Hoofdstuk 3
Wat zegt Genesis?
1. (a) Wat is het doel van deze bespreking van Genesis, en wat dient men te bedenken? (b) Hoe worden de gebeurtenissen in het eerste hoofdstuk van Genesis behandeld?
ZOALS dat geldt voor allerlei zaken die verkeerd voorgesteld of begrepen worden, verdient ook het eerste hoofdstuk van de bijbel op zijn minst een eerlijk onderzoek. Er moet onderzocht en vastgesteld worden of het met de algemeen erkende feiten overeenstemt, en het moet niet vervormd worden om het in een of ander theoretisch raamwerk te kunnen inpassen. Daarbij dient men te bedenken dat het Genesisverslag niet werd geschreven om te tonen „hoe” de schepping tot stand is gekomen. Het behandelt veeleer een aantal belangrijke gebeurtenissen in hun opeenvolging door te beschrijven welke dingen er werden geformeerd, de volgorde waarin ze werden geformeerd en de tijdsperiode, of „dag”, waarop elk ervan verscheen.
2. (a) Vanuit wiens standpunt worden de gebeurtenissen in Genesis beschreven? (b) Hoe blijkt dit uit de beschrijving van de hemellichten?
2 Bij het onderzoeken van het Genesisverslag is het nuttig in gedachte te houden dat het de dingen benadert vanuit het standpunt van mensen op aarde. Het beschrijft de gebeurtenissen dus zoals ze zich zouden hebben voorgedaan aan menselijke toeschouwers indien die aanwezig waren geweest. Dit valt op te maken uit de beschrijving van de gebeurtenissen op de vierde Genesis-„dag”. Daar worden de zon en de maan beschreven als grote hemellichten in vergelijking met de sterren. Toch zijn veel sterren heel wat groter dan onze zon, en de maan is in vergelijking met de sterren maar nietig. Maar niet voor een aardse toeschouwer. Vanaf de aarde gezien, lijkt de zon dus een ’groot hemellicht dat heerst over de dag’, en de maan een ’kleiner hemellicht dat heerst over de nacht’. — Genesis 1:14-18.
3. Welke beschrijving wordt er gegeven van de aanblik van de aarde vóór de eerste „dag”?
3 Het eerste gedeelte van Genesis geeft te kennen dat de aarde reeds miljarden jaren vóór de eerste Genesis-„dag” kan hebben bestaan, hoewel er niet wordt gezegd hoe lang. Het beschrijft echter wel in wat voor toestand de aarde verkeerde vlak voordat die eerste „dag” begon: „De aarde nu bleek vormloos en woest te zijn en er lag duisternis op het oppervlak van de waterdiepte; en Gods werkzame kracht bewoog zich heen en weer over de oppervlakte van de wateren.” — Genesis 1:2.
Hoe lang is een Genesis-„dag”?
4. Welke aanwijzing vinden wij in het scheppingsverslag zelf dat het woord „dag” niet slechts een periode van 24 uur betekent?
4 Velen denken dat het woord „dag” dat in Genesis hoofdstuk 1 wordt gebruikt, 24 uur betekent. In Genesis 1:5 lezen wij echter dat God zelf de dag in kleinere tijdsperioden verdeelt door alleen de periode dat het licht is, „dag” te noemen. In Genesis 2:4 worden alle scheppingsperioden één „dag” genoemd: „Dit is een geschiedenis van de hemel en de aarde ten tijde dat ze werden geschapen, op de dag [alle zes scheppingsperioden] waarop Jehovah God aarde en hemel maakte.”
5. Wat is één betekenis van het Hebreeuwse woord voor „dag” waaruit blijkt dat het op langere perioden betrekking kan hebben?
5 Het Hebreeuwse woord jōm, dat met „dag” wordt vertaald, kan op verschillende tijdsperioden duiden. In William Wilsons Old Testament Word Studies worden onder andere de volgende mogelijke betekenissen genoemd: „Een dag; wordt vaak gebruikt voor tijd in het algemeen, of voor een lange tijd; een hele periode die wordt beschouwd . . . Dag wordt ook gebruikt voor een bepaald tijdperk waarin iets bijzonders gebeurt.”1 Deze laatste zin lijkt van toepassing te zijn op de scheppings-„dagen”, want dit waren beslist perioden waarin volgens de beschrijving bijzondere gebeurtenissen plaatsvonden. Tevens laat dit ruimte voor perioden die veel langer zijn dan 24 uur.
