Zich onafhankelijk maken van God leidt tot rampspoed
„Ik weet heel goed, o Jehovah, dat het niet aan de aardse mens is zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt zelfs maar zijn schrede te richten.” — Jer. 10:23.
1. Wanneer is iemands wens onafhankelijk te zijn, juist? Illustreer dit.
MENSEN zijn bij hun geboorte volkomen hulpeloos en blijven daarna nog jarenlang van anderen afhankelijk. Dit doet hun echter geen kwaad. Willen kinderen evenwichtige volwassenen worden die erop voorbereid zijn zich van de verantwoordelijkheden te kwijten die zij op zich moeten nemen als zij hun ouders verlaten om een onafhankelijk bestaan op te bouwen, dan hebben zij leiding, zorg en streng onderricht nodig. De spreuk zegt: „De roede en terechtwijzing, die geven wijsheid; maar een aan zichzelf overgelaten jongen zal zijn moeder beschaamd maken” (Spr. 29:15). Daarentegen zou volkomen onafhankelijkheid van de ouders in het geval van volwassen zoons en dochters, die in staat zijn zich in de huwelijksregeling op juiste wijze van hun verantwoordelijkheden te kwijten, volstrekt onwenselijk en onnatuurlijk zijn. Zulk een afhankelijkheid zou ook niet in overeenstemming zijn met wat God verklaarde toen hij het huwelijk instelde: „Een man [zal] zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zich hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees worden” (Gen. 2:24). Het is dus duidelijk dat iemands behoeften en omstandigheden bepalen of hij terecht kan wensen onafhankelijk van iemand anders te zijn.
2. Kan iemand terecht een weg van onafhankelijkheid volgen met betrekking tot God?
2 Terwijl de juistheid van onafhankelijkheid op volwassen leeftijd en volkomen afhankelijkheid in de kinderjaren voor de hand ligt, kunnen velen moeilijk aanvaarden dat zij zich aan God dienen te onderwerpen. Zij wensen volgens hun eigen maatstaven te leven. Zijn hun omstandigheden echter van dien aard dat zij terecht een weg van onafhankelijkheid kunnen volgen met betrekking tot de Schepper? De woorden van de profeet Jeremia verschaffen een antwoord op deze vraag: „Ik weet heel goed, o Jehovah, dat het niet aan de aardse mens is zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt, zelfs maar zijn schrede te richten.” — Jer. 10:23.
AFHANKELIJKHEID VAN GOD IS REDELIJK EN JUIST
3. Wie heeft het absolute recht te bepalen hoe de mens zich dient te gedragen, en waarom?
3 Krachtens het feit dat God de Schepper is, heeft hij, niet de door hem geschapen mens, het absolute recht te bepalen volgens welke maatstaf zijn met verstand begaafde schepselen hun schreden dienen te richten. Tot nadenken stemmende vragen die vele eeuwen geleden werden opgeworpen, beklemtonen dit feit: „Zal de bijl zich verheffen boven degene die ermee hakt, of de zaag zich groot maken boven degene die haar heen en weer beweegt, alsof de stok degenen die hem opheffen heen en weer bewoog, alsof de staf hem ophief die geen hout is?” (Jes. 10:15) „O mens, wie zijt gij dan toch, dat gij God wilt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: ’Waarom hebt gij mij zo gemaakt?’ Wat? Heeft de pottenbakker geen autoriteit over het leem, om uit dezelfde massa het ene vat voor een eervol en het andere voor een oneervol gebruik te maken?” (Rom. 9:20, 21) Het is het toppunt van aanmatiging als ’mensen van leem’ met alle geweld onafhankelijk van God willen zijn. Het is net zo onredelijk als te beweren dat een fabrikant niet het recht heeft aanwijzingen te geven voor het gebruik van zijn produkten.
4. Door middel waarvan doordrong God Adam ervan dat de mens niet ongestraft de goddelijke maatstaf met betrekking tot goed en kwaad kan negeren?
