Waar was de hof van Eden?
DE PRACHTIGE tuin of hof die Jehovah God als tehuis voor het eerste mensenpaar, Adam en Eva, had verschaft, bevond zich in een gedeelte van het gebied dat als Eden bekendstond. Vandaar dat deze tuin de „hof van Eden” werd genoemd. Wegens hun ongehoorzaamheid werden Adam en Eva uit hun paradijstehuis verdreven. En terugkeer naar deze door hen bewoonde tuin werd verhinderd door cherubs en het vlammende lemmer van een zwaard, klaarblijkelijk totdat de onstuimige wateren van de Vloed de tuin wegvaagden. — Gen. 2:8, 15; 3:24.
Mozes schreef over de plaats van Edens tuin: „Nu kwam er vanuit Eden een rivier om de tuin te drenken, en vandaar splitste ze zich en werd als het ware tot vier hoofdtakken. De naam van de eerste is Pison; deze omstroomt het gehele land Havila, waar goud is. . . . En de naam van de tweede rivier is Gihon; deze omstroomt het gehele land Kusch; en de naam van de derde rivier is Hiddekel; deze loopt naar het oosten van Assyrië. En de vierde rivier is de Eufraat.” — Gen. 2:10-14.
De gebieden Kusch, Havila en Assyrië (Assur) bestonden in de periode vóór de Vloed en zijn klaarblijkelijk naar Noachs nakomelingen genoemd (Gen. 10:7, 22, 29). Als geografische aanduiding werd de naam „Kusch” al snel vrijwel synoniem met Ethiopië. Het gebied Havila schijnt het noordwestelijke deel van het Arabische Schiereiland omvat te hebben en strekte zich uit tot of in de buurt van het Sinaïtische schiereiland, waar de wildernis van Sur zich waarschijnlijk bevond (Gen. 25:18; 1 Sam. 15:7). In het Genesisverslag wordt over de Hiddekel of Tigris gezegd dat deze „naar het oosten van Assyrië loopt” (Gen. 2:14). Dit kan betekenen dat Assyrië in de bedoelde periode een aanzienlijk gebied besloeg ten westen van de Tigris, waarbij mogelijk Babylonië was inbegrepen.
De bewijzen schijnen er dus op te duiden dat Mozes uitdrukkingen gebruikte die in zijn tijd bekend waren ten einde de plaats van de hof van Eden aan te duiden. In het Genesisverslag wordt vanzelfsprekend niet gezegd dat de hof van Eden dit gehele gebied besloeg. De verwijzingen naar Kusch, Havila en Assyrië (Assur) hebben ten doel de loop van de rivieren aan te geven. Niettemin zal de vermelding ervan voor Mozes’ tijdgenoten nuttig zijn geweest om zich een beeld te vormen van de verhouding waarin de hof of tuin tot deze genoemde gebieden stond. Voor ons in deze tijd verschaffen de gebieden op zichzelf genomen evenwel niet veel hulp om de plaats van de hof van Eden te bepalen.
Wat de rivieren betreft: de Pison en de Gihon kunnen thans niet geïdentificeerd worden. Dit is begrijpelijk. Indien dit gedeelte van Mozes’ beschrijving betrekking heeft op de tijd vóór de Vloed, kan de Vloed zelf er best toe hebben bijgedragen de loop van de Pison en de Gihon uit te wissen of te veranderen. Maar als de rivieren na de Vloed hebben bestaan, kunnen andere natuurverschijnselen, zoals aardbevingen, de loop ervan hebben veranderd. Gebeurtenissen van recentere datum illustreren dat zulke veranderingen mogelijk zijn. In 1950 heeft een krachtige aardbeving in het gebied van Assam, India, bijvoorbeeld tot gevolg gehad dat sommige rivieren verdwenen en andere hun loop veranderden.
De Eufraat is evenwel goed bekend en Idiqlat (Hiddekel) is de naam die in oude Akkadische (Assyrisch-Babylonische) inscripties voor de even welbekende Tigris wordt gebruikt. Deze rivieren verschaffen een werkelijke aanwijzing met betrekking tot de ligging van de hof van Eden. Het Hebreeuwse woord dat in Genesis 2:10 met „hoofd[takken]” is vertaald, houdt hier verband mee. Het zou erop wijzen dat de hof van Eden in het bergachtige gebied nabij de bron van de Tigris en de Eufraat geplaatst moet worden. The Anchor Bible vermeldt dan ook in zijn commentaar op Genesis 2:10: „In het Hebr[eeuws] wordt de monding van de rivier het ’einde’ genoemd (Joz xv 5, xviii 19); vandaar dat het meervoud van ro’s, ’hoofd’, hier verwijst naar de bovenloop. . . . Dit laatste gebruik wordt duidelijk bevestigd door het verwante Akk[adische] woord resu.”
Zowel de Eufraat als de Tigris hebben hun huidige bron in het bergachtige gebied ten noorden van de Mesopotamische vlakten. Hoewel de meningen uiteenlopen, zijn talrijke geleerden van mening dat de hof van Eden in dit gebied heeft gelegen, enkele kilometers ten zuiden van het Wan-meer in oost-Turkije.