Jehovah — De Grote Opziener en Herder van zijn volk
„Gij waart verdwaald als schapen, maar nu zijt gij tot de herder en opziener van uw zielen teruggekeerd.” — 1 Petr. 2:25.
1. Wie in het universum stelt zeer veel belang in ’s mensen welzijn, en dit ondanks welke toestand van de mens?
BENT u zich ervan bewust dat er iemand is die een levendige belangstelling heeft voor ’s mensen welzijn en dat dit geen gewoon persoon is, maar niemand minder dan de Schepper van het heelal, de alwijze en almachtige wiens naam Jehovah is? Ja, als een Grote Herder van zijn volk stelt Jehovah de Schepper belang in het welzijn der mensheid, en dit ondanks het feit dat zijn verheven troon in de hemel klaarblijkelijk ontelbare miljoenen lichtjaren van deze aarde verwijderd is. Jehovah bekommert zich om de mensheid, ook al is hij een God van dynamische energie, een God die deze energie altijd op een constructieve manier gebruikt in een heelal dat zo onmetelijk is dat alle natiën van deze aardbol als een stofje aan een weegschaal voor hem zijn (Jes. 40:15). Ondanks het feit dat de mensheid in zonde is geboren en in ongerechtigheid is geformeerd, gaat ze Jehovah God, de Schepper van het heelal, toch werkelijk ter harte.
2. Hoe groot is de belangstelling die God voor de mens heeft, en waarmee wordt Jehovah door Jesaja vergeleken?
2 Deze belangstelling van Jehovah’s zijde is niet van voorbijgaande of vluchtige aard. Het is veeleer een intense belangstelling. Sprekend over Jehovah, zegt Jesaja: „Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden” (Jes. 40:11). Wij kunnen best begrijpen waarom koning David zo vol vertrouwen kon zeggen: „Jehovah is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.” — Ps. 23:1, NW.
3. Hoe heeft Jehovah aangetoond dat hij nauwkeurig aandacht aan het toezicht op de mens wil schenken?
3 Hoe volkomen waar is het dat het de mens aan niets ontbreekt als de Voornaamste Persoon van het universum voor hem zorgt. En om te waarborgen dat er goed voor de mensheid wordt gezorgd, heeft Jehovah een voortreffelijke herder aangesteld om ter bescherming en leiding van de mensheid nauwkeurig toezicht te houden. Jezus zelf heeft gezegd: „Ik ben de voortreffelijke herder; de voortreffelijke herder doet afstand van zijn ziel ten behoeve van de schapen. Ik ben de voortreffelijke herder, en ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij” (Joh. 10:11, 14). Met zulk een zorgzaam toezicht van boven is de mensheid werkelijk bevoorrecht. Denkt u zich eens in! Het is mogelijk Jehovah God en zijn Zoon Christus Jezus te kennen en door hen gekend te worden.
4. Wat heeft de meerderheid der mensheid gedaan om te bewijzen dat zij er geen belangstelling voor hebben dat Jehovah voor hen zorgt?
4 Er rijst evenwel een probleem met de mensheid doordat verreweg de meesten hun hart en geest van Jehovah en zijn Zoon, Christus Jezus, hebben afgewend. Al deze mensen zijn tot de slotsom gekomen dat zij kunnen leven zoals zij willen en in het geheel geen behoefte aan de leiding en zorg van Jehovah God hebben. Men is er al heel vroeg in ’s mensen geschiedenis mee begonnen zich aldus van de zorg en bemoeienis van Jehovah af te wenden. Adam en Eva toonden door hun handelwijze dat zij niet wilden dat Jehovah voor hen zorgde, maar dat zij liever onafhankelijk wilden handelen, zonder aan iemand rekenschap betreffende hun wandel te hoeven afleggen. Uit Adam en Eva is het hele mensengeslacht voortgekomen, en omdat de mens met een vrije wil was begiftigd, dat wil zeggen, de vrijheid had te kiezen goed of kwaad te doen, heeft hij gedurende de bijna zesduizend jaar dat hij op aarde is, gekozen of hij onder de leiding en hoede van de Grote Herder wil komen of zijn leven onafhankelijk zonder toezicht van de Schepper van het universum zal leiden.