4 God stelde de allereerste mens, Adam, ervan in kennis dat als hij de goddelijke maatstaf met betrekking tot een juist gedrag negeerde, dit tot de dood zou leiden. Jehovah God zei tot Adam: „Van elke boom van de tuin moogt gij tot verzadiging eten. Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven” (Gen. 2:16, 17). Aangezien klaarblijkelijk niets in de verboden vrucht zelf schadelijk was, was Gods verbod met betrekking ertoe het enige dat het eten ervan slecht maakte. Ongehoorzaamheid van de zijde van Adam zou dus hebben betekend dat hij door van deze vrucht te eten de zijde van zijn vrouw koos. Hij sloot zich bij zijn vrouw aan, die zich onafhankelijkheid van God aanmatigde door voor zichzelf te bepalen wat goed en kwaad was, in plaats van zich aan Gods oordeel in deze aangelegenheid te houden.
5. Waarom was het juist wanneer Adam onderworpen was?
5 Er zij opgemerkt dat er niets onredelijks aan Gods gebod was en het had dus niets onaangenaams voor Adam om aan zijn Schepper onderworpen te blijven. Hij onderging geen ondraaglijke onderdrukking waardoor het zou hebben geleken alsof onafhankelijkheid en de dood te verkiezen waren boven afhankelijkheid en het leven. Adam was door Gods gebod niet in een moeilijke situatie gedreven. Er waren tal van andere vruchtbomen waarvan hij tot verzadiging kon eten. Alles wat Adam had — zijn leven, zijn vruchtbare arbeid en het prachtige paradijstehuis dat hij met zijn vrouw deelde — waren gaven van God en uitingen van Gods liefde voor hem. Aan de scheppingswerken om hem heen kon Adam dadelijk gemakkelijk zien dat de wijsheid van Jehovah God verre superieur was aan die van hem. Op grond van wat zijn wijze en liefdevolle God had gedaan, kon Adam er verzekerd van zijn dat als hij zich aan de beslissing van zijn Schepper met betrekking tot goed en kwaad hield, dit zijn blijvende geluk en welzijn tot gevolg zou hebben.
GEEN ENKEL MET VERSTAND BEGAAFD SCHEPSEL KAN ZICH ONGESTRAFT ONAFHANKELIJK VAN GOD MAKEN
6, 7. (a) Wat bracht Eva ertoe te denken dat onafhankelijkheid van God begerenswaardig was? (b) Waarom geloofde Eva de slang?
6 Eva had, evenals haar man Adam, alle reden om aan God onderworpen te blijven. Zij deelde in dezelfde zegeningen. Eva was echter de eerste mens die ertoe werd gebracht te geloven dat het beter was God ongehoorzaam te zijn. Eens, toen zij niet in het gezelschap van haar man verkeerde, hoorde zij een stem. Het was niet die van haar man, noch die van God, maar de stem van een slang. Eva holde niet verschrikt weg, aangezien God haar en haar man op een vroeger tijdstip heerschappij over de dierenwereld, met inbegrip van slangen, had gegeven (Gen. 1:28). Zij luisterde dus. De slang vroeg: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?” Eva antwoordde juist, want zij was volledig ingelicht omtrent de verboden vrucht en de daaraan verbonden doodstraf. De slang sprak God echter tegen door te insinueren dat Eva in onwetendheid werd gehouden en dat God zijn wet niet ten uitvoer zou leggen door de overtreder ter dood te brengen. — Gen. 3:1-5.
7 Volledig bedrogen, zwichtte Eva voor de zelfzuchtige ambitie als God te zijn door voor zichzelf te bepalen wat goed en wat kwaad was, en at van de verboden vrucht. Twee dingen brachten Eva er blijkbaar toe te denken dat de slang de waarheid sprak: 1. Voor zover zij het kon beoordelen, vormden de vruchten van de boom beslist goed voedsel en 2. de uiterste omzichtigheid van de slang deed het voorkomen alsof dit schepsel niet de bron van verkeerde inlichtingen kon zijn. Aangezien Eva klaarblijkelijk geen nadelige gevolgen van haar overtreding ondervond, ging zij vol vertrouwen naar haar man en haalde hem ertoe over de vrucht te eten. — Gen. 3:1, 6.
