Hoofdstuk 5
God vat zijn „eeuwige voornemen” in zijn Gezalfde op
1. Wat voor een leven dienen de mensen op aarde volgens Gods voornemen te hebben?
HET leven van de mens op aarde kan iets moois zijn. Het leven van de Schepper van de mens is iets moois. Overeenkomstig Zijn wil dient het leven van Zijn menselijke schepping eveneens mooi te zijn. De mensheid heeft haar bestaan zelf te gronde gericht. Niet alle leden van de mensheid hebben dit echter gedaan. Ondanks het falen van de mensheid tot nu toe, is het thans het goedgunstige voornemen van de Schepper dat mannen en vrouwen alsnog de gelegenheid krijgen om het leven op aarde tot iets moois voor zich te maken.
2. (a) Hoe was het leven van de mens in het begin? (b) Waaruit blijkt of God gepland had dat de mens een weg zou inslaan die tot de dood leidde?
2 In het begin was het leven van de mens iets moois. Het begon bijna zesduizend jaar geleden in een aards Paradijs. Het was een vreugde in dat Paradijs te leven, en daarom werd het de Hof van Eden of het Paradijs van Geneugte genoemd (Genesis 2:8, Douay Version). Onze eerste menselijke ouders, de eerste man en de eerste vrouw, waren volmaakt; zij waren volledig gezond en hadden het vooruitzicht nimmer te sterven. Als mensen waren zij sterfelijk, maar zij hadden de door hun Schepper geboden gelegenheid om tot in alle eeuwigheid in het Paradijs van Geneugte te leven. Aldus kon hun hemelse Levengever hun Eeuwige Vader worden. Hij plande niet dat zij moesten sterven doordat zij de weg zouden inslaan die tot de dood zou leiden. Het was zijn wens dat zij als zijn eeuwige kinderen voor altoos zouden leven. Meer dan drieduizend jaar later bracht hij zijn oprechte gevoelens dienaangaande tot uitdrukking, toen hij tot zijn uitverkoren volk zei:
„’Schep ik ook maar enigszins behagen in de dood van een goddeloze’, is de uitspraak van de [Soevereine] Heer Jehovah, ’en niet daarin dat hij zou terugkeren van zijn wegen en werkelijk zou blijven leven?’” — Ezechiël 18:23.
3. Welke vraag dringt zich thans aan ons op, aangezien het toch Gods wens was dat de mensen in het Paradijs zouden blijven leven?
3 De Schepper had dus niet de wens dat het onschuldige mensenpaar in het Paradijs van Geneugte „goddeloos” zou worden en de dood verdiende. Het was zijn wens dat zij in leven bleven, ja, zolang zouden leven dat zij zouden zien dat de gehele aarde op juiste wijze met nakomelingen werd gevuld, die net zo volmaakt en gelukkig zouden zijn als zij en in een vredige, liefdevolle verhouding tot hun Schepper, hun hemelse Vader, zouden staan. Niettemin sterven thans alle mensen, en onze verontreinigde aarde is alles behalve een paradijs. Hoe komt dit? De Schepper van de mens liet de verklaring daarvoor in de bijbel optekenen.
4. Waarom was het vreemd dat een slang zich in het Paradijs aan een mens liet zien?
4 De plaats is het Paradijs van Geneugte; hier begint het derde hoofdstuk van het bijbelboek Genesis. Alle lagere vormen van aardse schepselen zijn in onderworpenheid aan onze eerste menselijke ouders, Adam en Eva. Zij zijn niet bang voor deze lagere aardse schepselen, zelfs niet voor slangen. Ja, er waren slangen in het Paradijs van Geneugte, en het was interessant ze gade te slaan. De wijze waarop ze zich zonder ledematen voortbewogen, was wonderbaarlijk — een bewijs van de menigvuldige wijsheid Gods die in het geschapene tot uiting kwam. Het waren echter schuwe schepselen. In Genesis 3:1 wordt over deze reptielensoort het volgende opgemerkt: „De slang [nachásh] nu bleek het omzichtigste te zijn van alle wilde dieren van het veld, die Jehovah God had gemaakt.” In plaats van op de loer te liggen om een mens schade te berokkenen, trok ze zich eerder van de mensen terug. Vreemd genoeg was ze nu echter zo maar op de aardbodem of in een boom te zien. Hoe dat zo?
