De Bijbel dient op geen enkel tijdstip in de toekomst een „dood boek” te worden. Hij zal voor eeuwig een getuigenis tot zijn eer zijn, een gedachtenis aan hem, een onvergankelijk document voor al degenen der mensheid die het eeuwige leven in de rechtvaardige nieuwe wereld zullen verwerven.
41. Wat zeide Jehovah in Deuteronomium 28:9, 10 tot zijn verbondsvolk, en met betrekking tot wie zou dit in deze tijd waar zijn?
41 Jehovah’s naam-volk dat eeuwen geleden met hem in verbond stond onder de wet van Mozes was voorbeeldig. Profetisch beeldden zij degenen in deze tijd af die door God uit alle natiën zijn genomen om een „volk voor zijn naam”, de geestelijke Israëlieten, te zijn. Tot zijn volk uit de oudheid zeide hij bij monde van Mozes: „Jehovah zal u als een heilig volk voor zichzelf bevestigen, zoals hij u heeft gezworen, omdat gij de geboden van Jehovah uw God blijft houden en in zijn wegen hebt gewandeld. En alle volken der aarde zullen moeten zien dat Jehovah’s naam over u is genoemd en zij zullen inderdaad bevreesd voor u zijn” (Deut. 28:9, 10, NW). Dit voorschaduwt een feit dat waar zal zijn met betrekking tot de geestelijke Israëlieten die in deze tijd door bemiddeling van de Middelaar Jezus Christus in het nieuwe verbond met God staan. Daar de natuurlijke Israëlieten Gods naam negentien eeuwen geleden hebben verworpen, zijn deze geestelijke Israëlieten zijn naam-volk geworden.
42. Wat verkondigen verscheidene volken in deze tijd door hun handelwijze, doch wat voorzeide Gods Woord betreffende een overblijfsel?
42 Thans bevinden wij ons in het kritieke „laatste der dagen” van deze wereld. De tijd van het oordeel der natiën is aangebroken waarin alle volken hun bestemming moeten bezegelen door te beslissen in de naam van welke god zij willen wandelen of overeenkomstig de naam van welke god zij hun leven willen inrichten. Door hun handelwijze verkondigen de verscheiden volken op welsprekende wijze de god in wiens naam zij besloten hebben te wandelen. De door hen gekozen goden zullen hen in de steek laten in de vurige dag waarin ware goddelijkheid op de proef gesteld zal worden en de valse goden zullen onmachtig blijken te zijn de mensen te helpen en zullen vergaan. Doch Jehovah voorzeide in zijn profetische Woord dat in het laatste der dagen het overblijfsel van zijn naamvolk tot zijn gunst hersteld zal worden en zeide: „En zij zullen in zijn naam heen en weer wandelen, zegt Jehovah.” — Zach. 10:12, AS.
43. Welke beslissing heeft het overblijfsel genomen, en welke uitwerking heeft dit op alle volken der aarde, en waarom?
43 Precies zo heeft zijn naamvolk van tegenwoordig hun beslissing genomen, een andere keuze dan die welke de volken der wereld nemen, en zij hebben de woorden van Micha 4:5 (NBG) in hun mond genomen en zeggen: ’Wij zullen wandelen in den naam van Jehovah, onzen God, voor altoos en immer.’ Zij streven er naar te bewijzen dat zij inderdaad zijn volk zijn door zijn geboden te houden en in zijn wegen te wandelen en zijn koninkrijk van de nieuwe wereld wijd en zijd aan te kondigen. Dit heeft tot gevolg dat alle volken der aarde, zelfs de vijanden, zijn gaan zien dat Jehovah’s naam over hen is genoemd en ze zijn bevreesd voor hen. Ze zijn niet bevreesd voor hen omdat zij zo machtig in aantal zijn, want er zijn betrekkelijk weinigen van hen en zij zijn niet populair op politiek gebied of rijk op commercieel gebied of sterk op militair gebied met vleselijke wapens die tot bloedvergieten dienen; maar ze zijn bevreesd voor hen wegens de onoverwinlijke boodschap die zij uit Gods Heilige Woord hebben geput en wegens de almachtige kracht welke zich duidelijk ten behoeve van hen uit de hemel heeft ten toon gespreid.
44. Wat doen zij die een verstandige vrees ontwikkelen, en wat betekent nu en voor altijd in Jehovah’s naam wandelen voor hen die dit doen?
44 Degenen van de natiën die een verstandige vrees ontwikkelen, leren de God naar wiens naam zijn volk is genoemd, te vrezen. Zij sluiten zich bij zijn getuigen aan en worden een deel van de Nieuwe-Wereldmaatschappij die thans wordt gevormd en zij nemen eveneens de beslissing om voor altoos en immer in de naam van Jehovah als hun God te wandelen. En zij zullen inderdaad voor eeuwig in die naam wandelen want hun God zal hen beschermen in de schaduw van zijn hand en hen door Armageddon heen brengen en zijn nieuwe wereld zonder einde binnenleiden. Nu en voor altijd in de naam van Jehovah onze God wandelen, betekent eeuwig leven door bemiddeling van Jezus Christus onze Heer.
[Voetnoten]
a Het Voorwoord van de Nieuwe-Wereld-Vertaling der Hebreeuwse Geschriften zegt op bladzijde 21, in zijn voetnootb:
De Franse vertaling waaraan thans wordt gewerkt onder leiding van l’Ecole Biblique de Jérusalem gebruikt de vorm Yahvé (1948- ).
De Franse vertaling door A. Crampon gebruikt Yahweh (1939).
De Franse vertaling door Kardinaal Lienart gebruikt Yahweh (1951).
De Franse vertaling door Edouard Dhorme (le Père Paul Dhorme des Frères Précheurs) gebruikt Iahve (1910-1946).
De Franse vertaling door de monniken van Maredsous gebruikt Yahweh (1949).
De Spaanse vertaling door Bover-Cantera gebruikt Yahveh (1947).
De Spaanse vertaling door Nacar-Colunga gebruikt Yave (1944).
De Engelse Westminster Vertaling van de Heilige Schrift door C. Lattey, S.J., gebruikt Jehovah (1934- ).
De Bijbel vertaald door Monseigneur Ronald A. Knox (1949) gebruikt Javé vele malen, zoals in Exodus 33:19; Psalm 67:5, 21; 73:18; 82:19; Jesaja 42:8; 45:5, 6; enz.
b Zie ook Exodus 19:9; Numeri 14:11; 20:12; Deuteronomium 1:32; 9:23.