8. Wie deed het voorkomen alsof de slang sprak?
8 Tegen Eva’s verwachtingen in bleek onafhankelijkheid van God rampzalig te zijn. Het leidde tot schande, het verlies van een prachtig paradijstehuis, lichamelijke en emotionele pijn en ten slotte tot de dood (Gen. 3:7, 16-19). De woorden van de slang bleken een boosaardige leugen te zijn. Aangezien dit de eerste in de geschiedenis geboekstaafde leugen is, zou degene die deze leugen uitsprak — niet de letterlijke slang maar degene die het deed voorkomen alsof de slang sprak — de vader van leugens zijn of degene bij wie leugens hun oorsprong vonden. Zijn identiteit werd door de Zoon van God, Christus Jezus, onthuld toen hij tot degenen die hem trachtten te doden, zei: „Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerte van uw vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen” (Joh. 8:44). In het bijbelboek Openbaring wordt naar dit onzichtbare geestelijke schepsel verwezen als de „grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd” (Openb. 12:9). Hij wordt symbolisch beschreven als een „grote vuriggekleurde draak, met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen zeven diademen; en zijn staart sleept een derde deel van de sterren des hemels mee.” — Openb. 12:3, 4.
9. Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat de draak een derde deel van de sterren des hemels meesleept?
9 Dat de staart van de draak een derde deel van de sterren des hemels meesleept, geeft te kennen dat de Duivel er klaarblijkelijk in slaagde een aanzienlijk aantal engelen, „morgensterren” (Job 38:7), ertoe te brengen tegen God in opstand te komen. De bijbelse bewijzen tonen aan dat dit in de dagen van Noach, een verre nakomeling van Adam, gebeurde. Toentertijd weigerde het merendeel van de mensheid zich aan Gods wil te onderwerpen, en talloze engelen verlieten, in strijd met Gods voornemen ten aanzien van hen, „hun eigen juiste woonplaats” in de hemelen en namen menselijke lichamen aan ten einde seksuele betrekkingen met mooie vrouwen op aarde te kunnen hebben (Jud. 6; Gen. 6:1, 2). Door zich op deze wijze onafhankelijk te maken, begonnen deze engelen een loopbaan die tot rampspoed leidde.
10, 11. Wat gebeurde er met de ongehoorzame engelen nadat zij zich gedematerialiseerd hadden?
10 Toen Jehovah God een geweldige vloed veroorzaakte die alle mensen behalve Noach en zeven leden van zijn naaste familie verdelgde, waren deze engelen gedwongen zich te dematerialiseren en tot het geestenrijk terug te keren. Zij kregen echter niet de positie terug die zij hadden verlaten. God vernederde hen tot een zeer lage staat, „Tártarus” genaamd. De bijbel vertelt ons hierover dat „God zich er niet van heeft weerhouden de engelen die zondigden te straffen, maar hen, door hen in Tártarus te werpen, aan afgronden van dikke duisternis heeft overgegeven om voor het oordeel bewaard te worden; en [dat] hij zich er niet van heeft weerhouden een wereld uit de oudheid te straffen, maar Noach, een prediker van rechtvaardigheid, met zeven anderen veilig heeft bewaard, toen hij een geweldige vloed over een wereld van goddeloze mensen bracht” (2 Petr. 2:4, 5). „De engelen die hun oorspronkelijke positie niet hebben behouden maar hun eigen juiste woonplaats hebben verlaten, heeft hij met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard voor het oordeel van de grote dag” (Jud. 6). In plaats van door hun ongehoorzaamheid vrijheid te verkrijgen, werden deze engelen juist ernstig in hun vrijheid beknot. Daarom spreekt de apostel Petrus over hen als „de geesten in de gevangenis, die eens ongehoorzaam waren geweest, toen het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark werd gebouwd, waarin weinigen, namelijk acht zielen, veilig door het water werden heengevoerd” (1 Petr. 3:19, 20). Gezien de vorm van gevangenschap is het duidelijk dat zij niet langer in staat zijn zich te materialiseren en als echtgenoten met vrouwen te leven.