6. Waarom beperkt het gebruik van de uitdrukkingen „avond” en „morgen” een „dag” niet noodzakelijkerwijs tot 24 uur?
6 Genesis hoofdstuk 1 gebruikt in verband met de scheppingsperioden de uitdrukkingen „avond” en „morgen”. Blijkt hieruit niet dat ze 24 uur duurden? Dat hoeft niet zo te zijn. Wij kennen uitdrukkingen zoals iemands „levensavond” en de „dageraad” van zijn leven. De ’avond en morgen’ van Genesis hoofdstuk 1 hoeven de betekenis van de daar bedoelde periode dus niet te beperken tot een letterlijke 24 uur.
7. Welke andere manieren waarop het woord „dag” wordt gebruikt, laten zien dat een „dag” langer kan duren dan 24 uur?
7 Het woord „dag”, zoals het in de bijbel wordt gebruikt, kan zomer en winter omvatten, het voorbijgaan van jaargetijden (Zacharia 14:8). De ’dag van de oogst’ omvat vele dagen. (Vergelijk Spreuken 25:13 met Genesis 30:14.) Duizend jaar wordt met een dag vergeleken (Psalm 90:4; 2 Petrus 3:8, 10). De „Oordeelsdag” neemt vele jaren in beslag (Matthéüs 10:15; 11:22-24). Het schijnt redelijk dat ook de „dagen” van Genesis lange tijdsperioden omvat kunnen hebben — duizenden jaren. Wat heeft er dan tijdens die scheppingsperioden plaatsgevonden? Is het verslag dat de bijbel ervan geeft, wetenschappelijk? Hieronder volgt een overzicht van deze „dagen” zoals wij ze in Genesis beschreven vinden.
Eerste „dag”
8, 9. Wat kwam er op de eerste „dag”, en zegt Genesis dat de zon en de maan toen werden geschapen?
8 „’Er kome licht.’ Toen kwam er licht. En God noemde het licht voortaan Dag, maar de duisternis noemde hij Nacht. En het werd avond en het werd morgen: een eerste dag.” — Genesis 1:3, 5.
9 Natuurlijk bevonden de zon en de maan zich lang vóór deze eerste „dag” reeds in de buitenaardse ruimte, maar hun licht bereikte het aardoppervlak niet, zodat een aardse toeschouwer het niet had kunnen zien. Nu werd er op aarde op deze eerste „dag” kennelijk licht zichtbaar, en op de roterende aarde begonnen dag en nacht elkaar af te wisselen.
10. Op wat voor manier kan dit licht tot stand zijn gekomen, en over wat voor soort van licht wordt er gesproken?
10 Klaarblijkelijk kwam het licht in een geleidelijk proces dat zich over een lange tijdsperiode uitstrekte, en niet onmiddellijk, zoals wanneer men een elektrische lamp aandoet. De vertaling van Genesis door J. W. Watts geeft dit weer door te zeggen: „Geleidelijk kwam er licht tot bestaan” (A Distinctive Translation of Genesis). Dit licht was afkomstig van de zon, maar de zon zelf was door het wolkendek heen niet zichtbaar. Derhalve was het licht dat de aarde bereikte „diffuus licht”, zoals te kennen wordt gegeven door een commentaar op vers 3 in Rotherhams Emphasised Bible. — Zie voetnoot b voor vers 14.
Tweede „dag”
11, 12. (a) Wat gebeurde er volgens de beschrijving op de tweede „dag”? (b) Hoe is het Hebreeuwse woord voor wat er tot stand kwam, soms ten onrechte vertaald en wat betekent het in werkelijkheid?
11 „’Er kome een uitspansel tussen de wateren en er kome scheiding tussen de wateren en de wateren.’ Toen ging God ertoe over het uitspansel te maken en scheiding te maken tussen de wateren die onder het uitspansel zouden zijn en de wateren die boven het uitspansel zouden zijn. En het werd zo. En God noemde het uitspansel voortaan Hemel.” — Genesis 1:6-8.
12 Sommige vertalingen gebruiken het woord „firmament” in plaats van „uitspansel”. Op grond hiervan beweert men dat het Genesisverslag is ontleend aan scheppingsmythen die dit „firmament” als een metalen koepel voorstellen. Maar zelfs de King James Version, die het woord „firmament” gebruikt, zegt in een kanttekening „uitspansel”. De reden voor deze weergave is dat het Hebreeuwse woord ra·qiʹaʽ, dat met „uitspansel” wordt vertaald, „uitstrekken”, „uitspreiden” of „zich uitbreiden” betekent.
