Wandelt u als in Gods tegenwoordigheid?
WEGENS overgeërfde menselijke zwakheden moeten veel werknemers in het oog gehouden worden omdat zij anders op hun werk zullen stelen of de tijd zullen verbeuzelen. Om die reden heeft bijvoorbeeld ieder groot postkantoor in de Verenigde Staten hoog boven de postbeambten inspecteurs gestationeerd. Hun werk bestaat erin iedere werknemer op te sporen die „lange vingers” blijkt te hebben en geneigd mocht zijn een waardevol poststuk in eigen zak te steken. De inspecteurs werken achter ramen die vanaf één kant bezien, net spiegels lijken; door deze ’één-richtingspiegels’ kunnen zij wel de postbeambten zien, maar de postbeambten niet de inspecteurs.
Niet dat werknemers bij de posterijen de enigen zijn die in het oog gehouden moeten worden. Oneerlijkheid van de zijde van werknemers neemt over de gehele wereld hand over hand toe en veroorzaakt verliezen die in de miljarden guldens lopen. Uit de statistieken blijkt dat de grootste mate van oneerlijkheid, wat geld betreft, onder opzichters en ambtenaren in hoge functies wordt aangetroffen.
Het is duidelijk dat geen van deze mensen zich aan dergelijke vergrijpen schuldig zou maken indien zij als in Gods tegenwoordigheid zouden wandelen. In Gods tegenwoordigheid wandelen, betekent in de eerste plaats dat men gelooft dat God werkelijk bestaat. De bewijzen die wij overal om ons heen via onze zintuigen waarnemen, getuigen van het bestaan van de Schepper, Jehovah God. En de bladzijden van Zijn Woord, de bijbel, doen dit eveneens. Maar in Gods bestaan geloven, is niet voldoende, zoals zijn Woord ons als volgt indachtig maakt: „Gij gelooft toch dat er één God is? Daaraan doet gij heel goed. En toch geloven de demonen ook en zij sidderen” (Jak. 2:19). Wij moeten verder gaan. Wij moeten geloof stellen in Gods gerechtigheid, wijsheid en macht; wij moeten beseffen dat hij weet wat er zich op aarde onder de mensen afspeelt en dat hij zich erom bekommert.
Ja, God ziet alles; zijn gezichtsvermogen is verreweg superieur aan dat van een inspecteur op een postkantoor en Hij heeft geen ’één-richtingspiegels’ nodig om te voorkomen dat mensen hem zien. Of hij nu persoonlijk van alles wat zich afspeelt nota neemt, of hiervoor zijn reusachtige engelenorganisatie gebruikt, doet niet ter zake. De uitwerking, het resultaat, is hetzelfde: „De ogen van Jehovah zijn op elke plaats, terwijl ze de slechten en de goeden gadeslaan.” Wij kunnen er zeker van zijn dat „geen schepping . . . voor zijn ogen niet openbaar [is], maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen”. Merk op dat wij God rekenschap verschuldigd zijn. — Spr. 15:3; Hebr. 4:13.
Het feit dat wij rekenschap hebben af te leggen aan God, dient ons ertoe te bewegen ons wandelen als in zijn tegenwoordigheid ernstig op te nemen. Het betekent dat wij moeten wandelen — dat wil zeggen, ons moeten gedragen — in het bewustzijn dat God datgene wat wij doen, voortdurend gadeslaat. Mozes, Jehovah’s profeet en eertijds de leider van Israël, was iemand die zich volledig van dat feit bewust was, want over hem lezen wij dat hij „standvastig [bleef] als zag hij de Onzichtbare”. God was werkelijk een realiteit voor hem en Hij dient dat voor ons eveneens te zijn. — Hebr. 11:27.
Indien wij als in Gods tegenwoordigheid wandelen, zal dit ons ervoor behoeden dat wij in moeilijkheden met hem geraken, want zo te wandelen, betekent dat wij bevreesd zullen zijn hem te mishagen, aangezien wij weten dat er aan zijn oordelen niet valt te ontkomen. Het zal ons ervan weerhouden de handelwijze van de goddeloze te volgen, over wie geschreven staat dat ’geen angst voor God hem voor ogen staat’ (Ps. 36:1). Dat de vrees voor God ons ervan zal weerhouden voor verleiding te zwichten en daardoor in moeilijkheden te raken, kunnen wij opmaken uit het antwoord dat de jongeman Jozef, de lievelingszoon van de patriarch Jakob, gaf toen de vrouw van zijn Egyptische meester Potifar hem herhaaldelijk poogde te verleiden: „Hoe zou ik . . . deze grote slechtheid kunnen begaan en in werkelijkheid zondigen tegen God?” (Gen. 39:9) Hij wandelde als in Gods tegenwoordigheid, alsof God hem te allen tijde gadesloeg, alsof hij God te allen tijde zien kon. Zo te leven, diende hem tot bescherming.
Of de aanvallen van onze tegenstander Satan de Duivel nu de vorm aannemen van verlokkingen tot immoreel gedrag en andere vormen van zelfzucht, of van druk ten einde ons ertoe te bewegen ten aanzien van onze loyaliteit jegens Jehovah God een compromis te sluiten, onze enige veiligheid is erin gelegen dat wij wandelen alsof wij ons in Gods tegenwoordigheid bevinden. Dit betekent dat God bijzonder reëel voor ons moet zijn. Ten einde ons hierbij te helpen, moeten wij aan God denken. Eén manier waarop wij dit kunnen doen, is door geregeld tot God te bidden. Als wij het gebed tot een vaste gewoonte maken, zullen wij, wanneer wij met verleiding of druk geconfronteerd worden, hem als vanzelf om hulp vragen. Tot God bidden, sterkt ons geloof, want gebed is een uiting van geloof, en God verhoort gebeden die op de juiste manier tot hem gericht worden en om juiste kwesties gaan (1 Joh. 5:14, 15). Maar het spreekt vanzelf dat wij ons deel moeten doen; wij moeten werken aan hetgeen waar wij om bidden, en dat met geheel ons hart. — Fil. 4:6, 7.
Eén manier waarop wij dit kunnen doen, is onze kennis omtrent Jehovah God te vergroten door zijn Woord te bestuderen, alsook de bijbelse hulpmiddelen waarin hij heeft voorzien. Wij kunnen voordeel trekken van de wekelijkse gemeentevergaderingen. Hoe beter wij God leren kennen, hoe meer wij hem zullen liefhebben en hoe meer hij in onze gedachten zal zijn als degene naar wie onze gevoelens in de eerste plaats uitgaan. Natuurlijk kost dit alles tijd, om welke reden de apostel Paulus ons waarschuwt: „Ziet er . . . nauwlettend op toe hoe gij wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, de gelegen tijd voor uzelf uitkopend, omdat de dagen goddeloos zijn.” Het is waar dat wij een bepaalde hoeveelheid tijd nodig hebben om voor het aangezicht van alle mensen op eerlijke wijze in ons levensonderhoud te voorzien, en ook een bepaalde hoeveelheid tijd om te eten en te slapen, maar verspillen wij, afgezien daarvan, veel van onze tijd aan een overmaat van ontspanning, het najagen van pleziertjes of aan de een of andere hobby? — Ef. 5:15, 16.
Een van de redenen waarom wetteloosheid in deze hachelijke laatste dagen toeneemt, is dat de mensen zich er minder dan ooit van bewust zijn dat God alles ziet en dat allen hem rekenschap verschuldigd zijn. Als wij verstandig zijn, zullen wij deze feiten niet negeren, maar te allen tijde zo wandelen alsof wij ons in Gods tegenwoordigheid bevinden.