11 Het Genesisverslag onthult niet of Noach en zijn gezin op de hoogte waren van de bijzonderheden omtrent de straf die de ongehoorzame engelen werd toegediend. De verdelging van de opstandige mensheid getuigde echter ruimschoots van het feit dat geen enkel met verstand begaafd schepsel zich onafhankelijk van God kan maken zonder rampspoed te ervaren.
ONAFHANKELIJKHEID VAN GOD LEIDT TOT ONTAARDING
12. Hoe begon er na de Vloed opnieuw opstand?
12 Het lijkt haast ongelooflijk dat iemand daarna nog getracht zou hebben zich onafhankelijk van God te maken. Toch is dit precies wat er gebeurde. Satan de Duivel vond een willig werktuig in de persoon van Nimrod, een achterkleinzoon van Noach. Met betrekking tot Nimrod verklaart het Genesisverslag: „Hij maakte er een begin mee een geweldige te worden op de aarde. Hij deed zich kennen als een geweldig jager gekant tegen Jehovah. . . . En het begin van zijn koninkrijk werd Babel en Erech en Akkad en Kalne, in het land Sinear” (Gen. 10:8-10). Aangezien Babel tot Nimrods oorspronkelijke rijk behoorde, moet hij degene zijn geweest die opdracht heeft gegeven tot het bouwen van de stad en haar toren. Dit project werd in strijd met God ondernomen, aangezien het goddelijke voornemen was dat de mensheid zich over de aarde zou verbreiden. Jehovah God verijdelde de plannen van de bouwers door hun taal te verwarren. Daar zij elkaar niet langer konden verstaan, hielden zij van lieverlede met het bouwen van de stad op en werden verstrooid. — Gen. 11:1-9.
13. Welk bewijs is er dat degenen die zich in opstand tegen God bij Nimrod aansloten niet onwetend waren van Gods activiteiten?
13 Aangezien Noach nog 350 jaar lang na de vloed leefde (Gen. 9:28), volgt hier logischerwijs uit dat hij nog in leven was toen de pogingen van zijn achterkleinzoon Nimrod in Babel werden verijdeld. De verstrooiing van de mensen moet derhalve hebben plaatsgevonden toen de waarheid over vroegere gebeurtenissen, zoals de Vloed, bekend was. Een aanwijzing hiervan is het feit dat de mythologieën van de oude volken het bijbelverslag weergeven, maar dan in een verwrongen, polytheïstische vorm. Mythen spreken over liefdesavonturen die goden met aardse vrouwen hadden, waarmee blijkbaar werd gezinspeeld op wat de ongehoorzame engelen vóór de Vloed deden. Er is bijna geen natie op aarde die geen legende over een wereldomvattende vloed heeft. Men vindt ook sporen van het torenbouwincident in de mythen.
14. Tot welke ontaarde praktijken leidde de opstand na de Vloed?
14 Dit alles duidt erop dat de verstrooide volken bekend waren met de ware God en zijn activiteiten. Daar zij echter tegen hem in opstand waren gekomen, waren zij uit eigen verkiezing zonder zijn bestuur en leiding. Voeren zij hier wel bij? De geschiedkundige feiten antwoorden: Neen. De verstrooide mensen en hun nakomelingen begonnen afgoden van hout, steen en ander materiaal te maken. Zij bogen zich voor deze beelden neer en riepen levenloze goden aan om hulp. In verband met de aanbidding van deze afgoden, begonnen zij zich bezig te houden met zulke weerzinwekkende praktijken als ceremoniële prostitutie, kinderoffers, dronkenschap en zelfkastijding, die zover ging dat er bloed vloeide. (Vergelijk 1 Koningen 14:24; 18:28; Jeremia 19:3-5; Hosea 4:13, 14; Amos 2:8.) De ontaarde praktijken waartoe van Jehovah God vervreemde mensen zich verlaagden, worden goed beschreven door de apostel Paulus in zijn brief aan de Romeinen (1:21-31):
„Hoewel zij God kenden, hebben zij hem niet als God verheerlijkt, noch hebben zij hem gedankt, maar Zij zijn leeghoofdig geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart werd verduisterd. Hoewel zij beweerden wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, en zij hebben de heerlijkheid van de onvergankelijke God veranderd in iets wat gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens en van vogels en van viervoetige en kruipende dieren.