5. Waarom was het vreemd dat de slang Eva een vraag stelde, en waarom was de stem niet indirect Gods stem?
5 In Genesis 3:1 staat verder: „Ze zei dan tot de vrouw: ’Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?’” Hoe had de slang nu zo iets gehoord? Of hoe kon ze zo iets begrijpen? En hoe kwam het dat ze nog nooit met Adam, de man van de vrouw, had gesproken? Hoe kon ze eigenlijk in de taal van de mensen spreken? Nog nooit tevoren had een slang met een mens gesproken, en ook sindsdien is dat nooit meer gebeurd. Eva verbeeldde zich niet dat er iemand met haar sprak. Zij sprak niet met zichzelf, in haar geest, slechts in gedachten. De stem als van een mens scheen uit de bek van de slang te komen. Hoe was dat mogelijk? De enige andere stem buiten die van Adam, haar man, die Eva in de hof had gehoord, was de stem van God, die echter rechtstreeks, niet door middel van een onder de mens staand schepsel, een dier, had gesproken. Volgens datgene wat de slang naar alle schijn zei, was dit niet de stem van God. De stem vroeg Eva naar datgene wat God had gezegd.
6. Hoe ging de vragensteller, die zich van de slang bediende, te werk, en waarom antwoordde Eva?
6 Toen Eva de vraag beantwoordde, sprak zij niet tot die slang, maar tot het onzichtbare, met verstand begaafde schepsel dat zich als een buikspreker van de slang bediende. Was deze onzichtbare, met verstand begaafde spreker God vriendelijk gezind of niet? Stellig was de methode die de onzichtbare spreker aanwendde om tot Eva te spreken, bedrieglijk, daar Eva ertoe gebracht werd te geloven dat het de slang was die sprak. Die vragensteller verborg zijn identiteit achter een zichtbare slang en handelde aldus bedrieglijk. Eva merkte en besefte echter niet dat de spreker, die zich van de slang bediende, boosaardig trachtte haar te bedriegen. Niets vermoedend antwoordde Eva.
„Hierop zei de vrouw tot de slang: ’Van de vrucht der bomen van de tuin mogen wij eten. Maar wat het eten van de vrucht van de boom die in het midden van de tuin staat betreft, God heeft gezegd: „Gij moogt daarvan niet eten, neen, gij moogt ze niet aanraken, opdat gij niet sterft.”’” — Genesis 3:2, 3.
7. Hoe wist Eva iets van de boom in het midden van de tuin af?
7 Met de benaming „de boom die in het midden van de tuin staat”, bedoelde Eva de boom der kennis van goed en kwaad. Maar hoe wist Eva iets van die boom af? Adam moet als Gods profeet met haar daarover gesproken hebben. Vóór de schepping van Eva, toen Adam nog alleen was, had God tot hem gezegd: „Van elke boom van de tuin moogt gij tot verzadiging eten. Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven” (Genesis 2:16, 17). Volgens Eva’s woorden had God ook gezegd dat zij de verboden boom niet mochten aanraken. Eva was dus niet onwetend omtrent de straf die op de overtreding van Gods wet stond. Die straf was de dood.
8. Waaruit blijkt of de onzichtbare vragensteller alleen maar inlichtingen wilde inwinnen?
8 Als de onzichtbare spreker die achter de slang stond, alleen maar inlichtingen had willen inwinnen, zou hij het gesprek, nadat hij de inlichtingen had ontvangen, hebben afgebroken. Of de slang zich op dit moment in het midden van de tuin bevond, waar de verboden boom stond, en of de slang op de aardbodem of in de boom was, wordt niet gezegd. In ieder geval ging het gesprek om die ’boom in het midden van de tuin’.
9, 10. Hoe maakte de onzichtbare spreker die achter de slang stond, zich tot een leugenaar, een Duivel, een Satan?
9 Hoe kon louter een slang weten of de autoriteit hebben om te zeggen wat Eva nu hoorde? „Hierop zei de slang tot de vrouw: ’Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad.’” — Genesis 3:4, 5.
