Gods onfeilbare Woord
Is de bijbel betrouwbaar? Hoe kunnen wij hier zeker van zijn?
HET is in deze kwellende tijd waarmee de mensheid wordt geconfronteerd, uitermate geruststellend het vertroostende Woord van God te bezitten! Ondanks ’s mensen sombere voorspelling, dat kernwapens spoedig het menselijke geslacht zullen vernietigen, belooft God dat Hij „oorlogen doet ophouden tot het einde der aarde”. Overeenkomstig zijn Woord zal de aarde zich dan in „grote vrede” verheugen, „totdat er geen maan meer is”. — Ps. 46:10 9; 72:7.
Kunnen wij echter zeker zijn van Gods Woord? Kunnen wij op de erin vervatte beloften vertrouwen? Zal God werkelijk oorlogen doen ophouden en een wereldomvattende vrede tot stand brengen? Jezus Christus, de wijste man die er ooit op aarde is geweest, kende geen enkele reden om de betrouwbaarheid van Gods geschreven Woord in twijfel te trekken. Hij geloofde wat dit boek zei. In feite haalde hij de bijbel als autoriteit aan, en in een waarderend gebed tot zijn Vader beleed hij het volgende: „Uw woord is waarheid.” — Joh. 17:17, NW.
Lang voor Jezus’ tijd brachten in het oog springende leiders een soortgelijk vertrouwen in Gods Woord tot uitdrukking. De bejaarde Jozua, de militaire leider die door God werd gebruikt om de Israëlieten het Beloofde Land binnen te brengen, sprak dienaangaande opmerkelijke woorden. Kort voordat hij op de hoge leeftijd van 110 jaar stierf, zei hij: „Nu zie! Ik ga thans de weg van al het aardse, en gij weet heel goed met uw gehele hart en met uw gehele ziel dat niet één van al de goede woorden die Jehovah, uw God, tot u heeft gesproken, onvervuld is gebleven. Ze zijn alle voor u uitgekomen. Niet één woord ervan is onvervuld gebleven.” — Joz. 23:14, NW.
Jozua en zijn mede-Israëlieten waren getuigen van de vervulling van vele beloften die in Gods Woord zijn opgetekend. Deze dingen, die God hun tevoren had meegedeeld, geschiedden voor hun eigen ogen! Hoe wonderbaarlijk! Welk een verzekering vormde dit voor hen, dat Gods Woord kon worden vertrouwd! Een onderzoek van die woorden van God die in Jozua’s tijd niet onvervuld zijn gebleven, zal ons vertrouwen in Gods Woord in deze tijd versterken.
DE VROEGE VERZAMELING VAN HET ONFEILBARE WOORD
Ten tijde van Jozua’s afscheidstoespraak tot zijn volk omvatte het geschreven Woord van God de eerste vijf boeken van de bijbel, welke bekendstaan als de Pentateuch. Mozes had het schrijven van deze boeken ongeveer veertig jaar eerder, kort voor zijn dood, voltooid. Hij bracht veel van de inlichtingen uit tevoren geschreven documenten bijeen, waarvan hij één „het boek van Adams geschiedenis” noemt (Gen. 5:1, NW). In zijn geheel gebruikte Mozes elf van dergelijke boeken of historische documenten als bronmateriaal voor de eerste zesendertig hoofdstukken van Genesis. Vanaf dat punt kon Mozes door zijn vader Amram en andere oudere Israëlieten over gebeurtenissen van voor zijn tijd worden ingelicht. — Gen. 2:4; 6:9; 10:1; 11:10, 27; 25:12, 19; 36:1, 9; 37:2, NW.
Een van die vroege geschiedkundige documenten die door Mozes werden geraadpleegd, maakte melding van Gods vloek die op Noachs kleinzoon Kanaän rustte, en die klaarblijkelijk door Noach wegens de een of andere immorele daad van Kanaäns zijde, over hem werd uitgesproken. In Genesis 9:25 en 26 (KB) staat: „’Vervloekt zij Kanaän; de minste slaaf zij hij van zijn broeders.’ . . . ’De gezegende van den Heer, mijn God, zij Sem; Kanaän zij zijn slaaf.’”