5. Hoe heeft Jehovah gereageerd, ofschoon de meerderheid der mensheid onder Jehovah’s liefdevolle hoede vandaan is gegaan?
5 Hoewel de grote meerderheid der mensheid Jehovah en zijn liefdevolle belangstelling voor ’s mensen welzijn de rug heeft toegekeerd, heeft Jehovah, als een Grote Herder, de mens toch geduldig verdragen en heeft het hem goedgedacht degenen uit de mensheid die zich voor hulp tot hem wenden en hem als hun Herder willen hebben, zijn zorg en liefde te blijven geven. Het bijbelverslag toont aan dat hoewel Adam en Eva onafhankelijk van Jehovah wensten te handelen, een van hun eerste nakomelingen, Abel, Jehovah wenste te kennen en te dienen en door hem geleid wenste te worden. Het bijbelboek Hebreeën spreekt over hem als een „rechtvaardig” man (Hebr. 11:4). De vroege geschiedenis van de mens, vanaf de tijd van Adam en Eva tot aan de dagen vlak voor de vloed in Noachs tijd, toont evenwel aan dat er niet velen waren die onder de beschermende hoede van Jehovah wensten te komen.
6. Hoe waren de toestanden vlak voor de vloed van Noachs tijd?
6 Tegen de tijd dat onze aarde door een wereldomvattende vloed onder water werd gezet (omstreeks 2370 v.G.T., of ongeveer 1656 jaar nadat man en vrouw in de hof van Eden werden geplaatst), leefden er slechts acht personen (Noachs gezin) op aarde die onder de liefdevolle hoede van de Grote Herder, Jehovah God, wensten te komen. Ja, het bijbelverslag vertelt ons: „De HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was.” — Gen. 6:5.
7. Wat begon zich kort na de vloed van Noachs tijd te ontwikkelen?
7 Omdat Noach en zijn gezin Jehovah liefhadden, werden zij door de vloed heen die God over deze aarde bracht en waardoor alle goddeloosheid werd uitgeroeid, gespaard. Van deze overlevenden van de vloed kreeg de mensheid wederom een begin, daar zij zich vermenigvuldigden en de aarde begonnen te vullen. Pas ongeveer honderd jaar na de vloed stichtte Nimrod, een machtig jager in strijd met Jehovah, de stad Babel. Nimrod en zijn volgelingen wilden niets te maken hebben met de leiding en zorg die de mensheid door Jehovah werden geboden. Zij wilden onafhankelijk van de Schepper, Jehovah God, leven. Nimrod stichtte zijn eigen religie en vormde denkbeelden die afweken van de ware aanbidding van Jehovah. Zoals de geschiedenis aantoont, heeft de grote meerderheid der mensheid de voorkeur gegeven aan de religie van Babylon boven de ware aanbidding van Jehovah.
8, 9. Hoe heeft Jehovah er een begin mee gemaakt ten slotte een natie van mensen te hebben die hij in rechtvaardigheid zou weiden?
8 Ongeveer tweeduizend jaar na ’s mensen schepping in Eden werd in het dal van Mesopotamië, in wat thans Irak heet, een kind geboren. Zijn naam was Abram (Abraham). Toen hij de manlijke leeftijd bereikte, toonde hij dat hij onder de leiding van de Grote Herder Jehovah God wilde komen. Omdat Abram blijk gaf van de juiste hartetoestand jegens Jehovah zei Jehovah tot hem: „Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat ik u wijzen zal; Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn” (Gen. 12:1, 2). Met déze uitspraak begon Jehovah datgene op te bouwen wat mettertijd een natie zou worden die onder zijn leiding en hoede zou staan. Isaäk, de nakomeling van Abraham, en Jakob, de nakomeling van Isaäk, waren eveneens mannen die zich gewillig onder de leiding van Jehovah stelden. Mettertijd ging het nageslacht van de twaalf zonen van Jakob de twaalf stammen vormen waaruit de natie Israël werd samengesteld.