10 Hier maakte de onzichtbare spreker die achter de zichtbare slang stond, zich tot een leugenaar, want hij sprak Jehovah God tegen. Doordat hij driest verklaarde dat God Adam en Eva uit verkeerde beweegredenen had verboden van de boom der kennis van goed en kwaad te eten, maakte hij zich tegenover Jehovah God tot een lasteraar, tot een Duivel. Hij had er geen liefdevolle belangstelling voor dat Eva eeuwig zou leven, maar smeedde snode plannen haar dood te bewerken. Ja, hij trachtte haar de vrees voor de dood te ontnemen, niet voor de dood door zijn hand, maar voor de dood door de hand van Jehovah God wegens de overtreding van zijn bekende gebod. De onzichtbare spreker verzette zich tegen God en maakte zich op deze wijze tot Satan, wat Tegenstrever betekent. Hij was erin geïnteresseerd iemand anders tegen God op te zetten en iemand anders aan de zijde van Satan te brengen. Wij weten wie in werkelijkheid deze leugen en laster uitte. Het was geen slang!
11. Hoe bewees Eva nu dat zij niet loyaal jegens God was en haar man niet respecteerde, en hoe liet zij zich bedriegen?
11 Helaas trok Eva deze leugenachtige, lasterlijke verklaring niet in twijfel. Zij begon niet haar hemelse Vader liefdevol en loyaal te verdedigen. Zij erkende bij deze gelegenheid Adam, haar man, niet als haar hoofd, want zij ging niet naar hem toe om hem te vragen of hij haar zelfzuchtige handelwijze in deze aangelegenheid goedkeurde of niet. Hij had het bedrog kunnen ontmaskeren. Maar Eva liet zich grondig bedriegen. Zij overwoog de verkeerde gedachte die haar door een leugenaar, lasteraar en tegenstrever van God, haar hemelse Vader, aan de hand was gedaan. Zij liet de vrees voor de verschrikkelijke straf op ongehoorzaamheid varen. Zij liet toe dat er zich in haar hart een zelfzuchtige begeerte vormde. Zij liet zich door deze begeerte meetrekken en verlokken. God had gezegd dat het iets kwaads was als zij en Adam de verboden vrucht zouden eten, maar zij besloot zelf vast te stellen wat kwaad en wat goed was. Zij besloot derhalve te bewijzen dat haar hemelse Vader en God een leugenaar was. Toen Eva derhalve nu de boom beschouwde, begon hij aantrekkelijk in haar ogen te worden.
12. Wat werd Eva door het eten van de verboden vrucht, en was zij ook maar enigszins te verontschuldigen?
12 „Dientengevolge zag de vrouw dat de boom goed was tot voedsel en dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken. Zij nam dan van zijn vrucht en at” (Genesis 3:6). Op deze wijze werd zij een overtreedster tegen God, een zondares. Het feit dat zij grondig werd bedrogen, verontschuldigde haar niet. Zij verloor haar morele volmaaktheid.
13. Wat liet Adam na doordat hij at, en welke uitwerking had dit op hem?
13 Haar man was niet aanwezig om haar zelfstandige handelwijze te verhinderen. Toen zij daarna bij hem kwam, moest zij hem overreden van de vrucht te eten, want hij werd geenszins bedrogen. Hij was niet genegen te bewijzen dat degene die door middel van de slang had gesproken, een leugenaar was, en Jehovah God te rechtvaardigen als Degene die zijn universele soevereiniteit op een rechtvaardige en nuttige wijze aanwendt. Wat gebeurde er derhalve toen Adam zich in de overtreding bij Eva aansloot? Genesis 3:6, 7 vertelt ons:
„Daarna gaf zij er ook van aan haar man, toen deze bij haar was, en hij ging ervan eten. Toen werden hun beider ogen geopend en zij gingen beseffen dat zij naakt waren. Zij naaiden daarom vijgebladeren aan elkaar en maakten zich lendenbedekkingen.”
14. Wat bracht Adam en Eva ertoe zichzelf te veroordelen, nog voordat God dit deed, en wat deden zij toen hij tot hen naderde?
