Waarom ziet u uit naar 1975?
1, 2. (a) Wat heeft een speciale belangstelling voor het jaar 1975 opgewekt, en met welke resultaten? (b) Welke vragen rijzen er echter?
WAT valt er over al het gepraat betreffende het jaar 1975 te zeggen? Er zijn gedurende de afgelopen maanden onder ernstige bijbelonderzoekers levendige discussies — in sommige gevallen gebaseerd op speculaties — ontvlamd. Hun belangstelling is opgewekt door het geloof dat 1975 het einde zal kenmerken van 6000 jaar menselijke geschiedenis sinds Adams schepping. De nabijheid van zo’n belangrijke datum spreekt inderdaad tot de verbeelding en biedt onbegrensde gespreksmogelijkheden.
2 Wacht echter eens! Hoe weten wij dat hun berekeningen juist zijn? Welke basis bestaat er voor de bewering dat Adam 5993 jaar geleden werd geschapen? Kan men in het enige Boek dat onvoorwaardelijk wegens zijn betrouwbare historische nauwkeurigheid vertrouwd kan worden, namelijk het geïnspireerde Woord van Jehovah, de bijbel, een ondersteuning voor de geloofwaardigheid van een dergelijke conclusie aantreffen?
3. Maakt de datum voor Adams schepping, zoals die in vele exemplaren van de bijbel voorkomt, deel uit van de geïnspireerde Geschriften, en zijn allen het over de datum eens?
3 In de kanttekeningen van de protestantse Authorized of King James Version en in de voetnoten van bepaalde uitgaven van de katholieke Douay Version wordt de datum van de schepping van de mens op 4004 v.G.T. gesteld. De aldus genoemde datum maakt echter geen deel uit van de geïnspireerde tekst van de Heilige Schrift, aangezien dit jaartal ruim vijftien eeuwen na de dood van de laatste bijbelschrijver werd geopperd en pas na 1701 G.T. aan uitgaven van de bijbel werd toegevoegd. Het is een invoeging die is gebaseerd op de conclusies van een Ierse prelaat, de Anglicaanse aartsbisschop James Ussher (1581–1656). Usshers chronologie was slechts een van de vele oprechte pogingen die gedurende de afgelopen eeuwen zijn gedaan om de tijd van Adams schepping vast te stellen. Omstreeks honderd jaar geleden kwam na een telling vast te staan dat gewetensvolle geleerden niet minder dan 140 verschillende tijdtafels hadden gepubliceerd. In zulke chronologieën variëren de berekeningen met betrekking tot de tijd waarin Adam werd geschapen helemaal van 3616 v.G.T. tot 6174 v.G.T., terwijl één wilde gissing deze datum op 20.000 v.G.T. stelde. Wanneer men een antwoord op de bovengenoemde vragen tracht te vinden, hebben zulke tegenstrijdige antwoorden, zoals deze in de uitgebreide bibliotheken over de gehele wereld aangetroffen kunnen worden, alleen maar tot gevolg dat de verwarring op dit gebied nog wordt vergroot.
4. Wat hebben wij in onze voorgaande studie geleerd, en wat kunnen wij nu derhalve gaan doen?
4 In het voorgaande artikel hebben wij, onafhankelijk van de ongeïnspireerde kanttekeningen in sommige bijbels, uit de geïnspireerde Geschriften zelf geleerd dat de zeventigjarige verwoesting van het land Juda omstreeks 1 oktober 607 v.G.T. begon te tellen. Het begin van deze zeventigjarige periode stond ongetwijfeld nauw in verband met het einde ervan, dat wil zeggen, met de val van Babylon in 539 v.G.T. Aangezien 607 v.G.T. dus even betrouwbaar op onze Gregoriaanse kalender is vastgelegd als de absolute datum 539 v.G.T., kunnen wij nu verder teruggaan in de stroom des tijds ten einde andere belangrijke gebeurtenissen in de bijbelse geschiedenis te dateren. De jaren dat Saul, David en Salomo successievelijk over Gods uitverkoren volk hebben geregeerd, kunnen nu bijvoorbeeld worden uitgedrukt in datums van de huidige kalender.
