-
De Bergrede — „Blijft vragen”De Wachttoren 1979 | 15 februari
-
-
„dan elkaar lief te hebben; want hij die zijn medemens liefheeft, heeft de wet vervuld. Want het wetsreglement: ’Gij moogt geen overspel plegen, Gij moogt niet moorden, Gij moogt niet stelen, Gij moogt niet begeren’, en welk ander gebod er ook is, wordt samengevat in dit woord, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ De liefde berokkent de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling van de wet.” — Rom. 13:8-10; vergelijk Matthéüs 22:37-40.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1979 | 15 februari
-
-
Vragen van lezers
● Eén Timótheüs 6:15, 16 maakt melding van „degene die alleen onsterfelijkheid heeft”. Waarom wordt dit op Jezus toegepast in plaats van op Jehovah?
Deze verzen luiden: „Deze manifestatie zal de gelukkige en enige Machthebber op de daarvoor bestemde tijden tonen, hij, de Koning van hen die als koningen regeren en Heer van hen die als heren regeren, degene die alleen onsterfelijkheid heeft, die in een ontoegankelijk licht woont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige macht. Amen.” — 1 Tim. 6:15, 16.
Velen hebben gedacht dat deze woorden Jehovah beschrijven. Dat is begrijpelijk, want bijna alles in deze verzen zou gezegd kunnen worden van Jehovah, die de „Koning der eeuwigheid”, „onvergankelijk”, een „gelukkige God” en de „Heer der heren” is. (1 Tim. 1:11, 17; Deut. 10:17). Ook heeft geen mens hem ooit gezien, noch kan iemand hem zien (Ex. 33:20). Toen Paulus echter 1 Timótheüs 6:15, 16 schreef, kon hij niet zeggen dat alleen Jehovah onsterfelijkheid bezat, want Jezus had bij zijn opstanding onsterfelijkheid gekregen. — 1 Kor. 15:50-54; Hebr. 7:16; Rom. 6:9.
Maar wel past de beschrijving van 1 Timótheüs 6:15, 16 volledig bij Jezus, „de weerspiegeling van [Jehovah’s] heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen” (Hebr. 1:3; Kol. 1:15). Sinds Jezus’ opstanding en hemelvaart ’woont hij in een ontoegankelijk licht’. Geen mens heeft de verheerlijkte Jezus werkelijk gezien. Toen hij zich aan de vervolger Saulus openbaarde, verblindde het overweldigende licht Saulus (Hand. 9:3-8; 22:6-11; Joh. 14:19). En als een groots Machthebber zal Jezus eeuwige eer ontvangen, want zijn vader heeft hem „met heerlijkheid en eer” gekroond. — Hebr. 2:9; Fil. 2:9-11.
Maar hoe kan er dan gezegd worden dat Jezus „alleen onsterfelijkheid heeft”? Merk op wat de context is. Paulus besprak niet Gods koningschap of onsterfelijkheid, maar hij vergeleek Jezus met anderen die tot de mensheid behoren. Jezus is „Koning van hen [van die mannen] die als koningen regeren” (Openb. 17:12, 14; 19:16). En Christus staat ook als heer hoger, hij is de „Heer van hen [van die mensen] die als heren regeren”. (Vergelijk 1 Korinthiërs 8:5, 6.) Toen Paulus dus Jezus beschreef als „degene die alleen onsterfelijkheid heeft”, bedoelde hij dat van alle koningen of heren uit de mensheid alleen de verheerlijkte Christus onsterfelijk is.
● Sprak Jehovah God rechtstreeks tot Adam of via een engel?
Waarschijnlijk sprak God tot Adam via zijn Zoon, die later Jezus werd.
De bijbel onthult dat wanneer God tot mensen sprak, hij dit dikwijls via een engel deed, over wie zelfs gesproken kon worden als was hij Jehovah (Gen. 16:7-11; Recht. 2:1-4; 6:11-16; 13:15-22; vergelijk Exodus 3:2-4 met Handelingen 7:30, 35). De Schrift zegt nadrukkelijk dat God door bemiddeling van engelen de Wet aan Mozes overbracht. — Gal. 3:19; Hebr. 2:2, 3.
Gods voornaamste woordvoerder was zijn eniggeboren Zoon, die „het Woord” genoemd wordt. God gebruikte hem dikwijls om met mensen in verbinding te treden (Joh. 1:1). Door bemiddeling van hem schiep God alle andere dingen (Joh. 1:3; Kol. 1:16). Het Woord zou dus degene zijn tot wie Jehovah zei: „Laten wij de mens maken naar ons beeld.” Het scheppingsverslag voegt eraan toe dat God „zei tot [Adam en Eva]: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen’”. Logischerwijs sprak God deze en andere dingen tot Adam en Eva via „het Woord”, degene die zo nauw bij de mensen betrokken was. — Gen. 1:26-28; 2:16; 3:8-13; Spr. 8:31.
-