14 Zij waren nu in zoverre „als God” geworden, „kennend goed en kwaad”, dat zij niet langer de door Jehovah God gestelde maatstaven van goed en kwaad accepteerden, maar zelf waren gaan beoordelen wat goed en wat kwaad was. Nochtans begon hun geweten hen te kwellen. Zij voelden zich ontbloot en achtten het nodig zich te bedekken. Hun lichamelijke naaktheid was in hun ogen niet meer een reine, onschuldige staat waarin zij voor Jehovah God konden verschijnen. Daarom begonnen zij vijgebladeren aan elkaar te naaien en bedekten hun geslachtsdelen, die God hun voor het eerbare doel van de voortplanting van hun soort had gegeven. Onder het veroordelende getuigenis van hun eigen geweten veroordeelden zij derhalve zichzelf, nog voordat de Soevereine Heer Jehovah dit deed. Daarom lezen wij:
„Later hoorden zij de stem van Jehovah God, die omstreeks het winderige gedeelte van de dag in de tuin wandelde, waarop de mens en zijn vrouw zich voor het aangezicht van Jehovah God tussen de bomen van de tuin gingen verbergen. En Jehovah God bleef de mens toeroepen en tot hem zeggen: ’Waar zijt gij?’ Ten slotte zei hij: ’Ik hoorde uw stem in de tuin, maar ik was bevreesd omdat ik naakt was en daarom verborg ik mij.’ Daarop zei hij: ’Wie heeft u verteld dat gij naakt waart? Hebt gij soms van de boom gegeten waarvan ik u geboden heb niet te eten?’” — Genesis 3:8-11.
15. (a) Waaruit blijkt dat Adam en Eva geen berouw hadden? (b) Wat zei God daarna tot de slang?
15 Laten wij nu opmerken dat er geen uiting van berouw van de zijde van Adam en Eva is, maar dat zij zich veeleer trachten te verontschuldigen: Zij schoven de schuld op iemand anders. „Vervolgens zei de mens: ’De vrouw, die gij hebt gegeven om bij mij te zijn, zij heeft mij van de vrucht van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.’ Daarop zei Jehovah God tot de vrouw: ’Wat hebt gij nu gedaan?’ Waarop de vrouw antwoordde: ’De slang — die heeft mij bedrogen en toen heb ik gegeten’” (Genesis 3:12, 13). Verontschuldigingen hielpen deze moedwillige overtreders echter niet om vrijgesproken te worden. Maar hoe stond het met de slang?
„Nu zei Jehovah God tot de slang: ’Omdat gij dit hebt gedaan, zijt gij de vervloekte onder alle huisdieren en onder alle wilde dieren van het veld. Op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten al de dagen van uw leven. En ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen.’” — Genesis 3:14, 15, NW; Leeser; Zunz.
16, 17. (a) Tot wie waren de woorden die God tot de slang sprak, in werkelijkheid gericht? (b) Hoe spreekt een eerste-eeuwse schrijver over deze vernedering?
16 Dit was niet een vloek over alle slangen. Schijnbaar waren Gods woorden tot die ene letterlijke slang gericht, maar Hij wist dat ze slechts een slachtoffer was geworden waarvan een bovenmenselijke, onzichtbare, geestelijke persoon, die tot dusver een gehoorzame hemelse zoon van God was geweest, zich als werktuig bediende. Deze geestenzoon had zich eveneens door een begeerte van zelfzuchtige aard laten meetrekken en verlokken. Het was de begeerte soevereiniteit over de mensen uit te oefenen, en wel onafhankelijk van Jehovah’s universele soevereiniteit. Deze begeerte had hij in zijn hart post laten vatten en aangekweekt, totdat ze vruchtbaar was geworden en overtreding, opstand tegen de Soevereine Heer Jehovah, had voortgebracht. Vervolgens had deze overtreder, een geestelijk persoon, zich daar in het Paradijs van Geneugte, tot een leugenaar, lasteraar of Duivel en tegenstrever of Satan gemaakt.
17 Zoals te kennen wordt gegeven door de vernedering die over die tot slachtoffer geworden slang werd uitgesproken, vernederde God deze pas opgestane Leugenaar, Duivel en Satan. Een eerste-eeuwse bijbelcommentator spreekt over deze vernedering van Satan als was hij „in Tartarus” geworpen, hetgeen op een afgekeurde toestand van geestelijke duisternis zonder verlichting van God duidt. — 2 Petrus 2:4.
GODS GEZALFDE VOORZEGD
18. Wat werd op dit tijdstip bekendgemaakt, en wat behelsde het?
18 Op dit tijdstip vatte Jehovah God een nieuw voornemen op, en hij maakte het bekend. De leugenaar Satan de Duivel was opgestaan, en nu vatte God het voornemen op een Gezalfde, volgens de taal van Adam een Masjíach (Messías), te verwekken (Daniël 9:25). God sprak over deze Messías als over het „zaad” van „de vrouw”. God zou vijandschap stellen tussen deze Gezalfde en Satan de Duivel, nu door de slang gesymboliseerd. Deze vijandschap zou zich nog verder uitstrekken en ook tussen de Gezalfde en het „zaad” van de grote Slang bestaan.