Jozua en de Israëlieten die door bemiddeling van Abraham van Sem afstamden, waren zeer goed op de hoogte van deze geïnspireerde vloek die vele jaren geleden was uitgesproken. Zou deze in vervulling gaan? In gehoorzaamheid aan Gods instructies staken Jozua en zijn volk de Jordaan over om het land dat door nakomelingen van de vervloekte Kanaän werd bewoond, in bezit te nemen. Nadat de Israëlieten de steden Jericho en Ai aan zich hadden onderworpen, kwamen de Kanaänieten van de stad Gibeon de Israëlieten om vrede smeken. „Wij zijn uw dienaren! Sluit dus een verbond met ons”, zeiden zij tegen Jozua. — Joz. 9:11, KB.
Jozua willigde hun verzoek in en sloot een verbond met hen, terwijl hij zei: „Daarom: Weest gevloekt. Voor immer en altijd zult gij slaven zijn, houthakkers en waterdragers voor het huis van mijn God.” Wat een treffende vervulling van Gods Woord! „Toen Israël machtiger geworden was, heeft het de Kanaänieten . . . dienstbaar gemaakt.” Honderden jaren hebben de Kanaänieten de Israëlieten gediend, waardoor Gods Woord uitkwam. — Joz. 9:23, KB; Richt. 1:28, PC; 1 Kon. 9:20, 21.
BELOFTEN AAN ABRAHAM
Waarom gaf Jehovah de Israëlieten echter de instructie het land van de demonenaanbiddende Kanaänieten in bezit te nemen? zou iemand kunnen vragen. Omdat het hier een belofte betrof die meer dan 400 jaar tevoren aan de getrouwe Abraham was gedaan. Toen Abraham gehoor gaf aan Gods opdracht zijn huis in Ur der Chaldeeën te verlaten en naar het land Kanaän te trekken, zei Jehovah tot hem: „Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt, naar het Noorden, Zuiden, Oosten en Westen, want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht [tot onbepaalde tijd] geven. En ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn.” — Gen. 13:14-16, NW.
Welk een verbazingwekkende belofte werd hier een kinderloze man gedaan! Zelfs toen Abraham de leeftijd van vijfentachtig en zijn geliefde vrouw Sara de leeftijd van vijfenzeventig jaar had bereikt, hadden zij nog steeds geen kinderen. Tegen die tijd werd besloten, dat Abraham Sara’s dienstmaagd zou nemen zodat via deze vrouw een erfgenaam geboren zou worden. Aldus werd Ismaël geboren, maar toen hij dertien jaar was geworden, zei God Abraham dat deze jongen niet de erfgenaam zou zijn aan wie het land gegeven zou worden. Jehovah verklaarde: Ismaël zal „twaalf vorsten . . . verwekken, en Ik zal hem tot een groot volk stellen. Maar mijn verbond zal Ik oprichten met Isaäk, dien Sara u op dezen zelfden tijd in het volgend jaar baren zal”. — Gen. 17:20, 21.
Hoewel Jozua en de Israëlieten niet persoonlijk getuige waren van Isaäks geboorte, vormde deze gebeurtenis voor hen toch zeer beslist een bewijs van de betrouwbaarheid van Gods Woord. Hoe stond het echter met de belofte, dat Ismaël twaalf vorsten zou voortbrengen? Het geïnspireerde verslag luidt als volgt: „Dit zijn dan de namen der zonen van Ismaël, genoemd naar hun afstamming: de eerstgeborene van Ismaël Nebajoth, voorts Kedar, Adbeël, Mibsam, Misma, Duma, Massa, Hadar, Tema, Jetur, Nafis en Kedma.” Ja, Ismaël had in overeenstemming met Gods belofte twaalf zoons! — Gen. 25:13-15.
Jozua had uit de eerste hand het bewijs, dat het woord van God niet onvervuld zou blijven, want in zijn tijd bestonden er volkeren die de namen van Ismaëls zoons droegen. In het boek Job, dat klaarblijkelijk in Jozua’s tijd door Mozes is geschreven, wordt bijvoorbeeld over „de karavanen van Tema” gesproken, en de profeet Jesaja schreef over „het land Tema”. Kedar wordt herhaaldelijk in de bijbel genoemd, en bij een bepaalde gelegenheid streden de Israëlieten tegen „Jetur” en „Nafis”. Ismaël werd inderdaad „een groot volk”, precies zoals Jehovah had gezegd. — Job 6:19; Jes. 21:14, 16, 17; Jer. 49:28; 1 Kron. 5:19.
