Huwelijk
Definitie: De verbintenis van een man en een vrouw om volgens de in de Heilige Schrift uiteengezette maatstaven als echtgenoot en echtgenote samen te leven. Het huwelijk is een goddelijke instelling. Het voorziet in een intieme verhouding tussen man en vrouw en schept eveneens een gevoel van zekerheid omdat er een klimaat van liefde heerst en omdat elk van de partners een persoonlijke verplichting ten opzichte van de ander is aangegaan. Toen Jehovah het huwelijk instelde, deed hij dit niet alleen om te voorzien in een intieme levensgezellin die een aanvulling voor de man zou zijn, maar ook met het oog op het voortbrengen van meer mensen, en wel binnen een gezinsregeling. Wettelijke registratie van een voor de christelijke gemeente aanvaardbare echtverbintenis is overal waar dit mogelijk is, een vereiste.
Is het werkelijk belangrijk om in overeenstemming met de wettelijke vereisten te trouwen?
Tit. 3:1: „Blijf hen eraan herinneren onderworpen en gehoorzaam te zijn aan regeringen en autoriteiten als regeerders.” (Wanneer mensen deze instructies opvolgen, blijft de naam van beide partijen in de echtverbintenis vrij van blaam en zullen ook eventuele kinderen niet de smaad ondergaan die rust op kinderen wier ouders niet getrouwd zijn. Bovendien vormt de wettelijke registratie van een huwelijk een bescherming voor de eigendomsrechten van de gezinsleden bij overlijden van een van de partners.)
Hebr. 13:4: „Het huwelijk zij eerbaar onder allen en het huwelijksbed zonder verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen.” (Een wettig huwelijk aangaan, is belangrijk wil een huwelijk als „eerbaar” worden erkend. Bij het definiëren van „hoererij” en „overspel” dienen wij in gedachte te houden wat in bovenstaande schriftplaats, Titus 3:1, wordt gezegd.)
1 Petr. 2:12-15: „Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën, opdat zij, in hetgeen waarin zij ten nadele van u spreken als boosdoeners, ten gevolge van uw voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken op zijn inspectiedag. Onderwerpt u ter wille van de Heer aan iedere menselijke schepping: hetzij aan een koning, als zijnde superieur, of aan bestuurders, als door hem gezonden om boosdoeners straf toe te dienen maar hen die het goede doen te loven. Want dit is de wil van God, dat gij door het goede te doen de onwetende praat van de onredelijke mensen moogt muilbanden.”
Bestonden er „wettelijke formaliteiten” toen Adam en Eva hun leven met elkaar gingen delen?
Gen. 2:22-24: „Daarna bouwde Jehovah God de rib die hij uit de mens [Adam] had genomen tot een vrouw en bracht haar tot de mens. Toen zei de mens: ’Dit is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees. Deze zal Mannin worden genoemd, omdat deze uit de man werd genomen.’ Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zich hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees worden.” (Merk op dat Adam en Eva door Jehovah God zelf, de Universele Soeverein, werden samengebracht. Het ging in dit geval niet om een man en een vrouw die besloten hadden hun leven met elkaar te delen zonder zich om het wettig gezag te bekommeren. Merk ook op dat God de nadruk legde op de duurzaamheid van de verbintenis.)
Gen. 1:28: „Voorts zegende God hen [Adam en Eva] en God zei tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.’” (Hier werd de zegen van de hoogste wettelijke Autoriteit over de verbintenis uitgesproken, kregen zij het recht om seksuele betrekkingen te hebben en ontvingen zij een toewijzing die hun leven zinvol zou maken.)
Mag iemand een polygamist zijn indien dit bij de plaatselijke wet is toegestaan?
1 Tim. 3:2, 12: „De opziener moet daarom onberispelijk zijn, de man van één vrouw . . . Dienaren in de bediening moeten mannen van één vrouw zijn.” (Deze mannen was niet alleen verantwoordelijkheid toevertrouwd, maar zij waren ook voorbeelden voor anderen in de christelijke gemeente.)
1 Kor. 7:2: „Wegens het algemeen voorkomen van hoererij moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man.” (Volgens deze schriftplaats is het de partijen binnen de echtverbintenis niet toegestaan meer dan één levende huwelijkspartner te hebben.)
Waarom heeft God toegestaan dat Abraham, Jakob en Salomo elk meer dan één vrouw hadden?
Polygamie is niet door Jehovah ingesteld. Hij gaf Adam slechts één vrouw. Later nam Lamech, een nakomeling van Kaïn, zich twee vrouwen (Gen. 4:19). Mettertijd volgden anderen zijn voorbeeld en sommigen namen slavinnen als bijvrouwen. God tolereerde deze gewoonte, en onder de Mozaïsche wet trof hij er zelfs regelingen voor dat vrouwen die in zo’n situatie verkeerden, juist bejegend werden. Dit bleef zo tot de christelijke gemeente werd opgericht, maar toen eiste Jehovah van zijn dienstknechten dat zij zouden terugkeren tot de maatstaf die hijzelf in Eden had bepaald.