5. Welke gebeurtenissen van historisch belang deden zich in 997 v.G.T. voor?
5 Bij de dood van Salomo werd zijn koninkrijk in twee delen gesplitst. Het zuidelijke deel, bestaande uit Juda en Benjamin, bleef onder het bestuur van Salomo’s nakomelingen staan en werd het koninkrijk Juda genoemd. De noordelijke tien stammen vormden het koninkrijk Israël — soms „Samaria” genoemd, naar de naam van de latere hoofdstad van het rijk — en werden door Jerobeam en zijn opvolgers geregeerd. Wanneer wij de profetische tijdsperiode van 390 jaar, zoals die in Ezechiël 4:1-9 in verband met Jeruzalems verwoesting wordt aangetroffen, in aanmerking nemen, blijkt Salomo in het jaar 997 v.G.T. gestorven te zijn. Dit was 390 jaar vóór de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T.
ISRAËLS ONGERECHTIGHEDEN 390 JAAR GEDRAGEN
6, 7. Naar welke tijdsperiodes wordt in Ezechiël 4:1-9 verwezen?
6 Merk op wat de profeet Ezechiël over deze aangelegenheid zegt:
7 „Gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, leg dien vóór u en teken daarop een stad, Jeruzalem. En breng haar in staat van belegering: . . . Dit zal voor het huis Israëls een teken zijn. En gij, ga op uw linkerzijde liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israëls; naar het getal der dagen dat gij daarop liggen zult, zult gij hun ongerechtigheid dragen. En Ik leg u de jaren van hun ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en negentig dagen. Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen. Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op uw rechterzijde; dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het huis van Juda: veertig dagen; voor elk jaar leg Ik u een dag op. . . . En gij, neem tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt, doe ze in een pot en maak er brood van; zolang gij op uw zijde ligt, driehonderd en negentig dagen, zult gij dit eten.” — Ezech. 4:1-9.
8. Wanneer kwam er een einde aan het dragen van de „ongerechtigheid” van het zuidelijke koninkrijk?
8 In dit hoofdstuk 4 van Ezechiël werden niet vroegere historische gebeurtenissen verhaald, maar het vormde een profetie van toekomstige gebeurtenissen. Er werd in gesproken over de toekomstige tijd wanneer de glorierijke stad Jeruzalem belegerd zou worden en haar inwoners gevankelijk zouden worden weggevoerd, hetgeen allemaal in 607 v.G.T. gebeurde. De veertig jaar waarover in het geval van Juda werd gesproken, eindigden derhalve in dat jaar. De „ongerechtigheid” van het noordelijke koninkrijk, die 390 jaar gedragen zou worden, was bijna tien maal zo groot vergeleken bij de ongerechtigheid van Juda, die 40 jaar achtereen werd gedragen. Wanneer eindigde deze 390 jaar derhalve?
9. Waardoor wordt te kennen gegeven dat de „ongerechtigheid” van het noordelijke koninkrijk eveneens in 607 v.G.T. eindigde?
9 Deze periode eindigde niet in 740 v.G.T., toen Samaria werd verwoest, wegens het eenvoudige feit dat Ezechiël dit profetische drama enige tijd na „het vijfde jaar der ballingschap van koning Jojachin” opvoerde, waardoor het einde niet vroeger kon vallen dan 613 v.G.T., 127 jaar na de verwoesting van Samaria door Assyrië (Ezech. 1:2). Aangezien dit hele profetische drama duidelijk op de vernietiging van Jeruzalem betrekking had en aangezien zowel het huis van Israël als het huis van Juda in werkelijkheid één onafscheidelijk door een verbond bijeengehouden volk was, waarvan het overblijfsel bij de terugkeer uit de ballingschap geen verdeeld volk zou zijn, is er slechts één redelijke conclusie, namelijk, dat de ongerechtigheden van beide huizen gelijktijdig gedragen werden en in 607 v.G.T. terzelfder tijd eindigden. Zodoende eindigde de zeventigjarige verwoesting van het land Juda zeventig jaar nadat aan het dragen van de ongerechtigheid van beide huizen een einde was gekomen, zodat aldus een overblijfsel van beide huizen naar de plaats van Jeruzalem kon terugkeren.
10. Wanneer begon de „ongerechtigheid” van Israël derhalve?
10 Als de „ongerechtigheid van het huis Israëls” in 607 eindigde, viel het begin van deze periode, 390 jaar daarvoor, in 997 v.G.T. Dat was het jaar waarin koning Salomo stierf en Jerobeam ongerechtigheid bedreef, ja, een grote ongerechtigheid, aangezien Jerobeam, wiens rijk van het huis van David was afgescheurd, „Israël van het volgen van Jehovah af[trok]” en hen „deed . . . zondigen met een grote zonde”. — 2 Kon. 17:21, NW.