9 Deze stammen hadden als onafhankelijke natie hun begin toen zij in 1513 v.G.T. onder leiding van Mozes uit Egypte werden bevrijd. Onder Gods leiding voerde Mozes hen uit Egypte naar de berg Sinaï in Arabië. Bij de berg Sinaï gaf Jehovah deze natie zijn voorschriften en verordeningen, die deze natie zouden leiden als ze onder zijn beschermende hoede als de Grote Herder kwam.
10. (a) Wie werd als een zichtbare herder voor Jehovah over de natie Israël? (b) Hoe toonde Mozes zijn grote bezorgdheid voor het volk Israël?
10 Mozes vatte zijn verantwoordelijkheden, die erin bestonden zich met het volk Israël bezig te houden en als woordvoerder voor Jehovah op te treden, ernstig op. Het was geen geringe taak voor hem aandacht te schenken aan deze grote menigte mensen die de natie Israël vormde. Mozes nam zijn verantwoordelijkheden evenwel op zich en streefde ernaar ze volgens Jehovah’s aanwijzingen ten uitvoer te brengen. In de tijd dat hij de problemen voor het volk Israël in de wildernis behandelde, werd hij door zijn schoonvader Jethro bezocht. Het bijbelverslag verhaalt enkele van Mozes’ verantwoordelijkheden met de woorden: „Den volgenden dag hield Mozes zitting om recht te spreken over het volk; en het volk stond vóór Mozes van den morgen tot den avond” (Ex. 18:13). Als de vertegenwoordigende aardse herder van Jehovah voor het volk zorgde Mozes werkelijk naar zijn beste vermogen voor de behoeften van het volk dat hij bestuurde of weidde. Jethro merkte echter op dat deze verantwoordelijkheid op Mozes’ schouders in werkelijkheid groter was dan hij met de beste wil alleen kon blijven dragen. Het bijbelverslag vertelt ons daarom: „Toen de schoonvader van Mozes zag al wat hij te doen had met het volk, zeide hij: Wat hebt gij toch met het volk te doen! Waarom houdt gij alleen zitting, terwijl het gehele volk vóór u staat van den morgen tot den avond? En Mozes zeide tot zijn schoonvader: Omdat het volk tot mij komt om God te vragen. Wanneer zij een zaak hebben, komt deze tot mij en spreek ik recht tussen den een en den ander; bovendien maak ik de inzettingen en wetten Gods bekend.” — Ex. 18:14-16.
11, 12. (a) Welke raad gaf Jethro Mozes met het oog op diens zware lading werk? (b) Wat voor soort van mannen adviseerde Jethro Mozes te kiezen, en als wie zouden zulke mannen dus in werkelijkheid zijn?
11 Het was overduidelijk dat Mozes zich werkelijk om het welzijn van het volk Israël bekommerde en besefte dat zij hulp, leiding en liefdevolle zorg nodig hadden. Mozes wilde Gods wil ten aanzien van het volk doen. Dit was geen geringe taak, want zoals het bijbelverslag aantoont, stond het volk van de morgen tot de avond vóór Mozes om hem hun problemen voor te leggen en hem beslissingen te laten nemen die hen zouden helpen. Vraag uzelf eens af hoe lang het voor één man mogelijk zou zijn dag in dag uit zitting te houden, elk probleem dat honderdduizenden mensen gehad mogen hebben aan te horen en er een beslissing in te nemen. Zo bezag Jethro de zaak klaarblijkelijk ook, want hij zei tot zijn schoonzoon, Mozes: „Het is niet goed, wat gij doet. Gij raakt geheel uitgeput, gij zowel als dit volk dat met u is; want dit is te zwaar voor u, gij kunt het alleen niet doen” (Ex. 18:17, 18). De raad van Jethro kwam te rechter tijd en was verstandig. De verantwoordelijkheid, voor elk probleem van elke Israëliet te zorgen, was voor één man werkelijk een te zware last om zich er op juiste wijze van te kwijten. Jethro vervolgde derhalve: „Luister nu naar mijn stem. Ik zal u raad geven, en God zal met u blijken te zijn. Treed gíj als vertegenwoordiger van het volk op bij de ware God, en gíj moet de zaken voor de ware God brengen. En gij moet hen inlichten omtrent de voorschriften en de wetten, en gij moet hun de weg bekendmaken die zij dienen te bewandelen en het werk dat zij dienen te doen. Maar gijzelf dient uit heel het volk bekwame mannen te kiezen, die God vrezen, betrouwbare mannen, die onrechtvaardige winst haten; en gij moet die over hen aanstellen als oversten over duizend, oversten over honderd, oversten over vijftig en oversten over tien.” — Ex. 18:19-21, NW.