Wat Abraham betreft, hij nam Sarai (Sara) tot vrouw. Toen zij ongeveer 75 jaar was en meende dat zij nooit een kind zou krijgen, vroeg zij haar echtgenoot betrekkingen met haar dienstmaagd te hebben opdat Sarai via haar een wettig kind kon krijgen. Abraham voldeed aan dat verzoek, maar het gaf aanleiding tot ernstige wrijving in zijn gezin (Gen. 16:1-4). Jehovah deed zijn aan Abraham gedane belofte betreffende een „zaad” gestand door er later voor te zorgen dat Sara zelf door een wonder zwanger werd (Gen. 18:9-14). Pas na Sara’s dood nam Abraham een andere vrouw. — Gen. 23:2; 25:1.
Jakob werd een polygamist doordat zijn schoonvader hem had bedrogen. Dat was niet Jakobs bedoeling geweest toen hij in Paddan-Aram een vrouw ging zoeken. Het bijbelse verslag vertelt uitvoerig over de ongelukkige rivaliteit die er tussen zijn vrouwen bestond. — Gen. 29:18–30:24.
Het is bekend dat Salomo veel vrouwen en ook veel bijvrouwen had. Maar niet iedereen weet dat hij daarmee Jehovah’s duidelijk gestelde gebod overtrad dat de koning ’zich geen menigte vrouwen mocht nemen, opdat zijn hart niet zou afwijken’ (Deut. 17:17). Ook dient te worden opgemerkt dat Salomo onder invloed van zijn buitenlandse vrouwen tot de aanbidding van valse goden verviel en „ging doen wat slecht was in de ogen van Jehovah . . . En Jehovah werd vertoornd op Salomo”. — 1 Kon. 11:1-9.
Is het geoorloofd dat huwelijkspartners die niet in vrede met elkaar kunnen leven, uit elkaar gaan?
1 Kor. 7:10-16: „Aan de gehuwden geef ik instructies, nochtans niet ik maar de Heer, dat een vrouw niet van haar man dient weg te gaan; doch indien zij werkelijk zou weggaan, dan moet zij ongehuwd blijven of zich anders weer met haar man verzoenen; en een man dient zijn vrouw niet te verlaten. Tot de anderen zeg ik echter, ja, ik, niet de Heer [maar zoals uit vers 40 blijkt, werd Paulus door heilige geest geleid]: Indien een broeder een ongelovige vrouw heeft en zij het nochtans goedvindt bij hem te wonen, dan moet hij haar niet verlaten; en wanneer een vrouw een ongelovige man heeft en hij het nochtans goedvindt bij haar te wonen, moet zij haar man niet verlaten. Want de ongelovige man is geheiligd met betrekking tot zijn vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd met betrekking tot de broeder; anders zouden uw kinderen werkelijk onrein zijn, maar nu zijn zij heilig. Indien de ongelovige er echter toe overgaat weg te gaan, laat hij weggaan; een broeder of een zuster is onder zulke omstandigheden niet in dienstbaarheid, maar God heeft u tot vrede geroepen. Want hoe weet gij, vrouw, of gij uw man niet zult redden? Of hoe weet gij, man, of gij uw vrouw niet zult redden?” (Waarom zal de gelovige partner moeilijkheden verduren en er ernstig moeite voor doen het huwelijk in stand te houden? Uit respect voor de goddelijke oorsprong van het huwelijk en in de hoop dat de ongelovige mettertijd geholpen mag worden een dienstknecht van de ware God te worden.)
Wat is het bijbelse standpunt inzake een echtscheiding waardoor de weg wordt geopend om te hertrouwen?
Mal. 2:15, 16: „’Gijlieden moet u hoeden met betrekking tot uw geest, en jegens de vrouw van uw jeugd mag niemand verraderlijk handelen. Want hij heeft echtscheiding gehaat’, heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd.”
Matth. 19:8, 9: „[Jezus] zei tot hen: ’Mozes heeft u met het oog op de hardheid van uw hart de concessie gedaan uw vrouw door echtscheiding te ontslaan, maar dit is van het begin af niet zo geweest. Ik zeg u dat al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij [buitenechtelijke gemeenschap], en een ander trouwt, overspel pleegt.’” (De onschuldige huwelijkspartner mag zich dus laten scheiden van een partner die „hoererij” bedrijft, maar is dat niet verplicht.)
Rom. 7:2, 3: „Een getrouwde vrouw . . . is door de wet aan haar man gebonden zolang hij leeft; maar indien haar man sterft, is zij ontslagen van de wet van haar man. Derhalve zou zij dus een overspeelster worden genoemd indien zij bij het leven van haar man aan een andere man zou gaan toebehoren. Indien haar man echter sterft, is zij vrij van zijn wet, zodat zij geen overspeelster is als zij aan een andere man gaat toebehoren.”