DATUM VAN DE EXODUS, 1513 v.G.T.
11, 12. Welke andere gebeurtenis in ’s mensen geschiedenis kunnen wij nu dateren, en met behulp van welke sleuteltekst?
11 Wanneer wij in het verre verleden terugkijken, zien wij nog een mijlpaal in ’s mensen geschiedenis, de onvergetelijke exodus van de Israëlieten uit de Egyptische slavernij onder het leiderschap van Mozes. Zonder Jehovah’s getrouwe Woord de bijbel zou het onmogelijk zijn deze belangrijke gebeurtenis nauwkeurig op de kalender vast te stellen, want de Egyptische hiëroglyfen houden zich opvallend stil over de beschamende nederlaag die deze eerste wereldmacht door Jehovah werd toegebracht. Met behulp van de bijbelse chronologie is het echter helemaal niet zo moeilijk die gedenkwaardige gebeurtenis te dateren!
12 In 1 Koningen 6:1 lezen wij: „In het vierhonderd tachtigste jaar na den uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, in het vierde jaar van Salomo’s regering over Israël, in de maand Ziv, dat is de tweede maand, bouwde hij het huis voor den HERE.”
13, 14. (a) In welk jaar van de Gregoriaanse kalender begon Salomo te regeren? (b) In welk jaar begon hij de tempel te bouwen?
13 Nu wij over deze inlichtingen beschikken, behoeven wij alleen maar vast te stellen in welk kalenderjaar Salomo de tempel begon te bouwen om zonder enige moeite te kunnen uitrekenen wanneer Farao’s leger in de Rode Zee werd vernietigd.
14 „De tijd nu, dien Salomo te Jeruzalem over geheel Israël geregeerd heeft, was veertig jaar” (1 Kon. 11:42). Dit betekent dat zijn laatste volledige regeringsjaar in het voorjaar van 997 v.G.T. eindigde.a Wanneer wij 40 bij 997 optellen, komen wij in het jaar 1037 v.G.T., het jaar waarin Salomo zijn vredige regering begon. Zoals het verslag onthult, begon hij pas in de tweede maand van het vierde jaar van zijn regering de tempel te bouwen, hetgeen betekent dat hij drie volle jaren en één maand had geregeerd. Door dus 3 jaar van 1037 af te trekken, komen wij op 1034 v.G.T., het jaar waarin de bouwwerkzaamheden begonnen. De tijd van het jaar was de tweede maand Ziv, dat wil zeggen, april/mei. Volgens de bijbel was toen „het vierhonderd tachtigste jaar” aangebroken nadat de Israëlieten Egypte hadden verlaten.
15. (a) Leg uit wat het verschil is tussen een hoofdtelwoord en een rangtelwoord. (b) Wanneer verlieten de Israëlieten derhalve Egypte?
15 Iedere keer wanneer wij „ste” of „de” achter een getal schrijven, bijvoorbeeld het getal 8, dat 8ste wordt, of het getal 10, waarvan wij 10de maken, verandert het getal van een hoofdtelwoord in een rangtelwoord. Wanneer men zegt dat de derde ronde van een sportwedstrijd aan de gang is, betekent dit dat er twee volledige ronden zijn gespeeld, maar slechts een gedeelte van de derde; er zijn nog niet drie ronden voltooid. Welnu, wanneer de bijbel een rangtelwoord gebruikt en zegt dat de bouw van de tempel in het 480ste jaar begon nadat de Israëlieten Egypte hadden verlaten, en wanneer dat speciale jaar op de kalender bekend is als het jaar 1034 v.G.T., tellen wij 479 volledige jaren (niet 480) bij 1034 op en komen dan bij de datum 1513 v.G.T., het jaar van de Exodus. Het was bovendien voorjaar, paschatijd, de 14de dag van de maand Nisan.
HOE LANG SINDS DE VLOED?
16. Hoe ver zijn wij nu in de geschiedenis teruggegaan, en wat zijn de vooruitzichten om zelfs nog verder in het verleden door te dringen?
16 Met de hulp die de bijbel ons verschaft, zijn wij er reeds in geslaagd nauwkeurig terug te meten van de lente van dit jaar 1968 G.T. tot de lente van 1513 v.G.T., een totaal van 3480 jaar. Geholpen door het blijvende getrouwe geheugen en het nauwkeurige historische verslag van Jehovah’s Heilige Woord kunnen wij zelfs nog verder in het verleden doordringen, helemaal tot de vloed in Noachs dagen.