13. Waarop kan het ontstaan van het uitspansel hebben geleken?
13 Het Genesisverslag zegt dat God het heeft gedaan, maar het zegt niet hoe. Ongeacht op welke manier de beschreven scheiding heeft plaatsgevonden, het zag eruit alsof de ’wateren boven’ vanaf de aarde omhooggeduwd waren. En van vogels kon later gezegd worden dat ze in „het uitspansel van de hemel” vlogen, zoals in Genesis 1:20 staat.
Derde „dag”
14. Hoe wordt de derde „dag” beschreven?
14 „’Dat de wateren onder de hemel in één plaats verzameld worden en het droge land te voorschijn kome.’ En het werd zo. En God noemde het droge land voortaan Aarde, maar de verzameling der wateren noemde hij Zeeën” (Genesis 1:9, 10). Zoals gewoonlijk beschrijft het verslag niet hoe dit werd gedaan. Ongetwijfeld hebben zich bij de formatie van landgebieden enorme aardbewegingen voorgedaan. Geologen zouden voor de verklaring van zulke enorme opheffingen van de aardkorst een beroep doen op een zogenoemde catastrofentheorie. Maar wat Genesis beschrijft, duidt op leiding en besturing door een Schepper.
15, 16. (a) Welke punten werden tegenover Job ter sprake gebracht met betrekking tot de aarde? (b) Hoe diep gaan de wortels van continenten en bergen, en wat is als een „hoeksteen” voor de aarde?
15 In het bijbelse verslag waarin wordt beschreven hoe God Job ondervraagt inzake zijn kennis van de aarde, worden verschillende ontwikkelingen in de geschiedenis van de aarde beschreven: de afmetingen van de aarde, haar wolkenmassa’s, haar zeeën en de wijze waarop de golven door het droge land werden begrensd — vele algemene gegevens over de schepping die zich uitstrekken over lange tijdsperioden. Onder andere lezen wij hier hoe God, de aarde met een gebouw vergelijkend, aan Job vraagt: „Waarin zijn haar voetstukken met inzinking neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?” — Job 38:6.
16 Het is interessant dat de aardkorst als het ware „voetstukken met inzinking” heeft: ze is onder continenten veel dikker, en zelfs nog dikker onder bergketens, waar de aardkorst zich diep in de eronder liggende aardmantel dringt, als de wortels van een boom. „De gedachte dat bergen en continenten wortels hebben, is herhaaldelijk getoetst, en is deugdelijk gebleken”, zegt Putnam’s Geology.2 Onder oceanen is de aardkorst slechts zo’n 8 kilometer dik, maar de wortels van continenten gaan ongeveer 30 kilometer omlaag en die van bergen dringen tweemaal zover door. En alle aardlagen oefenen vanuit alle richtingen een binnenwaartse druk op de aardkern uit, waardoor deze als een grote „hoeksteen” ter ondersteuning wordt.
17. Wat is belangrijk in verband met het verschijnen van droog land?
17 Ongeacht welke middelen er werden gebruikt om het verrijzen van droog land te bewerkstelligen, het punt waar het om gaat, is: Het wordt zowel door de bijbel als door de wetenschap erkend als een van de fasen in het formeren van de aarde.
Plantengroei op de derde „dag”
18, 19. (a) Wat verscheen er behalve droog land nog meer op de derde „dag”? (b) Wat vinden wij niet in het Genesisverslag?
18 Het bijbelse verslag gaat verder: „’De aarde late gras uitspruiten, zaaddragende plantengroei, vruchtbomen die vrucht opleveren naar hun soort, waarvan het zaad erin is, op de aarde.’ En het werd zo.” — Genesis 1:11.
19 Er waren dus tegen het einde van deze derde scheppingsperiode drie hoofdcategorieën van plantengroei voor het land geschapen. Het diffuse licht was inmiddels behoorlijk krachtig geworden, krachtig genoeg om de fotosynthese mogelijk te maken die voor groene planten zo belangrijk is. Terloops zij opgemerkt dat het verslag hier niet elke „soort” van plant noemt die op het toneel verscheen. Micro-organismen, waterplanten en andere worden niet specifiek genoemd, maar werden waarschijnlijk wel op deze „dag” geschapen.
