Christus’ wederkomst — Wat betekent dit voor u?
Wanneer en hoe komt hij? Waarom dient u er belang in te stellen?
TEGENWOORDIG schenken belijdende christenen over het algemeen weinig aandacht aan Christus’ wederkomst. De bijbelse leer met betrekking tot zulke met elkaar verband houdende onderwerpen als het einde van dit samenstel van dingen en Christus’ tweede tegenwoordigheid, ook wel de parousía of tweede komst genoemd, wordt grotendeels over het hoofd gezien. Degenen die werkelijk in deze bijbelse leerstellingen geloven, worden dikwijls als fanatici of extremisten beschouwd. Dit is evenwel een ernstige vergissing, want de waarheid met betrekking tot Christus’ wederkomst is voor u en voor alle anderen die thans op aarde leven van het allergrootste belang.
Jezus Christus heeft herhaaldelijk verklaard dat hij zou wederkomen (Luk. 18:8; Joh. 14:2, 3). Dit heeft hij niet alleen gedaan door rechtstreekse verklaringen maar ook door middel van gelijkenissen (Matth. 25:1-30; Luk. 19:11-27). De hoop op Christus’ wederkomst leefde sterk in de geest van Christus’ vroege volgelingen en nam een grote plaats in hun gedachten in. Volgens het boek van R. A. Torrey, What the Bible Teaches, wordt er in de christelijke Griekse Geschriften zelfs 318 keer naar Christus’ wederkomst verwezen. Vooral de apostel Paulus heeft er herhaaldelijk melding van gemaakt dat Christus zou wederkomen, zoals in Hebreeën 9:28, waar hij schreef: „Zo werd ook de Christus eens voor altijd geofferd om de zonden van velen te dragen, en de tweede maal dat hij verschijnt, zal het afgescheiden van zonde zijn.”
Als wij eenmaal het doel van Jezus’ eerste en tweede komst of tegenwoordigheid begrijpen, beseffen wij bovendien dat de tweede komst even zeker op de eerste moet volgen als de nacht op de dag. Bij zijn eerste tegenwoordigheid heeft hij een kostbaar bezit gekocht, zouden wij kunnen zeggen. Door zijn getrouwe loopbaan en offerandelijke dood, heeft Jezus de levensrechten van de menselijke familie gekocht, alsook het recht aan het hoofd te staan van Gods koninkrijk. Bij zijn tweede tegenwoordigheid neemt hij Gods koninkrijk in bezit en zal hij de gekochte mensheid leven en Koninkrijkszegeningen schenken. — Matth. 13:44-46; Joh. 6:51; 1 Kor. 7:23.
DE TIJD VAN ZIJN KOMST
Tal van moderne theologen beweren dat zij geen belang stellen in de tijd van Christus’ komst. Zijn apostelen deden dit echter wel. Zij vroegen hem: „Wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” Jezus somde een aantal gebeurtenissen op, die staan opgetekend in Matthéüs 24, 25; Markus 13 en Lukas 21. Hiertoe behoorden: „Natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen in de ene plaats na de andere voedseltekorten en aardbevingen zijn. . . . en wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen. . . . En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matth. 24:7-14.
Als wij nadenken over wat er in de afgelopen vijftig jaar is gebeurd, moeten wij tot de slotsom komen dat de woorden van Jezus op treffende wijze in vervulling zijn gegaan, vooral sinds 1914.a Zo heeft ook de apostel Paulus geschreven dat er, wegens uiterste zelfzuchtigheid, gewelddadigheid en goddeloosheid, „in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken, die moeilijk zijn door te komen”. — 2 Tim. 3:1-5.
Het lijdt geen twijfel dat Paulus’ woorden in onze tijd hun vervulling vinden. Betreffende deze „laatste dagen” heeft de apostel Petrus bovendien geschreven: „Want dit weet gij in de eerste plaats, dat er in de laatste dagen spotters zullen komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem?’” Zo zien wij dus dat Christus’ tegenwoordigheid en de „laatste dagen” samenvallen. — 2 Petr. 3:3, 4.