19. (a) Tot wat voor strijd zou deze „vijandschap” leiden? (b) Waarom moet de Gezalfde van Jehovah’s voornemen een hemelse Messías zijn?
19 De voorzegde vijandschap zou tot een strijd leiden die pijnlijke gevolgen zou hebben, maar deze strijd zou voor het „zaad” van „de vrouw” op een overwinning uitlopen. Zoals een slang die haar tanden in de hiel zet (Genesis 49:17), zou de grote Slang, Satan de Duivel, het „zaad” van de vrouw een hielwond toebrengen. Deze hielwond zou niet dodelijk blijken te zijn. Ze zou genezen, zodat het „zaad” van de vrouw in staat zou zijn de grote Slang dodelijk in de kop te vermorzelen. Aldus zou de grote Slang omkomen en zijn „zaad” met hem. Iets belangrijks wat in verband met deze strijd opgemerkt moet worden, is het volgende: Om de kop van de grote Slang, Satan de Duivel, te vermorzelen, moest het „zaad” van de vrouw een hemelse, geestelijke persoon zijn, niet slechts een mens, de zoon van een vrouw op aarde. Hoe dat zo? Omdat de grote Slang een bovenmenselijke, geestelijke persoon is, een opstandige hemelse zoon van God. Louter een menselijk „zaad” van een aardse vrouw zou niet machtig genoeg zijn om de onzichtbare Satan de Duivel, die zich in het geestenrijk bevindt, te vernietigen. Derhalve moet de Gezalfde van Jehovah’s voornemen een hemelse Messías zijn.
20. Wie is derhalve de in Genesis 3:15 genoemde „vrouw”?
20 Welnu, hoe staat het dan met de „vrouw”, wiens „zaad” de Gezalfde of Messías is? Ook zij moet een hemelse „vrouw” zijn. Evenals de slang, waarover het oordeel werd uitgesproken dat ze in de kop vermorzeld zou worden, niet die letterlijke slang was die gebruikt was om Eva te bedriegen, was ook de „vrouw” in Jehovah’s profetie (Genesis 3:15) geen letterlijke vrouw op aarde. Eva was zelf een overtreedster van Gods wet en had haar man, Adam, tot overtreding verlokt. Derhalve was zijzelf niet waardig persoonlijk de moeder van het beloofde „zaad” te worden. De „vrouw” in Gods profetie moet een symbolische vrouw zijn. Men vergelijke hoe Jehovah God over zijn uitverkoren volk als over zijn echtgenote, zijn vrouw, spreekt: „Komt terug, afvallige zonen, zegt de Heer, want ik ben uw gemaal” (Jeremia 3:14, 31:32, Belgische Professorenbijbel, voetnoot). Insgelijks is Gods hemelse organisatie van heilige engelen als een vrouw voor Jehovah God, en zij is de hemelse moeder van het „zaad”. Zij is „de vrouw”. Tussen deze „vrouw” en de Slang stelt God vijandschap.
HET OORSPRONKELIJKE VOORNEMEN ZOU NIET OP EEN MISLUKKING UITLOPEN
21. Zou Gods oorspronkelijke voornemen met betrekking tot de aarde ten gevolge van deze overtreding falen?
21 Wat valt er echter te zeggen over Gods voornemen met betrekking tot de aarde zoals dit aan het einde van de zesde scheppings-„dag” aan Adam en Eva werd bekendgemaakt? Zou het nu als gevolg van de overtreding van Eva en Adam, waardoor zij de dood verdienden, falen? Volgens dit oorspronkelijke voornemen zou de gehele aardoppervlakte een Paradijs worden, en ze zou door de nakomelingen van de eerste, oorspronkelijke man en vrouw op aarde, Adam en Eva, bevolkt worden. Van een mislukking met betrekking tot Gods bekendgemaakte voornemen kon geen sprake zijn. Geen Satan en Duivel is in staat Gods voornemen te doen mislukken en God te onteren. Dat Gods oorspronkelijke voornemen toch nog op zegevierende wijze vervuld zou worden, blijkt uit datgene wat Jehovah God, de Opperste Rechter, nu tot de vrouw Eva zei.
22. (a) Door wie zou de aarde bevolkt worden? (b) Was het redelijkerwijs aan te nemen dat het vermorzelen van de kop van de Slang voordeel voor de mensheid zou afwerpen?