Vierde „dag”
20. Welke tijdsindelingen werden mogelijk door het verschijnen van de hemellichten aan het uitspansel?
20 „’Dat er hemellichten komen aan het uitspansel van de hemel om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; en ze moeten dienen tot tekenen en voor het vaststellen van tijdperken en dagen en jaren. En ze moeten dienen tot hemellichten aan het uitspansel van de hemel om op de aarde te schijnen.’ En het werd zo. En God ging ertoe over de twee grote hemellichten te maken, het grootste hemellicht om te heersen over de dag en het kleinste hemellicht om te heersen over de nacht, en ook de sterren.” — Genesis 1:14-16; Psalm 136:7-9.
21. Hoe verschilde het licht van de vierde „dag” van dat van de eerste?
21 Voordien, op de eerste „dag”, werd de uitdrukking „Er kome licht” gebruikt. Het daar gebezigde Hebreeuwse woord voor „licht” is ʼōr, dat licht in algemene zin betekent. Maar op de vierde „dag” verandert het Hebreeuwse woord in ma·ʼōrʹ, wat de bron van het licht betekent. Rotherham zegt in zijn Emphasised Bible in een voetnoot bij „Hemellichten”: „In vs. 3, ʼôr [ʼōr], diffuus licht.” Vervolgens toont hij aan dat het Hebreeuwse woord ma·ʼōrʹ in vers 14 iets betekent dat „licht verschaft”. Op de eerste „dag” drong er kennelijk diffuus licht door de windsels van de aarde heen, maar de bronnen van dat licht zouden voor een aardse toeschouwer niet te zien zijn geweest vanwege het wolkendek waardoor de aarde nog steeds werd omgeven. Nu, op deze vierde „dag”, veranderde dat klaarblijkelijk.
22. Welke ontwikkeling op de vierde „dag” kan bevorderlijk zijn geweest voor de komst van dierlijk leven?
22 Een atmosfeer die aanvankelijk rijk was aan koolstofdioxide, kan op de gehele aarde voor een warm klimaat hebben gezorgd. Maar door de weelderige groei van vegetatie tijdens de derde en vierde scheppingsperiode werd deze isolerende deken van kooldioxide enigszins geabsorbeerd. De vegetatie stond op haar beurt zuurstof af — een voorwaarde voor dierlijk leven.
23. Welke belangrijke veranderingen hebben volgens de beschrijving op deze dag plaatsgevonden?
23 Indien er een aardse waarnemer zou zijn geweest, had hij nu de zon, maan en sterren kunnen onderscheiden, die zouden „dienen tot tekenen en voor het vaststellen van tijdperken en dagen en jaren” (Genesis 1:14). De maan zou het verstrijken van maanmaanden aangeven, en de zon het verstrijken van zonnejaren. De seizoenen die nu op deze vierde „dag” ontstonden, waren ongetwijfeld veel milder dan ze later werden. — Genesis 1:15; 8:20-22.
Vijfde „dag”
24. Wat voor soorten van dieren verschijnen op de vijfde „dag”, en binnen welke grenzen zouden ze zich voortplanten?
24 „’Dat de wateren een gewemel van levende zielen voortbrengen en dat vliegende schepselen over de aarde vliegen langs het vlak van het uitspansel van de hemel.’ En God ging ertoe over de grote zeemonsters te scheppen en elke levende ziel die zich beweegt, waarvan de wateren gingen wemelen naar hun soort, en elk gevleugeld vliegend schepsel naar zijn soort.” — Genesis 1:20, 21.
25. Hoe werden de dieren die op de vijfde „dag” verschenen, genoemd?
25 Het is van belang op te merken dat de niet-menselijke schepselen waarvan de wateren moesten wemelen, „levende zielen” worden genoemd. Deze uitdrukking is ook van toepassing op de „vliegende schepselen [die] over de aarde vliegen langs het vlak van het uitspansel”. En ze omvat ook die levensvormen in de zee en in de lucht, zoals bijvoorbeeld de zeemonsters, wier fossiele overblijfselen in recente tijden door geleerden zijn gevonden.
Zesde „dag”
26-28. Wat vond er op de zesde „dag” plaats, en wat was opmerkelijk in verband met de laatste scheppingsdaad?
26 „’Laat de aarde levende zielen voortbrengen naar hun soort: huisdieren en zich bewegend gedierte en wild gedierte der aarde naar hun soort.’ En het werd zo.” — Genesis 1:24.