12 Dit was ongetwijfeld goede raad waardoor Mozes geholpen zou worden het volk te besturen. Het valt op dat Jethro Mozes aanmaande mannen uit te kiezen die bekwaam waren, mannen die God vreesden. Het moesten betrouwbare mannen zijn, niet het soort dat op onrechtvaardige winst uit was. Dit zou betekenen dat hun eigenschappen dezelfde moesten zijn als die van Mozes. Als assistent-herders van Mozes zouden zij dezelfde hoedanigheden als de Grote Herder moeten hebben ten einde rechtvaardig met het volk te handelen. — Ps. 19:8-10 7-9.
13, 14. Op welke wijze moest Mozes, zoals Jethro aanraadde, het werk verdelen, en deed Mozes zoals Jethro opperde?
13 Jethro zei vervolgens: „Die zullen te allen tijde onder het volk rechtspreken; dan zullen zij alle grote zaken voor u brengen, maar alle kleine zaken zullen zij zelf berechten, zodat zij u verlichting geven en met u meedragen. Indien gij dit doet en God het u gebiedt, dan zult gij staande kunnen blijven en zal ook al dit volk tevreden naar zijn woonplaats gaan.” — Ex. 18:22, 23.
14 Mozes luisterde naar de raad van zijn schoonvader en ging bekwame mannen uitkiezen om bij het besturen van de natie Israël als zijn onderherders op te treden. Hij volgde de instructies op om enkelen als oversten over duizend, oversten over honderd, over vijftig en over tien aan te stellen. Het bijbelverslag toont aan dat telkens als er moeilijke zaken aan deze assistent-herders werden voorgelegd, zaken die zij niet konden behandelen, zij deze voor Mozes brachten en dat Mozes ze dan op zijn beurt op een rechtvaardige wijze behandelde. — Ex. 18:24-26.
HET PATROON VOORTGEZET
15, 16. Hoe weten wij dat het patroon dat Jethro aanraadde, na Mozes’ dood werd gevolgd?
15 Aldus heeft Jehovah, als de Herder van zijn volk, vroeg in de geschiedenis van de joodse natie, lang voordat zij ooit het land betraden dat aan hun voorvader Abraham was beloofd, voor het weiden van zijn schapen een patroon aangegeven dat zelfs tot in onze tijd zou worden gevolgd.
16 Na de dood van Mozes werd Jozua op last van Jehovah Israëls zichtbare herder, en onder de leiding die Jehovah door bemiddeling van Jozua gaf, begon de natie Israël haar opmars in het Beloofde Land en ging ze ertoe over, bezit te nemen van datgene wat Jehovah haar als erfdeel had geschonken. De regeling dat bekwame, godvrezende, eerlijke mannen in verantwoordelijke posities dienst bleven verrichten, hielp de natie haar veldtocht te voeren en zich in het land van belofte te vestigen. Zoals ons wordt verteld, gebeurde vlak voor de dood van Jozua het volgende: „Daarna vergaderde Jozua alle stammen van Israël te Sichem. Hij ontbood de oudsten van Israël, zijn oversten, zijn rechters en zijn opzieners, en zij stelden zich voor het aangezicht Gods” (Joz. 24:1). Jozua herinnerde deze bekwame mannen bij die gelegenheid aan de verantwoordelijkheden die op hun schouders en op de gehele natie rustten, opdat zij onder leiding van de Grote Herder, Jehovah God, zouden blijven wandelen. Door dit te doen, zouden zij een grootse zegen en grote gunst ontvangen.
17. (a) Waarom was de periode van de rechters een moeilijke tijd voor Israël? (b) Wat zegt Richteren 2:19-22 betreffende Jehovah’s teleurstelling over Israël?