17. Naar welke gebeurtenissen en naar welke tijdsperiode verwijst Stéfanus wanneer hij Israëls ervaringen verhaalt?
17 Stéfanus, de eerste volgeling van Jezus Christus die de marteldood is gestorven, verwees naar wat volgens Jehovah’s woorden Abrahams nakomelingen zou overkomen. „Bovendien kwam hetgeen God sprak hierop neer, dat zijn zaad als inwonende vreemdelingen zou verkeren in een vreemd land en dat men hen in slavernij zou brengen en zou kwellen, vierhonderd jaar lang” (Hand. 7:6; Gen. 15:13). Stéfanus noemt hier drie van Israëls vroegere ervaringen: Als inwonende vreemdelingen in een vreemd land, als een volk in slavernij en als een volk dat vierhonderd jaar lang werd gekweld.
18. Wat getuigt tegen de conclusie dat deze gebeurtenissen afzonderlijke ervaringen waren die na elkaar hebben plaatsgevonden?
18 Het zou onjuist zijn te veronderstellen dat deze ervaringen alle drie even lang hebben geduurd of dat het afzonderlijke ervaringen waren die elkaar één voor één opvolgden. Lang nadat zij Egypte als vreemdelingen waren binnengekomen, werden zij in slavernij gebracht: ruim 70 jaar later en enige tijd na de dood van Jozef. Stéfanus zei veeleer dat zij binnen dezelfde vierhonderdjarige periode waarin zij werden gekweld, ook in slavernij werden gebracht en ook inwonende vreemdelingen waren.
19. Hoe weten wij dat de Israëlieten „vreemdelingen” waren voordat zij Egypte binnentrokken?
19 U gelieve op te merken dat toen Stéfanus zei dat zij ’vierhonderd jaar lang inwonende vreemdelingen in een vreemd land’ waren, hij niet zei en hier niet mee te kennen wilde geven dat zij vóór hun intocht in Egypte geen inwonende vreemdelingen waren. Er kan dus niet terecht worden volgehouden dat door deze tekst wordt bewezen dat de Israëlieten vierhonderd jaar lang in Egypte waren. Toen Jozefs broers in Egypte waren gekomen en voor het eerst aan Farao werden voorgesteld, hebben zij inderdaad gezegd: „Wij zijn gekomen om als vreemdelingen in dit land te vertoeven.” Zij zeiden echter niet, en ook bedoelden zij dit niet, dat zij tot op die tijd geen inwonende vreemdelingen waren geweest, want bij deze zelfde gelegenheid verklaarde hun vader Jakob, toen Farao hem vroeg hoe oud hij was: „De dagen van de jaren van mijn inwonende vreemdelingschap zijn honderd dertig jaren.” En niet alleen had Jakob vóór zijn komst naar Egypte zijn hele leven als een inwonende vreemdeling doorgebracht, maar hij vertelde Farao dat zijn voorvaders vóór hem ook inwonende vreemdelingen waren geweest. — Gen. 47:4-9, NW.
20. Wanneer eindigde deze 400 jaar, en wanneer begon deze periode?
20 Aangezien de kwelling van Israël in 1513 v.G.T. eindigde, moet ze in 1913, 400 jaar eerder, zijn begonnen. Dat jaar zou overeenkomen met de tijd dat Isaäk door Ismaël werd gekweld, die op de dag dat Isaäk werd gespeend, „de spot dreef” met hem. Isaäk was destijds vijf jaar oud, en dit gebeurde lang voordat de Israëlieten Egypte binnentrokken. — Gen. 21:8, 9, NW.
21, 22. Zijn de Israëlieten 430 jaar lang uitsluitend in Egypte geweest, en hoe werpen bepaalde oude manuscripten licht op dit punt?
21 Welnu, hoe lang hebben de Israëlieten derhalve als inwonende vreemdelingen in Egypte vertoefd? In Exodus 12:40, 41 wordt gezegd: „De tijd, dat de Israëlieten in Egypte gewoond hadden, was vierhonderd en dertig jaar. En na vierhonderd en dertig jaar, juist op den dag af, gingen al de legerscharen des HEREN uit het land Egypte.”
