De prijs voor het verbreken van Gods wet
Het loont de moeite binnen de door God gestelde grenzen te blijven.
WIJ KUNNEN er niet aan ontkomen. Wij zijn morele schepselen, afhankelijk van Gods wet. Wij werden met een geweten geschapen, het vermogen goed en kwaad van elkaar te onderscheiden, en zijn dus aan God de Schepper rekenschap verschuldigd voor onze daden.
Als wij Gods wet overtreden, moeten wij er voor betalen, precies zoals Zijn Woord waarschuwt: „Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; want wie met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten.” — Gal. 6:7, 8.
Hierin verschilt de mens radikaal van de redeloze schepping. Voor hen bestaan geen morele kwesties. Het vermogen te denken of te redeneren en het spraakvermogen gaan hand in hand, en redeloze schepselen bezitten geen van beide. Het is zoals de evolutionist Hooten toegeeft in zijn boek Up from the Ape: „Alle mensapen zijn qua stemgeluid en spieren dusdanig toegerust dat ze een verstaanbare taal zouden kunnen spreken indien zij de vereiste intelligentie bezaten. . . . Er is niets aan de hand met een snuit, waardoor de bezitter ervan niet zou kunnen spreken; doch er is iets aan de hand met de hersenen die bij de snuit horen waardoor spreken onmogelijk wordt gemaakt.” Dit brengt tevens waardering voor morele waarden buiten het bereik van een beest.
De moderne mens schijnt aan de verantwoording morele kwesties onder ogen te zien te willen ontkomen en niet weinig psychologen zouden hem er van willen overtuigen dat deze onbelangrijk zijn, doch het feit dat de mens ter wille van zijn eigen welzijn in harmonie moet komen met zijn morele aard dringt zich steeds meer aan hen op. Het is zoals Gods woord ons zegt: „Want telkens wanneer mensen der natiën, die geen wet hebben [dat wil zeggen, mensen die niet Gods door bemiddeling van Mozes gegeven wet hebben], van nature de dingen der wet [van God] doen, zijn deze mensen, al hebben zij geen wet, zichzelf tot wet. Zij zijn juist degenen die tonen dat de inhoud van de wet in hun hart staat geschreven, terwijl hun geweten met hen getuigenis aflegt en hun eigen gedachten onderling hen beschuldigen of zelfs verontschuldigen.” — Rom. 2:14, 15.
Waarom is dit zo? Omdat alleen de mens naar Gods gelijkenis werd geschapen, begiftigd met een mate van de eigenschappen die zijn Schepper onbeperkt en volmaakt bezit, namelijk liefde, gerechtigheid, wijsheid en macht. Deze eigenschappen maken dat de mens aan God verantwoording verschuldigd is en wanneer de mens dus een van Gods wetten schendt, moet hij daar in een of meer opzichten voor betalen. Als de mens dus Gods wet verbreekt, komt hij in een slechte verhouding te staan tot zijn Schepper, zijn medemens, zichzelf en zelfs tot de lagere dieren. Het verbreken van Gods wet heeft verder nog mentaal, physiek of emotioneel leed tot gevolg; er vloeit schade aan zijn persoonlijkheid uit voort en brengt ten slotte zijn dood teweeg.
EEN SLECHTE VERHOUDING TOT GOD EN TOT DE MEDEMENS
Wat gebeurde er in het geval van het eerste mensenpaar? Toen Adam en Eva zondigden verloren zij Gods gunst; het bracht een slechte verhouding tot hun God teweeg. Dit blijkt duidelijk uit de geest van de woorden die God na hun overtreding tot Adam en Eva sprak: „Hebt gij van den boom gegeten, waarvan Ik u [Adam] verboden had te eten?” En, „wat hebt gij [Eva] daar gedaan?” — Gen. 3:11, 13.