27 Op de zesde „dag” verschenen er dus landdieren, die nader worden beschreven als wild gedierte en huisdieren. Maar deze laatste „dag” was nog niet voorbij. Er zou nog één laatste, opmerkelijke „soort” komen:
28 „Verder zei God: ’Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis, en laten zij de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en de huisdieren en de gehele aarde en al het zich bewegende gedierte dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid hebben.’ En God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; als man en als vrouw schiep hij hen.” — Genesis 1:26, 27.
29, 30. Hoe kan het verschil tussen Genesis hoofdstuk 2 en hoofdstuk 1 worden verklaard?
29 Hoofdstuk 2 van Genesis voegt klaarblijkelijk nog enkele details toe. Het is echter niet, zoals sommigen hebben geconcludeerd, een ander scheppingsverslag, dat in strijd is met het verslag in hoofdstuk 1. Het neemt gewoon het verhaal weer op, en wel op een bepaald moment op de derde „dag”, nadat er droog land was verschenen maar voordat daarop plantengroei was geschapen, en voegt dan details toe die betrekking hebben op de komst van mensen — de levende ziel Adam; zijn woonplaats, de tuin van Eden; en de vrouw Eva, zijn echtgenote. — Genesis 2:5-9, 15-18, 21, 22.
30 Wat er tot dusver besproken is, helpt ons te begrijpen wat Genesis zegt. En dit alleszins realistische verslag geeft te kennen dat het scheppingsproces zich heeft uitgestrekt over een periode, niet van slechts 144 uur (6 x 24), maar van vele millennia.
Hoe wist de schrijver van Genesis dit alles?
31. (a) Hoe plaatsen sommigen het Genesisverslag in een verkeerd daglicht? (b) Waaruit blijkt dat hun beweringen onnauwkeurig zijn?
31 Velen vinden het moeilijk dit scheppingsverslag te aanvaarden. Zij beweren dat het is ontleend aan de scheppingsmythen van oude volken, vooral die van het oude Babylon. Maar zoals een recent bijbels woordenboek opmerkt: „Er is nog geen mythe gevonden die expliciet naar de schepping van het universum verwijst”, en de mythen „worden gekenmerkt door polytheïsme en de oorlogen van godheden die om de oppermacht strijden, in scherpe tegenstelling tot het Heb[reeuwse] monotheïsme van [Genesis] 1-2”.3 In een publikatie van het British Museum wordt met betrekking tot Babylonische scheppingslegenden gezegd: „De fundamentele opvattingen van de Babylonische en de Hebreeuwse verslagen verschillen op essentiële punten van elkaar.”4
32. Hoe is aangetoond dat het scheppingsverslag in Genesis wetenschappelijk deugdelijk is?
32 Uit wat wij hebben beschouwd, komt het scheppingsverslag van Genesis naar voren als een wetenschappelijk deugdelijk document. Het onthult de hoofdcategorieën van planten en dieren, met hun vele variëteiten, die zich alle slechts „naar hun soort” voortplanten. Het fossielenverslag bevestigt dit. Het geeft in feite te kennen dat elke „soort” plotseling is ontstaan, zonder echte overgangsvormen die ze met een voorgaande soort verbinden, zoals dat volgens de evolutietheorie zou moeten.
33. Waar kan de informatie in het scheppingsverslag van Genesis alleen vandaan zijn gekomen?
33 Alle kennis van de wijze mannen van Egypte kon Mozes, de schrijver van Genesis, geen enkele aanwijzing hebben gegeven omtrent het scheppingsproces. De scheppingsmythen van oude volken vertoonden geen gelijkenis met datgene wat Mozes in Genesis schreef. Hoe is Mozes dan al deze dingen te weten gekomen? Klaarblijkelijk van iemand die bij de schepping aanwezig was.
34. Welke andere bewijsvoering onderstreept de deugdelijkheid van de beschrijving van de gebeurtenissen zoals die in Genesis staat opgetekend?