22 In de Septuaginta luidt 12 vers 40: „Maar de tijd dat de zonen Israëls [en hun vaders, Alexandrijns HS] in het land Egypte EN IN HET LAND KANAÄN verbleven, [was] vierhonderd en dertig jaar lang.” In de Samaritaanse Pentateuch lezen wij: „IN HET LAND KANAÄN en in het land Egypte.” In deze beide vertalingen, die op Hebreeuwse teksten zijn gebaseerd welke ouder zijn dan de Masoretische tekst, treffen wij dus niet alleen het woord „Egypte” aan, maar ook de woorden „in het land Kanaän”.
23. (a) Hoe lang waren de Israëlieten dus werkelijk in Egypte, en hoe wordt dit door Paulus bevestigd? (b) Leg het verschil uit tussen de 400 en de 430 jaar die in de Schrift worden vermeld.
23 Vanaf de tijd dat Abraham Kanaän binnentrok tot Isaäks geboorte verstreek er 25 jaar,b vanaf die tijd tot Jakobs geboorte nog 60 jaar en na nog eens 130 jaar trok Jakob Egypte binnen. Er zijn dus in totaal 215 jaar, precies de helft van de 430 jaar, in Kanaän doorgebracht voordat de Israëlieten Egypte binnentrokken (Gen. 12:4; 21:5; 25:26; 47:9). De apostel Paulus bevestigt onder inspiratie eveneens dat er vanaf het sluiten van het Abrahamitische verbond, toen de patriarch Kanaän binnentrok, 430 jaar verstreek totdat het Wetsverbond werd gesloten. — Gal. 3:17.
24, 25. In welk kalenderjaar begon de Vloed, en hoe lang was dit voordat Abraham Kanaän binnentrok?
24 Door deze 430 jaar aan de 1513 toe te voegen, gaan wij terug tot het jaar 1943 v.G.T., de tijd waarin Abraham na de dood van zijn vader Terah in Haran, Mesopotamië, voor het eerst Kanaän binnentrok. Hier behoeven nu alleen nog maar de jaren van enkele generaties aan te worden toegevoegd om de juiste datum van de Vloed te bepalen. De getallen worden in de hoofdstukken 11 en 12 van Genesis verschaft, welke als volgt samengevat zouden kunnen worden:
Van het begin van de Vloed
Tot de geboorte van Arpachsad (Gen. 11:10) 2 jaar
Tot de geboorte van Selah (11:12) 35 ”
Tot de geboorte van Heber (11:14) 30 ”
Tot de geboorte van Péleg (11:26) 34 ”
Tot de geboorte van Rehu (11:18) 30 ”
Tot de geboorte van Serug (11:20) 32 ”
Tot de geboorte van Nahor (11:22) 30 ”
Tot de geboorte van Terah (11:24) 29 ”
Tot de dood van Terah in Haran en
Abrahams vertrek naar Kanaän op
Totaal 427 jaar
25 Wanneer wij deze 427 jaar aan het jaar 1943 v.G.T. toevoegen, blijkt de Vloed in 2370 v.G.T., 4337 jaar geleden, te zijn begonnen.
6000 JAAR VANAF DE SCHEPPING VAN ADAM
26, 27. (a) Hoe lang vóór de Vloed werd Adam geschapen? In welk jaar? (b) Waardoor wordt te kennen gegeven dat Adam in de herfst van het jaar werd geschapen?
26 Insgelijks behoeven wij slechts de volgende jaren, betrekking hebbende op tien generaties uit de tijd vóór de Vloed, op te tellen om tot de datum van Adams schepping terug te gaan, namelijk:
Vanaf de schepping van Adam
Tot de geboorte van Seth (Gen. 5:3) 130 jaar
Tot de geboorte van Enos (5:6) 105 ”
Tot de geboorte van Kenan (5:9) 90 ”
Tot de geboorte van Mahalaleël (5:12) 70 ”
Tot de geboorte van Jered (5:15) 65 ”
Tot de geboorte van Henoch (5:18) 162 ”
Tot de geboorte van Methusalah (5:21) 65 ”
Tot de geboorte van Lamech (5:25) 187 ”
Tot de geboorte van Noach (5:28, 29) 182 ”
Tot het begin van de Vloed (7:6) 600 ”
Totaal 1656 jaar
27 Wanneer wij de genoemde 1656 jaar bij 2370 optellen, komen wij in 4026 v.G.T., het Gregoriaanse kalenderjaar waarin Adam werd geschapen. Aangezien de mens de tijd uiteraard bij zijn eigen begin begon te tellen en aangezien de oudste kalenders van de mens elk jaar in de herfst lieten beginnen, is het redelijk aan te nemen dat de eerste mens Adam in de herfst van het jaar werd geschapen.