Wij kunnen er niet aan ontkomen: Het verbreken van Gods wet veroorzaakt een slechte verhouding tot onze Maker, Jehovah God, en speciaal als het nalatigheid of opzet betreft, zoals in het geval van Adam en Eva. Terecht verklaarde de psalmist: „Gij, geducht zijt Gij; wie kan bestaan voor uw aangezicht, wanneer uw toorn ontbrandt?” Het is de grootste dwaasheid zich Gods toorn op de hals te halen, want „zijn wij soms sterker dan hij?” Wijsheid gebiedt dat wij ons er voor hoeden Gods wet te verbreken, zodat wij zijn liefderijke goedheid, zijn gunst, mogen ontvangen, die „beter [is] dan leven.” — Ps. 76:8 7; 1 Kor. 10:22; Ps. 63:4 3.
In de tweede plaats brengt het verbreken van Gods wet een slechte verhouding tot onze medemensen teweeg. Hoe voelde Adam zich toen hij zag dat Eva van de vrucht had genomen die verboden was en hem nu dwong een besluit te nemen door hem er iets van aan te bieden? Klaarblijkelijk niet erg liefdevol, zoals wij uit zijn latere opmerkingen kunnen opmaken toen hij naar haar verwees als „de vrouw” en haar de schuld gaf — „[zij] heeft mij van den boom gegeven en toen heb ik gegeten.” En hoe moet Eva zich wel niet hebben gevoeld toen zij die beschuldigende woorden hoorde in plaats dat Adam zich een man toonde en zijn eigen schuld op zich nam? Waarlijk, door hun wederzijdse overtreding kwamen zij in een slechte verhouding tot elkaar te staan (Gen. 3:12). Zo is het altijd gegaan. Overtreders van Gods wet betalen dikwijls de prijs van een slechte verhouding tot hun medemensen doordat zij elkaar irriteren of verbitteren.
SLECHTE VERHOUDING TOT ZICHZELF EN TOT DE BEESTEN
Nog een prijs die voor het verbreken van Gods wet wordt betaald, is een slechte verhouding tot zichzelf in de vorm van een schuldig geweten. Zowel Adam als Eva hadden onmiddellijk na het verbreken van Gods wet een schuldig geweten; daarom verborgen zij zich. „Alle dingen zijn rein voor de reinen,” doch ten gevolge van hun zonde voelden zij zich niet langer rein (Titus 1:15). Als de mens willens en wetens Gods wetten verbreekt, komt hij in werkelijkheid in opstand tegen de hem door God verleende mate van vrijheid en gaat die te buiten, met geen ander gevolg dan dat hij een slaaf van een slecht geweten wordt en dus nog minder vrijheid heeft dan tevoren. — Gen. 3:7.
Heel vaak zien verbrekers van Gods wet, deze aangelegenheid van een goede verhouding tot zichzelf over het hoofd. Ten gevolge hiervan ondervinden zij plotseling dat zij worden geplaagd door een schuldig geweten en zoeken dikwijls middelen om zich daarvan te ontlasten door zichzelf op verschillende manieren te straffen, of door bij een geestelijke of een psychiater te biechten, of door gebeden of offers aan een godheid. De bijbel toont aan dat, als men zich bekommert om een goede verhouding tot God, dit tot een goede verhouding tot zichzelf leidt. Het verkrijgen van deze goede betrekkingen eist oprecht berouw en geloof in het reinigende bloed van Jezus Christus, dat juist voor dat doel werd verschaft.
Het verbreken van Gods wet heeft zelfs een slechte verhouding tot de lagere dieren tot gevolg. Dat was tenminste de uitwerking op Adam en Eva. Als volmaakte mensen hadden zij volmaakte leiding over de lagere dieren, in overeenstemming met Gods opdracht aan hen: „Heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.” Deze heerschappij over de lagere dieren kwam onder andere tot uitdrukking doordat Adam ze een naam gaf. Ja, Adam en Eva kwamen, zonder gevaar, in nauwe aanraking met zowel de huisdieren als de wilde dieren. Welk een vijandschap bestaat er thans echter tussen de mens en zijn lage, stomme onderdanen! Aan de ene kant heeft de mens boosaardig vele soorten in aantal doen afnemen, zoal niet uitgeroeid, en aan de andere kant, hebben de beesten vele van hun heersers van het leven beroofd. Gods woord verzekert ons echter dat de lagere schepping in zijn nieuwe ordening wederom aan de mens onderworpen zal zijn. — Gen. 1:28; 2:19, 20; Jes. 11:6-9.