Daarom heeft God hen, in overeenstemming met de begeerten van hun hart, aan onreinheid overgegeven, opdat zij onderling hun lichamen zouden onteren, ja, zij die de waarheid van God hebben verruild voor de leugen en de schepping hebben vereerd en er heilige dienst voor hebben verricht in plaats van dit te doen jegens Degene die schiep, die gezegend is in eeuwigheid. Amen. Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke seksuele begeerten, want ook hun vrouwen hebben het natuurlijke gebruik van zichzelf veranderd in een tegennatuurlijk gebruik; en insgelijks hebben ook de mannen het natuurlijke gebruik van de vrouw laten varen en zijn zeer verhit geworden in hun wellust jegens elkaar, mannen met mannen, ontucht plegend en in zichzelf de volledige vergelding ontvangend die hun voor hun dwaling toekwam.
En evenals zij het verwerpelijk hebben geacht een nauwkeurige kennis van God te hebben, heeft God hen aan een verwerpelijke geestestoestand overgegeven om de dingen te doen die niet betamen, vervuld als zij waren van allerlei onrechtvaardigheid, goddeloosheid, hebzucht, slechtheid, vol zijnde van afgunst, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid, heimelijke fluisteraars zijnde, achterklappers, haters van God, onbeschaamd, hoogmoedig, aanmatigend, uitvinders van schadelijke dingen, ongehoorzaam aan ouders, zonder verstand, ontrouw aan overeenkomsten, geen natuurlijke genegenheid hebbend, onbarmhartig.”
15. Bestaan de ontaarde praktijken die de apostel Paulus beschrijft nog steeds?
15 Vandaag de dag behoeven wij er niet aan te worden herinnerd dat dezelfde dingen die de apostel Paulus noemde nog steeds bestaan en een klimaat van vrees en wantrouwen hebben geschapen. Elke dag wordt het leven, geluk en welzijn van anderen door het negeren van de goddelijke maatstaf met betrekking tot goed en kwaad bedreigd. Diefstal, verkrachting en aanranding door misdadigers, delinquenten en personen met perverse afwijkingen komen algemeen voor. Seksuele immoraliteit heeft tot het verbreiden van walgelijke venerische ziekten geleid, gezinnen uiteen doen vallen, kinderen van noodzakelijke ouderlijke leiding beroofd en bijgedragen tot het vernietigen van leven door middel van abortus. Onder degenen die de Schepper hebben genegeerd, treden lichamelijke, emotionele en mentale gebreken op de voorgrond. De uitwerking van Gods onveranderlijke wet is duidelijk zichtbaar: „Wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten.” — Gal. 6:7.
ZEGENINGEN ALS GEVOLG VAN GEHOORZAAMHEID AAN GOD
16, 17. Welke zegeningen vloeien uit gehoorzaamheid aan Gods wet voort?
16 Aan de andere kant heeft het blijvende zegeningen tot gevolg wanneer men zich getrouw aan Gods wet houdt. Dit komt doordat de Almachtige, daar hij een God van liefde (1 Joh. 4:8) en oneindige wijsheid is (Rom. 16:27), alleen wetten heeft gesteld die ’s mensen bestwil beogen. Deze wetten hebben ten doel de mens ertegen te beschermen dat hem kwaad overkomt en ervoor te zorgen dat het hem goed gaat. Alle goddelijke wetten waardoor menselijke verhoudingen worden bestuurd, zijn op liefde voor de medemens gebaseerd. De apostel Paulus schreef: „Zijt niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben want hij die zijn medemens liefheeft, heeft de wet vervuld. Want het wetsreglement: ’Gij moogt geen overspel plegen, Gij moogt niet moorden, Gij moogt niet stelen, Gij moogt niet begeren’, en welk ander gebod er ook is, wordt samengevat in dit woord, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ De liefde berokkent de naaste geen kwaad.” — Rom. 13:8-10.