22 „Tot de vrouw zei hij: ’Ik zal de smart van uw zwangerschap zeer doen toenemen; met barensweeën zult gij kinderen voortbrengen, en uw sterke begeerte zal naar uw man uitgaan, en hij zal over u heersen’” (Genesis 3:16). Dit betekende dat het voortbrengen van verdere bewoners der aarde als nakomelingen van dit oorspronkelijke mensenpaar zou worden toegestaan. Het heeft tot nu toe voortgeduurd, en thans spreekt men verontrust over een „bevolkingsexplosie”. Aangezien de grote Slang, Satan de Duivel, voor alle nakomelingen van het eerste mensenpaar de dood had teweeggebracht, zou het vermorzelen van de „kop” van deze grote Slang klaarblijkelijk voordeel afwerpen voor de nakomelingen die door Satans overtreding schade hadden geleden. Maar hoe precies? Dit zou Jehovah God te zijner tijd duidelijk maken. Het zou uiteindelijk tot het succes van Zijn oorspronkelijke voornemen leiden.
23-25. (a) Wanneer werd Adam wegens zijn overtreding ter dood veroordeeld? (b) In welk opzicht stierf Adam derhalve op de dag dat hij de verboden vrucht had gegeten, en hoe stond het met zijn nakomelingen?
23 Nu kwam eindelijk de man, de derde in de volgorde der overtreding, aan de beurt. God had hem gezegd dat hij op de dag dat hij van de verboden vrucht at, beslist zou sterven (Genesis 2:17). Opdat zijn vrouw Eva met barensweeën kinderen kon voortbrengen, moest Adam als haar man in leven blijven en de vader van haar kinderen worden. Hoe werd datgene waarvoor God hem had gewaarschuwd, derhalve ten uitvoer gebracht?
24 In Genesis 3:17-19 wordt getoond hoe: „En tot Adam zei hij: ’Omdat gij naar de stem van uw vrouw hebt geluisterd en van de boom zijt gaan eten waarvan ik u geboden had, zeggende: „Gij moogt daarvan niet eten”, is de aardbodem om uwentwil vervloekt. Met smart zult gij de opbrengst ervan eten al de dagen van uw leven. En doornen en distels zal hij u voortbrengen, en gij moet de plantengroei van het veld eten. In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren.’” Met deze woorden sprak Jehovah God als Rechter het doodvonnis over de overtreder uit, en wel op dezelfde dag waarop Adam de overtreding had begaan.
25 Van Gods rechterlijke standpunt uit bezien, stierf Adam nog diezelfde dag en zijn vrouw, de overtreedster Eva, eveneens. Beiden werd de gelegenheid en het vooruitzicht ontnomen voor eeuwig in geluk in het Paradijs van Geneugte te leven. Hij was nu dood in zijn eigen overtreding. Van nu af aan kon hij aan zijn uit Eva geboren nakomelingen slechts een stervend bestaan en veroordeling doorgeven, daar zij menselijke onvolmaaktheid zouden erven. Al zijn nakomelingen zouden hetzelfde moeten zeggen als duizenden jaren later de psalmist David zei: „Zie! Met dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht, en in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen” (Psalm 51:5). Tot de gehele zondige mensheid kan God zeggen wat hij tot zijn uitverkoren volk heeft gezegd: „Uw eigen vader, de eerste, heeft gezondigd” (Jesaja 43:27). De gehele mensheid stierf in Adam op de dag dat de Opperste Rechter het oordeel over hem uitsprak wegens zijn zonde. Toen het oordeel over Adam was uitgesproken, was de fysieke dood voor hem onvermijdelijk.
26. Hoe stierf Adam op de dag van zijn overtreding, zelfs wanneer men een „dag” als duizend jaar beschouwt, en wat hield hij toen op te zijn?
26 Zeer terecht vertelt het „boek van Adams geschiedenis” ons: „Hij [werd] de vader van zonen en dochters. Al de dagen dan van Adam, die hij leefde, bedroegen negenhonderd dertig jaar en hij stierf” (Genesis 5:1-5). Hij leefde op zeventig jaar na duizend jaar. Geen van zijn nakomelingen hebben een volle duizend jaar geleefd; de oudste, Methusalah, leefde slechts negenhonderd negenenzestig jaar (Genesis 5:27). Zelfs overeenkomstig Gods zienswijze, voor wie duizend jaar als een dag zijn, stierf Adam nog binnen de eerste duizend-jaar-„dag” van het bestaan van de mens. Waar ging hij bij zijn fysieke dood naar toe? Zijn „ziel” (nèfesj) was niet uit de hemel genomen, en hij „keerde” niet daarheen „terug”. Wel keerde hij tot het stof van de aardbodem terug, want daaruit was Adam, zoals God had gezegd, genomen. Van die tijd af was hij geen „levende ziel” meer (Genesis 2:7). Hij hield op te bestaan. Toen zijn vrouw Eva een fysieke dood stierf, hield ook zij op een „levende ziel” te zijn. Er was geen ziel die, volgens de Babylonische religieuze mythologie, voor eeuwig zou voortleven.