28. In welk opzicht verschilt deze chronologie van die van Ussher wat Adams schepping betreft?
28 Door middel van een zorgvuldige, onafhankelijke studie door aan God opgedragen bijbelonderzoekers, die het onderwerp een aantal jaren achtereen hebben nagegaan en die niet blindelings enkele traditionele chronologische berekeningen van de christenheid hebben gevolgd, hebben wij aldus een datum voor de schepping van Adam bereikt die 22 jaar verder in het verleden ligt dan Usshers getal. Dit betekent dat de tijd twee decenniën eerder afloopt dan op grond van de traditionele chronologie wordt verwacht.
29. Waarom zouden wij ons voor de datum van Adams schepping interesseren?
29 Na al deze berekeningen en stambomen vraagt u zich wellicht af: Wat voor nut hebben deze inlichtingen eigenlijk voor ons in deze tijd? Is het niet allemaal dode geschiedenis, even oninteressant en nutteloos als wanneer men door een kerkhof zou lopen en oude datums van grafstenen zou overnemen? Waarom zouden wij per slot van rekening meer belangstelling hebben voor de datum van Adams schepping dan voor de geboorte van koning Toet? Welnu, onder andere omdat wij, wanneer 4026 bij 1968 wordt opgeteld (waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat er geen jaar nul tussen G.T. en v.G.T. bestaat), een totaal van 5993 jaren krijgen die, gerekend vanaf de tijd dat Adam werd geschapen, in de herfst van dit jaar zijn verstreken. Dit betekent dat er in de herfst van het jaar 1975, zeven jaar van nu af gerekend (en niet in 1997, zoals het geval zou zijn als Usshers getallen juist waren) 6000 jaar verstreken zal zijn sinds Adam, de vader van de gehele mensheid, werd geschapen!
ADAM TEGEN HET EINDE VAN DE „ZESDE DAG” GESCHAPEN
30. Wat kan er vóór 1975 gebeuren, maar welk standpunt dienen wij in te nemen?
30 Moeten wij uit deze studie opmaken dat de strijd van Armageddon tegen de herfst van 1975 geheel achter de rug zal zijn en dat de langverwachte duizendjarige regering van Christus dan zal beginnen? Mogelijk, maar wij moeten nog afwachten hoe nauwkeurig de zevende duizendjarige periode van ’s mensen bestaan samenvalt met de op een sabbat gelijkende duizendjarige regering van Christus. Indien deze twee periodes qua kalenderjaar parallel met elkaar lopen, zal dit niet op louter toeval berusten, maar in overeenstemming zijn met Jehovah’s liefdevolle en op tijd vervulde voornemens. Onze chronologie, die redelijk nauwkeurig (maar inderdaad niet onfeilbaar) is, wijst echter op zijn hoogst alleen naar de herfst van 1975 als het einde van 6000 jaar van ’s mensen bestaan op aarde. Het betekent niet noodzakelijkerwijs dat 1975 het einde van de eerste 6000 jaar van Jehovah’s zevende scheppings-„dag” kenmerkt. Waarom niet? Omdat Adam na zijn schepping enige tijd in de „zesde dag” heeft geleefd, welke onbekende tijdsperiode van Adams 930 jaar afgetrokken zou moeten worden om vast te stellen wanneer de zesde zevenduizendjarige periode of „dag” eindigde en hoe lang Adam in de „zevende dag” heeft geleefd. En toch zou het einde van die zesde scheppings-„dag” binnen hetzelfde Gregoriaanse kalenderjaar van Adams schepping kunnen eindigen. Het zal hooguit een verschil van weken of maanden, niet van jaren, betreffen.