17 Na de dood van Jozua bleef de natie Israël ongeveer 300 jaar in het erfdeel dat elke stam had gekregen, onder leiding van rechters staan, die op velerlei manieren als herders voor het volk optraden. Het bijbelboek Richteren verhaalt enkele van de daden van zulke rechters en de handelwijze van het volk gedurende deze tijd in de geschiedenis van het Israëlitische volk. Als hun Voornaamste Herder heeft Jehovah hen geduldig geleid en hen gezegend. Het was een moeilijke periode voor de Israëlieten, omdat zij in vele gevallen de aanbidders van valse goden in het land niet verjaagd hadden, doch hun hadden toegestaan te blijven, en dezen werden Israël tot een strik. De vals-religieuze praktijken van deze heidense inwoners beïnvloedden de Israëlieten en in plaats van onder de waakzame hoede van Jehovah als hun Herder te blijven, dwaalden zij vele malen naar het vijandige kamp af en namen deel aan religieuze afgoderijen die Jehovah vertoornden. Het bijbelverslag toont aan dat als een rechtvaardige rechter stierf, het volk als schapen zonder herder was en dat zij, in plaats van naar Jehovah op te zien, op slechte paden geleid werden. Eén zo’n geval is voor ons opgetekend in Richteren 2:19-22: „Maar met den dood van den richter begonnen zij weer verderfelijk te handelen, erger dan hun vaderen, door andere goden achterna te lopen, die te dienen en zich daarvoor neer te buigen; in niets gaven zij hun verstokten handel en wandel op. Wanneer dan de toorn des HEREN ontbrandde tegen Israël, zeide Hij: Omdat dit volk het verbond heeft geschonden, dat Ik hun vaderen opgelegd had, en omdat zij niet geluisterd hebben naar mijn stem, zal Ik ook geen van de volken die Jozua bij zijn dood heeft overgelaten, meer voor hen uit wegdrijven om door hen Israël op de proef te stellen, en te zien of zij al dan niet den weg des HEREN zouden houden, door daarop te wandelen, zoals hun vaderen gedaan hebben.”
18. (a) Hoe moesten Israëls koningen zich als leiders en herders van de Israëlieten gedragen? (b) Wat bleken vele koningen niet te zijn in Israël?
18 Na de woelige tijd van de rechters schonk Jehovah het volk Israël, op eigen verzoek, mettertijd een menselijke koning als regeerder. De koning moest Jehovah voor het volk vertegenwoordigen en moest als Jehovah’s vertegenwoordiger in rechtschapenheid wandelen, zoals Mozes, Jozua en de rechtschapen rechters in Israël hadden gedaan. Zulke koningen moesten Jehovah’s geschreven woord zorgvuldig opvolgen (Deut. 17:14-20). Het Woord van God verhaalt in details hoe de handelwijze van de koningen, als herders of leiders van Israël, hetzij Jehovah’s gunst of zijn afkeuring tot gevolg had. De koningen werden vaak door het volk beïnvloed. Vele koningen bewezen dat zij geen bekwame, godvrezende, betrouwbare mannen en haters van onrechtvaardige winst waren. Hun zelfzuchtige neigingen brachten hen en de gehele natie soms in grote moeilijkheden en verdrukking. In plaats van het volk als Jehovah’s aardse vertegenwoordigers te weiden, werden zij onrechtvaardig en onvriendelijk en leidden zij Israël op verkeerde paden. — Jes. 1:4.
19. (a) Wat bleef Jehovah doen, ook al was Israël ontrouw? (b) Hoe veroordeelde Jehovah de herders van Israël door bemiddeling van zijn dienstknecht Jeremia?