VERLIES VAN HET PARADIJS
27. Welk gedeelte van de aarde betreft de vloek die over de aardbodem werd uitgesproken, en wat betekende het voor Adam en Eva de vervloekte aardbodem te moeten bebouwen?
27 De bewoordingen van het oordeel dat God over Adam uitsprak, vooral de woorden over de ’vervloekte aardbodem’, duidden erop dat Adam het Paradijs zou verliezen. Dit gebeurde ook. Het Paradijs werd wegens de overtreding van Eva en Adam niet vervloekt; het bleef een plaats van leven, en daarin bevond zich nog steeds de „boom des levens”. Genesis 3:20-24 vertelt ons:
„Hierna noemde Adam de naam van zijn vrouw Eva, omdat zij de moeder moest worden van een ieder die leeft. En Jehovah God ging ertoe over voor Adam en voor zijn vrouw lange kleren van vel te maken en hen te kleden. Verder zei Jehovah God: ’Zie, de mens is als een van ons geworden wat het kennen van goed en kwaad betreft, en nu, opdat hij niet zijn hand uitsteekt en werkelijk ook van de vrucht van de boom des levens neemt en eet en leeft tot onbepaalde tijd —’ Daarop zette Jehovah God hem uit de tuin van Eden om de aardbodem te bebouwen, waaruit hij genomen was. En aldus dreef hij de mens uit en plaatste aan de oostzijde van de tuin van Eden de cherubs en het vlammende lemmer van een zwaard dat onafgebroken rondwentelde, om de weg naar de boom des levens te bewaken.”
28. Waarom was een leven tot onbepaalde tijd voor Adam niet meer mogelijk?
28 Jehovah God, die de macht van de dood heeft, maakte de boom des levens onbereikbaar voor de mens, om aan Adam de doodstraf te voltrekken. Adams vrouw ging mee met haar man, om de moeder van zijn kinderen te worden. Of God de slang, die gebruikt was om Eva te verzoeken, uitdreef, geeft het verslag niet te kennen. Een leven tot onbepaalde tijd was voor Adam en Eva niet meer mogelijk.
29. (a) Hoe stelde God nu „vijandschap” tussen de „vrouw” en de „slang”? (b) Welke uitwerking had Gods bekendgemaakte voornemen op zijn oorspronkelijke voornemen met betrekking tot de aarde, en waarom kunnen wij ons thans verheugen?
29 Er is geen bericht voorhanden dat Eva buiten de hof van Eden haar zonen zo grootbracht dat zij slangen haatten. Gods hemelse organisatie van heilige engelen, de ware „vrouw” die in Gods profetie van Genesis 3:15 wordt bedoeld, begon echter onmiddellijk de grote Slang, Satan de Duivel, te haten. Hiertoe werd de met een vrouw te vergelijken organisatie door liefde voor Jehovah God, haar hemelse echtgenoot, bewogen. God stelde inderdaad vijandschap tussen Zijn „vrouw” en de grote Slang. Het tijdstip waarop zij het „zaad” zou voortbrengen dat de kop van de grote Slang zou vermorzelen, lag in het voornemen van Jehovah God besloten. Hij had nu zijn voornemen in zijn Gezalfde, zijn Messías, opgevat en had hemel en aarde dit feit laten weten, hetgeen nu bijna zesduizend jaar geleden is. Dat was eeuwen geleden. Dit verdere voornemen bekrachtigde Gods oorspronkelijke voornemen met betrekking tot een paradijsaarde en maakte de vervulling ervan zeker. De onveranderlijke God houdt nog steeds aan dat bekendgemaakte voornemen in zijn Gezalfde, zijn Messías, vast. Wij kunnen ons er ten zeerste over verheugen dat het thans tot ’s mensen welzijn zegeviert.