PHYSIEKE EN MORELE VERDORVENHEID
Het verbreken van de wet van God brengt ook verdorvenheid van de geest en het lichaam met zich, pijnen, lijden en psychosomatische ziekten. Voordat Adam en Eva Gods wet verbraken, was het leven een onafgebroken genoegen, doch nu zouden zij pijn lijden. God zei tot haar: „Ik zal zeer vermeerderen de moeite uwer zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren.” En tot Adam zei God: „[Vervloekt] is de aardbodem om uwentwil . . .; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft.” — Gen. 3:16, 17.
Wat een ontberingen zijn de man en vrouw van toen af ten deel gevallen! Niet alleen wegens de noodzaak om moeizaam een bestaan aan de grond te ontrukken, doch ook door lichamelijke onvolmaaktheden en ziekten. Aan welke ziekten lijdt de mens al niet die rechtstreeks aan zijn dwaasheid kunnen worden toegeschreven, zoals venerische ziekten, alcoholisme, verslaving aan verdovende middelen en longkanker! Meer dan dat, roep u te binnen welke schade aan het lichaam en zijn gezondheid wordt toegebracht door zulke nadelige emoties als afgunst, gierigheid, zelfzuchtige ambities, haat, vrees en bezorgdheid. Ja, het lichaam is één geheel en wat daarom het lichaam aantast, tast de geest aan, en wat de geest aantast, tast het lichaam aan, volledig in overeenstemming met wat bekend staat als het psychosomatische beginsel. De bijbel zelf erkent dit beginsel: „Een vrolijk hart bevordert de genezing, maar een verslagen geest doet het gebeente verdorren.” „De geestkracht van den mens houdt hem staande in zijn lijden, maar een neerslachtigen geest, wie zal dien opbeuren?” „De goddeloze gaat op de vlucht, zonder dat iemand vervolgt, maar de rechtvaardige voelt zich veilig als een jonge leeuw.” — Spr. 17:22; 18:14; 28:1.
Evenals het verbreken van Gods wet physiek bederf met zich brengt, brengt het ook morele verdorvenheid met zich. Naarmate een persoon zich overgeeft aan zonden wordt hij grof, ruw, hard en gemeen. Hij stompt zijn gevoeligheid af, hij verkleint het vermogen of de mogelijkheid waardering te hebben voor de schone, reine, voortreffelijke en edele dingen van het leven. Ja, zonde brengt de persoonlijkheid in zulk een toestand dat, als er eenmaal opzettelijk een grove overtreding van Gods wet is begaan, men waarschijnlijk nooit meer dezelfde is, zelfs al heeft men oprecht berouw.
DE UITEINDELIJKE PRIJS — DE DOOD
Ten slotte komt de uiteindelijke prijs voor het verbreken van Gods wet, de dood. Doordat Adam Gods wet had verbroken, moest hij tot de grond terugkeren waaruit hij was genomen: „Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.” God had gewaarschuwd: „Ten dage, dat gij [van de verboden vrucht] eet, zult gij voorzeker sterven,” en Adam en Eva ondervonden dat die waarschuwing waar was. Op een van Gods duizend-jaar dagen stierven Adam en Eva. Adam werd 930 jaar oud. Al hun nakomelingen zijn geboren zondaars en allen zijn stervende. — Gen. 3:19; 2:17; Rom. 5:12; 2 Petr. 3:8.
Waarlijk, de Schepper, Jehovah God, is gerechtvaardigd als de Soevereine Wetgever en Rechter, door zijn schepselen rechtvaardige wetten te geven en dan van hen te verlangen dat zij gehoorzamen. „Welzalig de mens die wijsheid vindt,” en „wie haar vasthouden, zijn gelukkig te prijzen.” — Spr. 3:13, 18.