U zou echter terecht de vraag kunnen stellen: Als Christus is wedergekomen, waar is hij dan? Heeft iemand hem gezien? Tot wie is hij teruggekeerd?
HOE IS CHRISTUS WEDERGEKOMEN?
Dat de mensen die naar Christus’ wederkomst uitzien over het algemeen verwachten hem in de lucht, met hun letterlijke ogen, te zien, helpt ongetwijfeld te verklaren waarom thans zovelen Christus’ wederkomst niet ernstig opvatten. Zou het echter mogelijk zijn dat Christus is wedergekomen maar onzichtbaar tegenwoordig is? Dat is precies wat de Schrift leert.
Jezus heeft over zichzelf gezegd: „Het brood dat ik zal geven, is mijn vlees ten behoeve van het leven der wereld” (Joh. 6:51). Aangezien hij zijn vleselijke leven voor het leven der wereld heeft afgelegd, kan hij dit niet terugnemen. Wij lezen daarom: „Immers, ook Christus is eens voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om u tot God te leiden, hij, ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest.” Als een machtig, onzichtbaar geestelijk schepsel woont de opgewekte Jezus „in een ontoegankelijk licht” en ’geen der mensen heeft hem gezien of kan hem zien’. — 1 Petr. 3:18; 1 Tim. 6:16.
Wetend dat hij weldra een geestelijk schepsel zou worden, zei Jezus op de avond waarop hij werd verraden tot zijn apostelen: „Nog een korte tijd en de wereld zal mij niet meer aanschouwen, maar gij zult mij aanschouwen” (Joh. 14:19). Alleen zijn intieme volgelingen hebben hem daarna gezien, zoals Petrus met de volgende woorden tot Cornelius zei: „God heeft hem op de derde dag opgewekt en heeft gegeven dat hij openbaar werd, niet aan het gehele volk, maar aan getuigen die door God tevoren waren aangewezen, aan ons, die, nadat hij uit de doden was opgestaan, met hem gegeten en gedronken hebben.” U kunt dus niet verwachten de wedergekomen Jezus met uw letterlijke ogen te zien. — Hand. 10:40, 41.
U zou echter de vraag kunnen stellen: Heeft de apostel Thomas de wonden in Jezus’ zijde en handen dan niet gezien en gevoeld, hetgeen erop zou wijzen dat Jezus in hetzelfde lichaam is opgestaan als waarmee hij is gestorven? Hoe kan dit feit worden verklaard? — Joh. 20:26-28.
Uit de bijbel blijkt dat onzichtbare geestelijke schepselen soms menselijke lichamen aannamen. Veel engelen hebben dit in het verleden gedaan en dit is ook wat Jezus na zijn opstanding deed. Daarom werd Jezus, na zijn opstanding, vaak niet herkend. Dat is ook de reden waarom hij in de kamer kon komen waar zijn elf apostelen bijeen waren, ook al was de deur stevig gegrendeld. — Luk. 24:15-35; Joh. 20:11-20; 21:1-4.
Maar misschien vraagt u zich nu af: Hoe moeten wij de woorden van Openbaring 1:7 dan begrijpen, waar staat: „Ziet! Hij komt met de wolken, en elk oog zal hem zien”? De bijbel spreekt over twee manieren van zien. Zo heeft Jezus eens gezegd dat zijn religieuze tegenstanders ’blinde gidsen waren die blinden leidden en dat beiden in de kuil zouden vallen’ (Matth. 15:14). Het spreekt vanzelf dat Jezus niet bedoelde dat zij letterlijk of fysiek blind waren, doch dat zij blind waren wat hun begrip betreft.
