-
De tijd om het nieuwe lied te zingenDe Wachttoren 1958 | 15 april
-
-
op aarde onder Gods koninkrijk voor eeuwig bewonen. Wat een vreugde zal hun deel zijn wanneer zij degenen mogen verwelkomen die uit de herinneringsgraven worden opgewekt, wanneer de regerende Koning hen daaruit te voorschijn roept! — Joh. 5:28, 29.
27. Waarom hebben wij aansporingen genoeg om geloof te oefenen in het nieuwe lied, en hoe zullen wij Jehovah het meest behagen in verband met het lied?
27 Is er een reden om niet te geloven in alle grootse dingen welke in dit nieuwe lied voor Jehovah zijn vervat? Neen, want gaan wij uit van de basis van zijn Woord en de vervulling van de daarin opgetekende profetieën, dan is er elke reden om geloof te oefenen in het nieuwe lied. Betreffende Jehovah God wordt ons gezegd: „Die op de troon was gezeten, zei: ’Ziet! ik maak alles nieuw.’ Ook zegt hij: ’Schrijf, want deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig’” (Openb. 21:5). Wanneer wij in het door hem gecomponeerde nieuwe lied geloven, zal dit hem welbehaaglijk zijn en zal hij ons goedkeuren. Het zal hem nog welbehaaglijker zijn indien wij ons geloof bewijzen door alle grootse dingen van het nieuwe lied te leren en het vervolgens zelf te zingen zodat allen, ja, ook Hij, het kunnen horen.
28. Waartoe zal onze gehoorzaamheid aan het goddelijke bevel om te zingen, leiden?
28 „Zingt Jehovah een nieuw lied” is het goddelijke bevel dat ons thans is gegeven. Gelukkig zijn wij wanneer wij gehoorzamen en het lied liefderijk en onbevreesd zingen. Het zal onze eigen redding betekenen en de redding van mensen van goede wil die ons horen en met ons gaan meezingen tot eer van Jehovah God en van zijn beloofde Zaad, de Koning der nieuwe wereld.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1958 | 15 april
-
-
Vragen van lezers
● In De Wachttoren van 1 juni 1957 staat in paragraaf 29 op bladzijde 250 het volgende te lezen: „Op de dag dat de vloed vanuit de ver verwijderde hemelen losbarstte, gingen Noach en de zeven leden van zijn gezin de ark in, waarin zij reeds exemplaren van alle vogels en andere dieren hadden ondergebracht.” Hoe kan dit wanneer in Genesis 7:10 wordt gezegd dat Noach en zijn gezin de ark binnengingen en het „zeven dagen later geschiedde dat de wateren der vloed op de aarde kwamen”? — R.F., Verenigde Staten.
Jehovah zegt Noach dat hij in de ark moet gaan en zijn gezin, zeven van alle reine beesten en twee van alle onreine beesten met zich mee moet nemen en deelt hem dan het volgende mee: „Want over nog zeven dagen zal ik het veertig dagen en veertig nachten op de aarde doen regenen” (Gen. 7:1-4). Het zou tijd kosten om de ark met honderden dieren van de juiste soorten te vullen. Ongetwijfeld waren de nodige dieren met Jehovah’s hulp reeds bijeengebracht voordat de inscheping begon, en nu was de tijd aangebroken de ark in te laden en de laatste voorbereidingen te treffen. Jehovah gaf hier zeven dagen de tijd voor en Noach voerde de instructies uit. Gerekend vanaf de tijd dat hij begon, ’kwamen zeven dagen later de wateren der vloed op de aarde.’ — Gen. 7:6-10.
Vervolgens lezen wij: „In het zeshonderdste jaar van Noachs leven, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op deze dag werden alle fonteinen van het grote watergewelf opengebroken en werden de sluizen der hemelen geopend. De stortregen op de aarde hield veertig dagen en veertig nachten aan. Op deze dag ging Noach naar binnen, en Sem, Cham en Jafeth, Noachs zonen, en de vrouw van Noach en de drie vrouwen van zijn zonen gingen met hem in de ark.” Op de laatste der zeven dagen werd het inladingswerk voltooid en Noach en de zeven andere menselijke schepselen gingen met hem de ark in, om daar te blijven tot nadat de vloed was gekomen en de wateren wederom afnamen. „Daarna sloot Jehovah de deur achter hem.” Jehovah zei hun dat zij zeven dagen vóór het begin van de vloed naar binnen moesten gaan, waardoor er tijd zou zijn voor het inladen. Toen dit was geschied en Noach en zijn huisgezin er op de zevende dag voor de laatste maal binnengingen, sloot Jehovah de deur vlak voordat het begon te regenen. — Gen. 7:11-13, 16.
Hetgeen derhalve in De Wachttoren stond, dat Noach en zijn huisgezin „op de dag dat de vloed vanuit de ver verwijderde hemelen losbarstte” in de ark gingen, was in harmonie met de bijbel. Terloops zij opgemerkt, dat wat op het eerste gezicht in tegenspraak met het bijbelse verslag zou schijnen, er in werkelijkheid een ondersteuning van is. Het
-