31. Wat onthullen de eerste twee hoofdstukken van Genesis?
31 Het is met betrekking tot Adams schepping goed zorgvuldig te lezen wat de bijbel zegt. Mozes verwees bij het samenstellen van het boek Genesis naar geschreven berichten of „geschiedenissen” die aan de Vloed voorafgingen. De eerste van deze geschiedenissen begint bij Genesis 1:1 en eindigt bij Genesis 2:4 met de woorden: „Dit is de geschiedenis van den hemel en de aarde . . .” Het tweede historische document begint bij Genesis 2:5 en eindigt bij vers twee van hoofdstuk vijf. Wij bezitten dus twee afzonderlijke scheppingsverslagen waarin de situatie vanuit iets van elkaar verschillende gezichtspunten wordt belicht. In het tweede van deze verslagen, in Genesis 2:19, staat het oorspronkelijke Hebreeuwse werkwoord dat met „formeerde” is vertaald, in de progressieve onvoltooide tijd. Dit wil niet zeggen dat de dieren en vogels na Adams schepping werden geschapen. Uit Genesis 1:20-28 blijkt dat dit niet de betekenis kan zijn. Wil er dus geen tegenstrijdigheid tussen hoofdstuk één en hoofdstuk twee bestaan, dan moet Genesis 2:19, 20 slechts een als het ware tussen haakjes geplaatste opmerking zijn die is ingelast om de noodzaak van het scheppen van een „hulp” voor de mens toe te lichten. De progressieve Hebreeuwse werkwoordsvorm zou dus ook weergegeven kunnen worden met de woorden ’had geformeerd’ of ’had gemaakt’. — Zie Belgische Professorenbijbel, ook de vertaling van Luther (Lu).
32. Waardoor wordt te kennen gegeven dat de zesde scheppingsdag niet onmiddellijk bij Adams schepping eindigde?
32 Hoewel deze twee scheppingsverslagen in het boek Genesis iets van elkaar verschillen in de behandeling van het materiaal, stemmen ze volkomen met elkaar overeen op alle andere punten, met inbegrip van het feit dat Eva na Adam werd geschapen. De zesde scheppingsdag is dus pas na deze gebeurtenis geëindigd. Precies hoe spoedig na Adams schepping wordt niet onthuld. „Daarna [Adam en Eva’s schepping] zag God alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed. En het werd avond en het werd morgen: een zesde dag” (Gen. 1:31, NW). Nadat de zesde scheppingsdag is geëindigd, begint de zevende.
33. (a) Hoe weten wij dat het einde van de zesde scheppingsdag zeer snel na Adams schepping kwam? (b) Hoe toont Genesis 1:31 aan dat de zesde dag eindigde voordat Adam en Eva zondigden?
33 Men gelieve op te merken dat deze tijd tussen Adams schepping en het begin van de zevende dag, de rustdag, niet lang geduurd behoeft te hebben. Het zou een tamelijk korte tijdsperiode hebben kunnen zijn. Adam had voor het geven van namen aan de dieren en voor zijn ontdekking dat er voor hem geen „tegenhanger” was, niet zoveel tijd nodig. De dieren waren onderworpen aan Adam; zij waren vreedzaam, zij kwamen onder Gods leiding te staan en er behoefde niet op gejaagd te worden om ze te vangen. Noach had er maar zeven dagen voor nodig om dezelfde soorten van dieren, zowel mannetjes als wijfjes, in de ark te krijgen (Gen. 7:1-4). Eva’s schepping werd snel tot stand gebracht, ’terwijl Adam sliep’ (Gen. 2:21). Het tijdsverloop tussen Adams schepping en het einde van de zesde scheppingsdag was dus, hoewel onbekend, betrekkelijk kort van duur. De uitspraak aan het einde van de zesde dag, „God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed”, toont aan dat de grote zevende dag van de scheppingsweek niet pas is begonnen nadat Adam en Eva hadden gezondigd en uit de Hof van Eden waren verdreven.
1975! . . . EN NOG VEEL VERDER!
34. Waardoor is een beter inzicht in de bijbelse chronologie mogelijk geworden?
34 De bijbelse chronologie is een interessante studie door middel waarvan de historische gebeurtenissen in de volgorde worden geplaatst waarin ze in de stroom des tijds zijn gebeurd. Het Wachttorengenootschap heeft in de loop der jaren getracht degenen die ermee zijn verbonden op de hoogte te houden van de laatste wetenschappelijke inlichtingen op dit gebied die verenigbaar blijken te zijn met de in de Schrift opgetekende historische en profetische gebeurtenissen. De grote problemen in de gewijde chronologie zijn uit de weg geruimd, hetzij ten gevolge van de vervulling van bijbelse profetieën of archeologische ontdekkingen òf doordat bijbelvertalingen de berichten in de oorspronkelijke talen duidelijker overbrengen. Toch zijn enkele netelige chronologische problemen van ondergeschikt belang nog niet opgelost. Was er bijvoorbeeld ten tijde van de exodus uit Egypte, toen Jehovah het begin van het jaar van de herfst op de wereldlijke kalender in de lente op de gewijde kalender veranderde, een verlies of een winst van zes maanden op de joodse kalender? — Ex. 12:1, 2.