Als u dus leest dat elk oog hem zal zien, kunt u er zeker van zijn dat — aangezien Gods Woord zichzelf niet kan tegenspreken — hier naar figuurlijk zien wordt verwezen. Ja, er zal een tijd komen waarop de hele aarde tot het besef gebracht zal worden dat Christus tegenwoordig is, namelijk wanneer hij de goddelozen ter dood gaat brengen. — 2 Thess. 1:6-10.
Dat dit de redelijke en logische verklaring van Openbaring 1:7 is, kunt u verder begrijpen als u in aanmerking neemt welk een groot probleem het zou vormen elk oog op hetzelfde moment over de gehele aarde een menselijk lichaam in de lucht te laten zien. Denkt u ook aan het feit dat de helft van de aarde altijd in duisternis is gehuld. Dat hier figuurlijke taal wordt gebruikt, wordt ook te kennen gegeven doordat deze woorden in het boek Openbaring staan, dat grotendeels in figuurlijke taal is geschreven. — Openb. 1:1.
WAAR IS HIJ?
Dient u dan aan Jezus te denken als aan iemand die onzichtbaar in de atmosfeer van de aarde aanwezig is? Wanneer de bijbel over Jezus’ wederkomst spreekt, volgt hier volstrekt niet uit dat hij, ten einde tegenwoordig te zijn, zijn woonplaats in de hemelen moet verlaten.
Als een machtige geestelijke persoon, ’de nauwkeurige afdruk van Gods wezen’, behoeft Christus alleen maar zijn aandacht op de aarde te richten (Hebr. 1:3). De Schrift spreekt er bijvoorbeeld herhaaldelijk over dat God naar de aarde neerdaalde om inspectie te houden, zoals bij de bouw van de toren van Babel, en om bijvoorbeeld aandacht te schenken aan wat de mensen van Sodom en Gomorra deden. Wij lezen ook dat hij zijn volk Israël ’bezocht’ en hun toestand opmerkte toen zij in slavernij in Egypte waren. — Gen. 11:5-7; 18:21; Ex. 2:25; 3:8, 16; 4:31.
Denkt u echter dat Jehovah God werkelijk zijn hemelse troon moest verlaten om een onderzoek in te stellen of zich in te laten met wat de mensen deden? Welneen! Hij nam veeleer notitie van de dingen op aarde en richtte er zijn aandacht op. Als wij dus lezen dat „God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam” (SV), betekent dit eenvoudig dat hij zijn aandacht op de heidenen richtte. Daarom lezen wij, volgens de Leidsche Vertaling, dat God „genadig heeft neergezien op de heidenen”, of, zoals de Nieuwe-Wereldvertaling luidt, „hoe God voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën heeft gericht om uit hen een volk voor zijn naam te nemen”. — Hand. 15:14.
In deze betekenis kan dus gezegd worden dat Christus’ tweede komst of tegenwoordigheid heeft plaatsgevonden, ook al woont hij in werkelijkheid in de hemel. Hij is in die zin wedergekomen dat hij op Gods bestemde tijd zijn aandacht op de aangelegenheden van de aarde heeft gericht, zoals Jehovah hem te kennen heeft gegeven in de profetie die luidt: „Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten.” — Ps. 110:1.
TOT WIE IS HIJ GEKOMEN?
U vraagt u wellicht af, op wie of wat heeft Jezus bij zijn wederkomst zijn aandacht dan gericht? Hij richtte zijn aandacht op aardse dingen, want omstreeks negentienhonderd jaar daarvoor is hij ook van de aarde heengegaan, terwijl hij zijn discipelen hier beneden liet.
Hij richtte zijn aandacht dus op zijn getrouwe volgelingen met het oog op een oogstwerk dat op aarde verricht moest worden. Zoals Jezus in zijn gelijkenis van de zaaier aantoonde, is hijzelf de zaaier, en bij zijn eerste tegenwoordigheid in de eerste eeuw G.T. begon hij dit zaad te zaaien. Bij het besluit van dit samenstel van dingen zou hij vervolgens door bemiddeling van zijn engelen een oogstwerk verrichten (Matth. 13:36-43). Dit is in overeenstemming met zijn belofte dat hij zou terugkomen om zijn volgelingen bij zich te ontvangen. — Joh. 14:2, 3.