PROFETIEËN VAN ISAÄK EN JAKOB
Abrahams zoon Isaäk had twee zoons, de tweeling Jakob en Esau. In een profetie betreffende zijn zoon Esau, verklaarde Isaäk onder inspiratie van God: „Zie, ver van de vette streken der aarde zal uw woonplaats zijn, en zonder dauw des hemels van boven. Maar van uw zwaard zult gij leven en uw broeder zult gij dienen. En het zal geschieden, wanneer gij u krachtig inspant, dat gij zijn juk van uw hals zult afrukken.” — Gen. 27:39, 40.
Jozua en de Israëlieten aanschouwden met hun eigen ogen dat dit woord van God uitkwam. Zij konden zien dat Esau, ook wel Edom genaamd, ver van de vette streken van de aarde, ’op het gebergte Seïr ging wonen’. Na verloop van tijd ging ook het overige deel van deze profetie in vervulling. Een oude handelsroute tussen Palestina en Arabië liep door hun gebied en de Edomieten voorzagen in hun onderhoud door de karavanen te beroven en te plunderen. Zij leefden van het zwaard. — Gen. 36:8.
Later werden „alle Edomieten”, als een vervulling van de voorzegging dat zij hun Israëlitische broeders zouden dienen, „onderdanen . . . van David”. Overeenkomstig het laatste deel van de profetie „onttrokken de Edomieten zich” in de dagen van koning Joram van Juda „aan de macht van Juda”. Inderdaad, niet één door God gesproken woord bleef onvervuld! — 2 Sam. 8:14; 2 Kon. 8:20-22.
Onder de leiding van Gods geest zegende Isaäks zoon Jakob zijn twaalf zoons en zijn kleinzoons Efraïm en Manasse. Tegen deze tijd waren Jakob en zijn grote gezin naar Egypte verhuisd, en daar sprak Jakob zijn sterfbedzegeningen uit. „De schepter [symbool van koningschap] zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten”, voorzei Jakob. En inderdaad, toen met de kroning van David de heerschappij op Juda’s geslachtslijn overging, week deze niet meer van de stam Juda. — Gen. 49:8-10.
Hoewel Jozua niet lang genoeg leefde om de vervulling van deze profetie te kunnen aanschouwen, zag hij met eigen ogen de verwezenlijking van de voorzegging betreffende Manasse en Efraïm. Jakob had voorzegd: Efraïm zal „groter zijn dan [Manasse], en diens nageslacht zal een volheid van volken worden”. Toen de Israëlieten tweehonderd jaar later Egypte verlieten, toonde de volkstelling dat de stam Efraïm enige duizenden personen meer telde dan de stam Manasse, en tegen het eind van de tocht door de wildernis sprak Mozes van „de tienduizenden van Efraïm”, maar slechts over „de duizenden van Manasse”. — Gen. 48:19; Num. 1:33-35; Deut. 33:17.
VAN EGYPTE NAAR HET BELOOFDE LAND
Bij de uittocht uit Egypte en op weg naar het Beloofde Land zagen Jozua en zijn mede-Israëlieten nog vele verdere wonderbaarlijke vervullingen van Gods Woord. Jehovah had Abraham gezegd: „Uw nakomelingen [zullen] vreemdelingen . . . zijn in een land, dat het hunne niet is”, maar zij zullen „met grote have uittrekken”. Later, toen de Israëlieten nog steeds als gevangenen in dat land ’dat niet het hunne was’, vertoefden, zei Jehovah tot Mozes: „Daarom ben Ik nedergedaald om hen uit de macht der Egyptenaren te redden en uit dit land te voeren . . . En Ik zal bewerken, dat de Egyptenaren dit volk gunstig gezind zijn, zodat gij, wanneer gij wegtrekt, niet ledig wegtrekt.” — Gen. 15:13, 14; Ex. 3:8, 21, 22.