34 De kansrekening levert een frappant bewijs dat het scheppingsverslag van Genesis afkomstig moet zijn van een bron die kennis van de gebeurtenissen bezat. Het verslag somt 10 belangrijke stadia op in deze volgorde: (1) een begin; (2) een primitieve aarde in duisternis en gehuld in zware gassen en water; (3) licht; (4) een uitspansel of atmosfeer; (5) grote stukken droog land; (6) een plantengroei daarop; (7) zon, maan en sterren aan het uitspansel te onderscheiden, en het begin van seizoenen; (8) zeemonsters en vliegende schepselen; (9) wilde en tamme dieren, zoogdieren; (10) de mens. De wetenschap is het ermee eens dat de stadia zich in deze algemene volgorde hebben voorgedaan. Hoe groot is de kans dat de schrijver van Genesis deze volgorde op goed geluk heeft opgetekend? Deze kans is net zo groot als de kans dat u willekeurig de nummers 1 tot 10 uit een doos pakt en dit precies in de juiste volgorde doet. De kans dat u dit in één keer goed doet, is 1 op 3.628.800! Het is dus niet reëel te zeggen dat de schrijver bovenstaande gebeurtenissen gewoon toevallig in de juiste volgorde heeft genoemd zonder kennis te hebben verkregen van de feiten.
35. Welke vragen worden er opgeworpen, en waar zullen de antwoorden worden besproken?
35 De evolutietheorie laat echter geen ruimte voor een Schepper die aanwezig was, de feiten kende, en ze aan mensen kon onthullen. Ze schrijft het verschijnen van leven op aarde veeleer toe aan de spontane generatie van levende organismen uit levenloze scheikundige verbindingen. Maar zou door ongeleide chemische reacties die van het blinde toeval afhangen, leven kunnen ontstaan? Zijn geleerden er zelf van overtuigd dat dit zou kunnen gebeuren? Lees alstublieft het volgende hoofdstuk.
[Inzet op blz. 25]
Het Genesisverslag is geschreven vanuit het standpunt van een toeschouwer op aarde
[Inzet op blz. 36]
Het fossielenverslag bevestigt dat alle levensvormen zich slechts „naar hun soort” voortplanten
[Kader op blz. 35]
De Babylonische scheppingsmythe die volgens sommigen de basis vormt voor het scheppingsverslag van Genesis:
De god Apsoe en de godin Tiamat maakten andere goden.
Verbolgen over de activiteiten van deze goden trachtte Apsoe hen later te doden, maar in plaats daarvan werd hij door de god Ea gedood.
Tiamat zocht wraak en trachtte Ea te doden, maar in plaats daarvan werd zij door Ea’s zoon Mardoek gedood.
Mardoek spleet haar lichaam in tweeën, en van de ene helft maakte hij de hemel en van de andere helft de aarde.
Vervolgens maakte Mardoek, met de hulp van Ea, de mensheid uit het bloed van een andere god, Kingoe.a
Vindt u dat zo’n verhaal enige gelijkenis vertoont met het scheppingsverhaal van Genesis?
[Kader op blz. 36]
Een bekende geoloog zei het volgende over het scheppingsverslag van Genesis:
„Indien ik als geoloog in het kort onze huidige ideeën over de oorsprong van de aarde en de ontwikkeling van het leven erop zou moeten uitleggen aan eenvoudige plattelandsmensen, zoals de stammen tot wie het Boek Genesis gericht was, zou ik niets beters kunnen doen dan vrij nauwkeurig veel van de taal van het eerste hoofdstuk van Genesis te volgen.”b Deze geoloog, Wallace Pratt, merkte tevens op dat de volgorde der gebeurtenissen — het ontstaan van de oceanen, het verrijzen van land, het verschijnen van zeedieren en vervolgens vogels en zoogdieren — in wezen de volgorde is van de voornaamste geologische tijdperken.
[Illustratie op blz. 27]
Eerste dag: „Er kome licht”
[Illustratie op blz. 28]
Tweede dag: „Er kome een uitspansel”
[Illustratie op blz. 29]
Derde dag: „Dat . . . het droge land te voorschijn kome”
[Illustratie op blz. 30]
Derde dag: „De aarde late gras uitspruiten”
[Illustraties op blz. 31]
Vierde dag: ’Dat er hemellichten komen aan het uitspansel, het grootste om te heersen over de dag en het kleinste om te heersen over de nacht’
[Illustratie op blz. 32]
Vijfde dag: ’Dat de wateren levende zielen voortbrengen en dat vliegende schepselen over de aarde vliegen’
[Illustratie op blz. 33]
Zesde dag: ’Huisdieren en wild gedierte naar hun soort’
[Illustratie op blz. 34]
Zesde dag: „Als man en als vrouw schiep hij hen”
[Illustratie op blz. 37]
De kans dat u dit in één keer goed doet, is 1 op 3.628.800