1 Kor. 6:9-11: „Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen . . . zullen Gods koninkrijk beërven. Toch zijn sommigen van u dat geweest. Maar gij zijt rein gewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt rechtvaardig verklaard in de naam van onze Heer Jezus Christus en met de geest van onze God.” (Hierdoor wordt de ernst van de kwestie beklemtoond. Onberouwvolle overspelers zullen Gods koninkrijk niet deelachtig worden. Toch kunnen mensen die vroeger overspel hebben gepleegd en misschien zelfs op onschriftuurlijke gronden gescheiden en daarna weer getrouwd zijn, vergeving van God krijgen en een reine positie voor zijn aangezicht verwerven als zij oprecht berouw hebben en geloof oefenen in de zondenverzoenende waarde van Jezus’ offer.)
Waarom heeft God in het verleden toegestaan dat broers en zusters met elkaar trouwden?
Het bijbelse verslag geeft inderdaad te kennen dat Kaïn met een van zijn zusters (Gen. 4:17; 5:4), of misschien met een nicht van hem, trouwde, en dat Abram met zijn halfzuster trouwde (Gen. 20:12). Maar later werden zulke echtverbintenissen in de via Mozes gegeven Wet uitdrukkelijk verboden (Lev. 18:9, 11). Ze zijn thans onder christenen niet toegestaan. Bij een huwelijk met een naaste bloedverwant is het risico groot dat schadelijke erfelijke eigenschappen op hun nakomelingen overgaan.
Waarom was het in het begin van de menselijke geschiedenis niet ongepast dat broer en zus met elkaar trouwden? God schiep Adam en Eva volmaakt en het lag in zijn voornemen besloten dat alle mensen van hen zouden afstammen (Gen. 1:28; 3:20). Het ligt voor de hand dat er, vooral in de eerste paar generaties, enkele huwelijken tussen naaste bloedverwanten gesloten zouden worden. Ook nadat de zonde haar intrede had gedaan, bestond er in de eerste generaties betrekkelijk weinig gevaar dat kinderen uitgesproken misvormingen zouden vertonen, omdat het mensdom veel dichter bij de volmaaktheid stond die Adam en Eva bezaten. Dit wordt bevestigd door de lange levensduur van de mensen destijds. (Zie Genesis 5:3-8; 25:7.) Doch ongeveer 2500 jaar nadat Adam een zondaar was geworden, verbood God huwelijken tussen naaste bloedverwanten. Dit gebeurde om de nakomelingen te beschermen en het bracht de seksuele moraliteit van Jehovah’s dienstknechten op een hoger peil dan dat van de mensen rondom hen, die zich toen met allerlei verdorven praktijken bezighielden. — Zie Leviticus 18:2-18.
Wat kan tot een beter huwelijk bijdragen?
(1) Geregeld samen Gods Woord bestuderen en tot God bidden om hulp bij het oplossen van problemen. — 2 Tim. 3:16, 17; Spr. 3:5, 6; Fil. 4:6, 7.
(2) Het gezagsbeginsel erkennen. Dit legt de echtgenoot een zware verantwoordelijkheid op (1 Kor. 11:3; Ef. 5:25-33; Kol. 3:19). Het vereist ook van de zijde van de vrouw ernstige krachtsinspanningen. — Ef. 5:22-24, 33; Kol. 3:18; 1 Petr. 3:1-6.
(3) Seksuele belangstelling tot de eigen huwelijkspartner beperken (Spr. 5:15-21; Hebr. 13:4). Als men zich liefdevol om de behoeften van de huwelijkspartner bekommert, kan dit ertoe bijdragen dat deze wordt behoed voor de verleiding tot kwaaddoen. — 1 Kor. 7:2-5.
(4) Op een vriendelijke, attente manier met elkaar praten; uitbarstingen van woede, gevit en scherpe, kritische opmerkingen vermijden. — Ef. 4:31, 32; Spr. 15:1; 20:3; 21:9; 31:26, 28.
(5) IJverig en getrouw zorg dragen voor het huis en de kleding van het gezin en het bereiden van gezonde maaltijden. — Tit. 2:4, 5; Spr. 31:10-31.
(6) Nederig bijbelse raad toepassen, of men nu meent dat de ander alles doet wat hij moet doen of niet. — Rom. 14:12; 1 Petr. 3:1, 2.
(7) Ervoor zorgen bij zichzelf geestelijke hoedanigheden aan te kweken. — 1 Petr. 3:3-6; Kol. 3:12-14; Gal. 5:22, 23.
(8) De eventuele kinderen de noodzakelijke liefde en opleiding en het nodige strenge onderricht geven. — Tit. 2:4; Ef. 6:4; Spr. 13:24; 29:15.