17 Stellig kan geen enkel redelijk mens ontkennen dat hij er wel bij zou varen indien alle mensen oprechte naastenliefde aan de dag zouden leggen. Ja, mensen kunnen alleen gelukkig zijn en vrede en zekerheid genieten als zij zich aan Gods wetten onderwerpen. Een nadenkend wetgeleerde, de Engelse jurist William Blackstone, werd ertoe bewogen te concluderen: „[God] heeft de wetten van eeuwige rechtvaardigheid zo nauw verbonden aan het geluk van ieder mens en er zo onafscheidelijk mee verweven, dat het laatste niet kan worden verkregen zonder het eerste in acht te nemen, en als het eerste maar stipt wordt gehoorzaamd, kan het niet anders dan tot het laatste leiden.” Wetend dat Gods wet voor ons welzijn is, dienen wij ertoe bewogen te worden er waardering voor te uiten, zoals de psalmist deed met de woorden: „Zeven maal per dag heb ik uw lof gezongen om uw rechtvaardige rechterlijke beslissingen. Overvloedige vrede behoort hun toe die uw wet liefhebben, en voor hen is er geen struikelblok.” — Ps. 119:164, 165.
AAN GOD ONDERWORPEN BLIJVEN
18. Waarom is grondige kennis van de bijbel noodzakelijk wil iemand God behagen?
18 Wil iemand de zegeningen genieten die eruit voortvloeien als men zich getrouw aan Gods maatstaf met betrekking tot goed en kwaad houdt, dan moet hij natuurlijk grondig bekend zijn met deze in de bijbel geopenbaarde maatstaf. Iemand die de goddelijke maatstaf nog nooit heeft onderzocht of die alleen maar afgaat op wat iemand anders hierover heeft gezegd, kan er vanzelfsprekend niet zeker van zijn dat hij zich van Gods standpunt uit bezien op juiste wijze gedraagt. De spreuk zegt: „Er bestaat een weg die recht is voor het aangezicht van een man, maar de wegen van de dood zijn er naderhand het einde van.” — Spr. 14:12.
19. (a) Waarom is kennis alleen niet voldoende, wil men een goedgekeurde dienstknecht van Jehovah blijven? (b) Wat is er naast kennis nog meer nodig?
19 Kennis is echter niet voldoende, wil men aan zijn Schepper onderworpen blijven. Adam wist bijvoorbeeld dat het eten van de verboden vrucht de dood voor hem zou betekenen; hij „werd . . . niet bedrogen” (1 Tim. 2:14). Toch heeft Adam opzettelijk Gods wet overtreden. Waarom? Omdat hij meer waarde hechtte aan zijn verhouding tot zijn zondige vrouw dan aan zijn verhouding tot zijn Schepper. Dit illustreert dat iemand alleen een goedgekeurde dienstknecht van God kan zijn en blijven indien hij een onverbrekelijke liefde voor zijn Schepper heeft, een liefde die alle andere genegenheden te boven gaat. Dit betekent dat hij bereid zou zijn alles, zelfs zijn eigen leven, op te offeren om gehoorzaam aan God te blijven wanneer druk van buitenaf dit heel moeilijk zou maken. Hebt u zulk een liefde? Uw blijvende welzijn hangt van het bezitten en behouden van zulk een liefde af. Christus Jezus zei namelijk: „Hij die ten zeerste gesteld is op zijn ziel, vernietigt ze, maar hij die zijn ziel in deze wereld haat, zal ze bewaren voor het eeuwige leven.” — Joh. 12:25.