Uit bijbelse parallellen, zoals uit het feit dat Jezus drie en een half jaar nadat hij tot Koning was gezalfd de tempel reinigde, is er reden om aan te nemen dat Jezus ook drie en een half jaar nadat hij als Koning was geïnstalleerd, ofte wel in 1918, in de hemel zijn aandacht richtte op het oordelen van zijn getrouwe volgelingen uit wie de geestelijke tempel is samengesteld. Toen heeft hij degenen die in de dood sliepen met een opstanding tot hemelse heerlijkheid beloond. Zoals de apostel Paulus heeft voorzegd, zouden, als Christus terugkeerde, „zij die dood zijn in eendracht met Christus . . . eerst opstaan”. — 1 Thess. 4:16; Matth. 21:12-17.
Hij komt ook om de rest van de levenden te oordelen: „Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats nemen. En alle natiën zullen voor hem worden vergaderd, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt” (Matth. 25:31, 32). Daarna zal hij allen die zich in de herinneringsgraven bevinden, de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, te voorschijn roepen en hen gedurende zijn duizendjarige regering oordelen. — Joh. 5:28, 29; Hand. 24:15; Openb. 20:1-6.
WAT HET VOOR U BETEKENT
Christus’ wederkomst heeft vooral met het oog op zijn huidige oordeelswerk veel betekenis voor u en alle anderen die in deze tijd leven. Zoals Jezus verder aantoonde, worden alle mensen thans geoordeeld op grond van hun houding en handelwijze jegens Christus’ broeders, Jezus’ gezalfde volgelingen, van wie nog een „overblijfsel” op aarde is. Zij en hun opgedragen metgezellen hebben een aandeel aan de vervulling van Jezus’ profetie: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matth. 24:14.
Jezus’ gezalfde volgelingen verrichten dienst in zijn plaats (2 Kor. 5:20). Hij beschouwt daarom datgene wat aan hen wordt gedaan als was het aan hem gedaan (Hand. 9:5). Wanneer mensen Christus’ volgelingen dus vriendelijk behandelen en hun standpunt aan de zijde van deze volgelingen innemen, wordt dit geacht als deden zij deze dingen aan Jezus zelf, zoals hij met de volgende woorden in zijn gelijkenis heeft gezegd: „Voorwaar, ik zeg u: Voor zover gij het voor een der geringsten van deze broeders van mij hebt gedaan, hebt gij het voor mij gedaan.” — Matth. 25:40.
Daar dit werk bestaande in het scheiden van de „schapen” en de „bokken” onder leiding van Jezus Christus geschiedt, is zijn wederkomst door zijn aandacht op de aangelegenheden van de aarde te richten voor allen op aarde van het grootste gewicht en de grootste betekenis. Uw bestemming, zowel als die van alle mensen op aarde, wordt bepaald door de handelwijze die ten opzichte van Christus’ volgelingen wordt gevolgd. Er is geen tussenweg, want Jezus heeft gezegd: „Wie niet aan mijn zijde staat, is tegen mij, en wie niet met mij bijeenbrengt, verstrooit.” — Matth. 12:30.
Een belangrijk doel van de christelijke getuigen van Jehovah en van het tijdschrift dat u aan het lezen bent, is u en alle anderen die God liefhebben te helpen de handelwijze te volgen die de goedkeuring van de Rechter Jezus Christus wegdraagt. Als u uw standpunt voor Jezus Christus en aan de zijde van zijn volgelingen inneemt, kunt u de hoop koesteren de gezegende woorden te horen: „Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” — Matth. 25:34.
[Voetnoten]
a Zie voor een uitgebreide bespreking van dit onderwerp Ontwaakt! van 8 april 1969.