19 Vele honderden jaren lang toonde Jehovah geduld met en lankmoedigheid jegens Israëls zichtbare herders en het volk dat hij als zijn vertegenwoordigende natie op aarde had verkozen te weiden. Jehovah’s geduld en liefde duurden voort, zelfs al keerde Israël zich van hem af om de vals-religieuze praktijken van de natiën rondom na te volgen. Ten slotte kwam er echter een eind aan de lankmoedigheid en verdraagzaamheid van Jehovah’s zijde. In de dagen van Jeremia sprak Jehovah tot de aangestelde herders, die buitengewoon laks waren geworden, zeggende: „Wee den herders, die de schapen welke Ik weid, verderven en verstrooien . . . Daarom, zó zegt de HERE, de God van Israël, tot de herders die mijn volk weiden: Gij verstrooit en verstoot mijn schapen, en zoekt ze niet op; zie, Ik bezoek aan u de boosheid uwer handelingen, luidt het woord des HEREN.” — Jer. 23:1, 2.
20, 21. Waarom bleef Jehovah, ook al keerden zovelen in Israël zich van hem af, liefderijke goedheid en barmhartigheid betonen, en wat beloofde hij?
20 Doordat zulke personen niet de voortreffelijke hoedanigheden van de Grote Herder Jehovah nabootsten in de wijze waarop zij voor degenen zorgden voor wie hij grote belangstelling toonde, was Jehovah inderdaad tegen hen gekant en waarschuwde hij hen voor hun komende vernietiging. Jehovah was zich er evenwel van bewust dat er zelfs onder zijn volk personen waren die het goede wilden doen, die onder zijn waakzame hoede wilden blijven en hem met een zuiver hart wilden dienen. Deze personen vergat hij niet. Zijn woorden waren: „En Ik zal de rest van mijn schapen verzamelen uit al de landen waarheen Ik ze heb verdreven, en Ik zal ze doen wederkeren naar hun weiden, en zij zullen vruchtbaar zijn en zich vermeerderen. Ook zal Ik over hen herders verwekken om hen te weiden, en zij zullen vrees noch schrik meer hebben, en zij zullen niet gemist worden, luidt het woord des HEREN” (Jer. 23:3, 4). Vervolgens zei Jehovah, vooruitziend naar een tijd in de verre toekomst: „Ik [zal] aan David een rechtvaardige Spruit . . . verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land.” — Jer. 23:5.
21 Hoewel Jehovah’s uitverkoren natie Israël in 607 v.G.T. rampzalig aan haar eind kwam omdat ze de raad van de Grote Herder niet had opgevolgd, gedacht Jehovah toch de rechtvaardigen onder zijn volk. Hij deed de belofte dat zij eens onder een rechtvaardige herder zouden staan, iemand die evenals hij in gerechtigheid met hen zou handelen.
22, 23. Wie heeft Jehovah als zijn voortreffelijke herder uitgekozen, en hoe vergewiste de voortreffelijke herder zich ervan dat er goed voor Jehovah’s schapen zou worden gezorgd?
22 De bijbel toont duidelijk aan dat Jehovah met de komst van de Heer Jezus als de Messías, over zijn aangestelde herder van de schapen ten behoeve van zijn volk beschikte. Jezus zei over zichzelf: „Ik ben de voortreffelijke herder.” Gedurende de drie en een half jaar van Jezus’ aardse bediening toonde hij hoe bekwaam hij was als de voortreffelijke herder van Jehovah en dat hij op zijn beurt in staat was uit de mensheid personen te kiezen die hadden bewezen bekwame, godvrezende en betrouwbare mannen te zijn die niet op onrechtvaardige winst uit waren. De eersten hiervan waren de apostelen, die Jezus uit zijn discipelen koos om de fundamentstenen van de christelijke gemeente te zijn. Degenen die Jezus uitkoos, bleken werkelijk voortreffelijke onderherders te zijn, die nauw samenwerkten met de Heer Jezus, de voortreffelijke herder, en zijn Vader, Jehovah, de Voornaamste of Grote Herder van de schapen.
23 Het volgende artikel zal ertoe bijdragen ons een beter begrip te geven van de grote verantwoordelijkheid waarvan deze apostelen — zoals zij heel goed wisten — zich als herders van de schapen moesten kwijten.
[Illustratie op blz. 588]
Mozes luisterde naar de raad van zijn schoonvader en koos bekwame mannen uit om bij het aanhoren van problemen en het nemen van beslissingen als zijn onderherders op te treden