-
Inzicht in het nieuwsDe Wachttoren 1980 | 15 augustus
-
-
de rechters weigerden een kleuteronderwijzeres uit Chicago die was ontslagen omdat zij had geweigerd een bepaalde patriottische symboliek te onderwijzen, tot hoger beroep toe te laten . . . het ontslag van een onderwijskracht wegens een oprecht aangehangen religieuze overtuiging — een overtuiging die niet gevaarlijk of bizar is — verdient een kritisch onderzoek door een hoge rechterlijke instantie.”
De Courant merkte eveneens op: „Het oplossen van de kwestie van burgerlijke vrijheden houdt meer in dan religieuze vrijheid. Wat zou het een vreemde ironie zijn wanneer schoolkinderen leerden dat ’Old Glory’ (de Amerikaanse vlag) gebruikt kan worden om iedere Amerikaanse burger te dwingen handelingen te verrichten die voor hem weerzinwekkend zijn, hoe goed het ook bedoeld is.”
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1980 | 15 augustus
-
-
Vragen van lezers
● Genesis 3:22 suggereert dat behalve Jehovah nog anderen in de hemel een bepaalde kennis van goed en kwaad bezaten. Is dat zo?
Het schijnt dat niet alleen Jehovah, maar ook zijn eniggeboren Zoon kennis van goed en kwaad bezat in de betekenis waarop in Genesis wordt gedoeld.
Nadat Adam en Eva hadden gezondigd, sprak Jehovah het oordeel over hen uit. Vervolgens zei God: „Zie, de mens is als een van ons geworden wat het kennen van goed en kwaad betreft, en nu, opdat hij niet zijn hand uitsteekt en werkelijk ook van de vrucht van de boom des levens neemt en eet en leeft tot onbepaalde tijd —” — Gen. 3:22.
Het eerste mensenpaar bezat beslist kennis van goed en kwaad. God had hun gezegd dat het verkeerd of kwaad zou zijn om van de vrucht van de ene aangewezen boom te eten; gehoorzaamden zij God daarentegen, dan was dit goed (Gen. 2:16, 17). De speciale „kennis” die door de „boom der kennis van goed en kwaad” werd aangeduid, hield dus in dat men zelf bepaalde wat goed en kwaad was. Professor T. J. Conant schreef hierover: „Door zich niets van de goddelijke wil aan te trekken en op eigen gezag beslissingen te nemen en te handelen, verkoos de mens voor zichzelf te weten wat goed en kwaad was.” Ja, Adam en Eva verwierpen Gods beslissing en verkozen hun eigen maatstaf van wat goed en kwaad was, vast te stellen.
Wat valt er echter te zeggen over Gods verklaring: „De mens is als een van ons geworden wat het kennen van goed en kwaad betreft”?
Sommigen zijn van mening dat God hier de pluralis majestatis (het majesteitsmeervoud) gebruikte, zoals een koning zou kunnen zeggen: „Wij zijn hier niet mee ingenomen”, als hij alleen naar zichzelf verwijst. Er bestaat echter een andere mogelijkheid waarvoor een krachtige, schriftuurlijke ondersteuning blijkt te bestaan.
In Genesis 1:26 zei Jehovah: „Laten wij de mens maken naar ons beeld.” De Schrift wijst op de conclusie dat God zich hier richtte tot zijn eniggeboren Zoon, die later als Jezus naar de aarde kwam. Deze Zoon, het Woord, was Gods meesterwerker door bemiddeling van wie alle andere dingen werden geschapen (Joh. 1:1, 3; Kol. 1:15, 16; Spr. 8:22-31). De overeenkomst in zegswijze in Genesis 3:22 geeft te kennen dat Jehovah opnieuw tot degene sprak die hem het meest na was, zijn eniggeboren Zoon.
Indien dit zo is, zou hierdoor te kennen worden gegeven dat het Woord reeds „kennis van goed en kwaad” bezat. Door zijn lange en intieme ervaring met Jehovah had de Zoon beslist goed de denkwijze, beginselen en maatstaven van zijn Vader leren kennen. Aangezien Jehovah ervan overtuigd was dat zijn Zoon hiervan op de hoogte was en zich er loyaal aan hield, kan hij hem in het behandelen van bepaalde zaken enige vrijheid toegestaan hebben zonder van hem te verlangen dat hij in elk afzonderlijk geval de Vader raadpleegde. In deze mate zou de Zoon dus in staat en gemachtigd zijn om vast te stellen wat goed en kwaad was. Hij zou echter geen maatstaf vaststellen die in strijd was met Jehovah’s maatstaven.
Dat Adam en Eva goed en kwaad leerden kennen, hield in hun geval in dat zij Jehovah’s gebod verbraken en zijn maatstaven verwierpen. Hiervoor verdienden zij de dood, waartoe zij ook werden veroordeeld.
In de Nieuwe-Wereldvertaling en enkele andere vertalingen eindigt Genesis 3:22 met een gedachtenstreep. Dit duidt erop dat God geen verklaring in het verslag liet opnemen van wat er gedaan moest worden. In plaats daarvan eindigen zijn woorden en beschrijft het volgende vers de daad zelf; hij verdreef Adam en Eva
-