35. Waarom is het thans niet de tijd voor onverschilligheid en zelfvoldaanheid?
35 Eén ding is absoluut zeker, de bijbelse chronologie, die nog is versterkt door vervulde bijbelse profetieën, toont aan dat binnenkort, ja, binnen dit geslacht, zesduizend jaar van ’s mensen bestaan zullen eindigen! (Matth. 24:34) Het is er derhalve niet de tijd voor onverschillig en zelfvoldaan te zijn. Het is er niet de tijd voor te spelen met de woorden van Jezus dat „van die dag en dat uur . . . niemand iets af [weet], noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen” (Matth. 24:36). In deze tijd dient men zich er integendeel duidelijk van bewust te zijn dat het besluit van dit samenstel van dingen snel zijn gewelddadige einde nadert. Vergis u niet, het is voldoende dat de Vader zelf zowel „die dag” als „dat uur” weet!
36. Welk nuttige voorbeeld hebben de apostelen ons in dit opzicht nagelaten?
36 Ook al kunnen wij niet verder zien dan 1975, vormt dit er dan een reden voor om minder actief te zijn? De apostelen konden nog niet eens zó ver zien; zij wisten niets over 1975. Alles wat zij konden zien, was de korte tijd die voor hen lag, waarin zij het werk moesten voltooien dat hun was toegewezen (1 Petr. 4:7). Al hun geschriften zijn derhalve vervuld van een waarschuwende klank en een kreet van dringendheid (Hand. 20:20; 2 Tim. 4:2). En dit was alleszins gerechtvaardigd. Als zij hadden getalmd of getreuzeld en zelfvoldaan de gedachte hadden gekoesterd dat het einde nog duizenden jaren op zich zou laten wachten, zouden zij de hun voorgestelde wedloop nooit tot het einde toe hebben gelopen. Neen, zij liepen hard, zij liepen snel, en zij hebben gewonnen! Zij beschouwden het als een zaak van leven of dood. — 1 Kor. 9:24; 2 Tim. 4:7; Hebr. 12:1.
37. Waarmee zult u zich derhalve tussen deze tijd en 1975 bezighouden? En wat valt er over na die tijd te zeggen?
37 Zo is het ook met Jehovah’s getrouwe getuigen in deze laatste helft van de twintigste eeuw gesteld. Zij huldigen het ware christelijke standpunt. Hun ijverige evangelisatiearbeid is niet een karakteristiek kenmerk van dit huidige decennium. Zij hebben zich niet aan Jehovah opgedragen om hem slechts tot 1975 te dienen. Christenen hebben deze weg gelopen sinds Christus Jezus de weg heeft gebaand en zijn discipelen de opdracht heeft gegeven: „Volg mij!” Bewaar dus dezelfde geestesgesteldheid in u die ook in Christus Jezus was. Laat niets u ertoe brengen het langzamer aan te gaan doen of bewerken dat u moe wordt en de moed opgeeft. Degenen die Babylon de Grote en dit Satanische samenstel van dingen ontvluchten, lopen nu zo hard zij kunnen in de richting van Gods koninkrijk, en zij zullen hier in 1975 niet mee ophouden. O neen! Zij zullen deze glorierijke weg die tot eeuwig leven leidt, blijven bewandelen en Jehovah tot in alle eeuwigheid blijven loven en dienen!
[Voetnoten]
a „Het berekenen van de regeringsjaren der koningen wordt gebaseerd op het jaar dat in de lente begon en loopt parallel met de Babylonische methode, waarin dit eveneens de voorkeur genoot.” — The New Schaff-Herzog Encyclopedia of Religious Knowledge, 1957, Deel 12, blz. 474.
b Terloops zij opgemerkt dat wanneer wij nog 5 jaar aan de 25 toevoegen en in de tijd verder gaan totdat Isaäk werd gespeend, een totaal van 30 jaar wordt bereikt. Dit verklaart het verschil tussen de 400 jaar (Gen. 15:13; Hand. 7:6) en de 430 jaar (Ex. 12:40; Gal. 3:17).