Hoe opwindend was de verdere ontwikkeling der gebeurtenissen! Toen Farao de Israëlieten uit Egypte weigerde te laten vertrekken, stuurde Jehovah zijn boodschapper Mozes om hem te waarschuwen, dat Hij het Nijlwater in bloed zou veranderen. Overeenkomstig Gods woord geschiedde dit inderdaad: het Nijlwater werd als bloed waardoor de vissen stierven en het water ondrinkbaar werd. Herhaaldelijk waarschuwde God Farao voor komende plagen, en elke keer wanneer Farao zich hardnekkig verzette, liet Jehovah de plaag overeenkomstig zijn voorzegging plaatsvinden. Niet eenmaal bleef zijn woord onvervuld! — Exodus, de hoofdstukken 7 tot en met 12.
Na de tiende plaag, waarbij iedere eerstgeborene in Egypte werd gedood, verzocht Farao de Israëlieten dringend te vertrekken. En gingen zij met vele goederen, zoals God honderden jaren tevoren had voorzegd? Beslist! „En de HERE bewerkte, dat de Egyptenaren het volk gunstig gezind waren, zodat zij hun verzoek inwilligden. Zo beroofden zij de Egyptenaren.” Welk een indruk maakte het op de jonge Jozua Jehovah’s woord herhaaldelijk te zien uitkomen! — Ex. 12:35, 36.
In de wildernis bleef Jehovah’s woord van betrouwbaarheid blijk geven. Een maand nadat God hen uit Egypte had weggevoerd, beloofde hij: „Zie, Ik zal voor u brood uit den hemel laten regenen; dan zal het volk uitgaan en verzamelen zoveel als voor elken dag nodig is.” En inderdaad, God verschafte dat „brood uit den hemel”. „Toen de Israëlieten het zagen, zeiden zij tot elkander: Wat is dit?” Het was het brood dat Jehovah had beloofd en dat door de Israëlieten „manna” werd genoemd. — Ex. 16:2-36.
Na enige tijd klaagden de Israëlieten dat zij alleen maar dit manna te eten kregen. Zij wilden vlees. Daarom beloofde Jehovah: „Heiligt u tegen morgen, dan zult gij vlees eten.” Hoewel het een onmogelijkheid leek een dergelijke menigte in die wildernis van voedsel te voorzien, hield Jehovah zich aan zijn woord. Hij deed een wind opsteken die „kwakkels [aanvoerde] van de zee en strooide ze uit over de legerplaats”. Het aantal vogels was verbijsterend! — Num. 11:4-33.
Ten slotte kwamen de Israëlieten bij de grenzen van het Beloofde Land. Vanwege hun ongehoorzaamheid hadden zij veertig jaar in de wildernis rondgezworven. Zou God hun nu, in overeenstemming met zijn belofte aan Abraham, dit land geven? Hoewel de Kanaänitische inwoners machtige vijanden waren, sprak Jehovah toch de aanmoedigende woorden: „Gij zult het land in bezit nemen en daarin wonen, want aan u heb Ik het land gegeven om het in bezit te nemen.” Hoe geruststellend was dit onfeilbare woord van God voor Jozua! — Num. 33:50-53.
Jaren later herinnerde de bejaarde Jozua zijn volk na de verovering van het land van de Kanaänieten, aan het volgende: „Gij nam hun land in bezit, precies zoals Jehovah, uw God, u had beloofd.” Dit is het punt waarvan Jozua de Israëlieten goed wilde doordringen: Vertrouw op Jehovah’s woord, want het komt altijd uit! „Gij weet heel goed met uw gehele hart en met uw gehele ziel”, zo beklemtoonde Jozua, „dat niet één van al de goede woorden die Jehovah, uw God, tot u heeft gesproken, onvervuld is gebleven. Ze zijn alle voor u uitgekomen. Niet één woord ervan is onvervuld gebleven.” — Joz. 23:1-14, NW.
Twijfelt u aan Gods Woord? Kunt u één belofte van Hem aanwijzen, die vervuld moest worden, maar waarvan de vervulling op Zijn vastgestelde tijd achterwege bleef? Men zal hier niet in slagen, want ’ze zijn alle uitgekomen’. U hebt derhalve alle reden vertrouwen te stellen in Gods onfeilbare Woord. Geloof erin. Leef overeenkomstig de erin opgetekende rechtvaardige beginselen en verheug u in eeuwig leven in Gods vreedzame nieuwe samenstel van dingen.