Hoofdstuk 4
Degene over wie alle profeten getuigenis hebben afgelegd
1. Wat geven de feiten omtrent Jezus’ voormenselijke bestaan te kennen over zijn innige verhouding tot Jehovah?
JEZUS beschreef de innige verhouding waarin hij tot Jehovah staat, door te zeggen: „De Vader heeft genegenheid voor de Zoon en laat hem alle dingen zien die hijzelf doet” (Joh. 5:19, 20). Deze innige verhouding begon ten tijde van zijn schepping, talloze millenniums voordat hij als mens geboren werd. Hij was Gods eniggeboren Zoon, de enige die door Jehovah rechtstreeks was geschapen. Al het andere in de hemel en op aarde werd door bemiddeling van die innig geliefde eerstgeboren Zoon geschapen. Hij trad ook als Gods Woord of Woordvoerder op, degene via wie de goddelijke wil aan anderen werd meegedeeld. Hij, deze Zoon op wie God bijzonder was gesteld, werd de mens Jezus Christus. — Kol. 1:15, 16; Joh. 1:14; 12:49, 50.
2. In welke mate wordt in bijbelse profetieën naar Jezus verwezen?
2 Vóór zijn miraculeuze geboorte als mens werden er tientallen geïnspireerde profetieën over hem opgetekend. Zoals de apostel Petrus tegenover Cornelius getuigde: „Over hem leggen alle profeten getuigenis af” (Hand. 10:43). Jezus’ rol in verband met de zuivere aanbidding neemt een dermate belangrijke plaats in de bijbel in dat een engel tot de apostel Johannes zei: „Aanbid God; want het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert” (Openb. 19:10). In die profetieën wordt hij duidelijk geïdentificeerd en wordt de aandacht gevestigd op aspecten van Gods voornemen met betrekking tot hem waar in deze tijd onze intense belangstelling naar uitgaat.
WAT DE PROFETIEËN ONTHULDEN
3. (a) Wie wordt in de profetie in Genesis 3:14, 15 afgebeeld door „de slang”? „De vrouw”? ’Het zaad van de slang’? (b) Waarom zou het ’in de kop vermorzelen van de slang’ van groot belang zijn voor Jehovah’s dienstknechten?
3 De eerste van deze profetieën werd uitgesproken na de opstand in Eden. Ze lag opgesloten in het oordeel dat Jehovah over de slang uitsprak. Jehovah zei: „Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen” (Gen. 3:14, 15). Wat wilde dat zeggen? Op Gods bestemde tijd volgden er andere profetieën die dit verduidelijkten en erover uitweidden. Daardoor weten wij dat degene tot wie deze woorden werden gericht Satan de Duivel is, afgebeeld door de slang. „De vrouw” is Jehovah’s eigen loyale hemelse organisatie, die voor hem als een trouwe echtgenote is. ’Het zaad van de slang’ omvat zowel engelen als mensen die de geest van de Duivel blijken te bezitten en die tegen Jehovah en zijn volk gekant zijn. Met het oog op de manier waarop de slang in Eden door de Duivel werd gebruikt, kon uit de profetie worden opgemaakt dat ’het in de kop vermorzelen van de slang’ doelde op de uiteindelijke vernietiging van deze opstandige zoon van God, die Jehovah had belasterd en veel leed over de mensheid had gebracht. De identiteit van het „zaad” dat hem zou vermorzelen, is echter lang een heilig geheim gebleven. — Rom. 16:25, 26.
4. Hoe droeg Jezus’ afstamming ertoe bij dat hij als het beloofde Zaad geïdentificeerd kon worden?
4 Na zo’n 2000 jaar menselijke geschiedenis verschafte Jehovah verdere bijzonderheden. Hij gaf te kennen dat het Zaad in de geslachtslijn van Abraham zou verschijnen (Gen. 22:15-18). De lijn die tot het Zaad voerde, zou echter niet alleen worden bepaald door vleselijke afstamming maar ook door Gods keuze. Ondanks Abrahams liefde voor zijn zoon Ismaël, die door de slavin Hagar ter wereld was gebracht, zei Jehovah nadrukkelijk: „Mijn verbond zal ik met Isaäk oprichten, die Sara u . . . zal baren” (Gen. 17:18-21; 21:8-12). Later werd dat verbond bekrachtigd, niet tegenover Isaäks eerstgeboren zoon Esau, maar tegenover Jakob, van wie de twaalf stammen Israëls afstammen (Gen. 28:10-14). Mettertijd werd te kennen gegeven dat het Zaad geboren zou worden in de stam Juda, in het huis van David. — Gen. 49:10; 1 Kron. 17:3, 4, 11-14.
5. Waaruit nog meer bleek reeds vroeg in Jezus’ aardse bediening duidelijk dat hij de Messías was?
5 Ruim 700 jaar van tevoren noemde de bijbel Bethlehem als de plaats waar het Zaad van de vrouw als mens geboren zou worden, maar onthulde tevens dat hij iemand was die reeds vanaf „de dagen van onbepaalde tijd” had bestaan, sedert de tijd dat hij in de hemel was geschapen (Micha 5:2). De tijd dat hij op aarde zou verschijnen als Jehovah’s Gezalfde, de Messías, werd bij monde van de profeet Daniël voorzegd (Dan. 9:24-26). En toen hij met heilige geest werd gezalfd, maakte een stem uit de hemel bekend wie hij was (Matth. 3:16, 17). Na een volgeling van Jezus geworden te zijn, kon Filippus dan ook vol overtuiging zeggen: „Wij hebben degene gevonden over wie Mozes, in de Wet, en de Profeten hebben geschreven, Jezus, de [aangenomen] zoon van Jozef, uit Nazareth.” — Joh. 1:45.
6. (a) Wat gingen Jezus’ volgelingen na zijn dood beseffen? (b) Wie voornamelijk is het ’zaad van de vrouw’, en wat wil het zeggen dat hij de kop van de slang zal vermorzelen?
6 Daarna gingen Jezus’ volgelingen beseffen dat er letterlijk tientallen profetische verwijzingen die betrekking op hem hadden, in de geïnspireerde Schrift verweven waren. Na zijn dood en opstanding legde hij hun persoonlijk uit „wat in al de Schriften op hem betrekking had” (Luk. 24:27). Thans is het duidelijk dat Jezus voornamelijk het ’zaad van de vrouw’ is, degene die de kop van de „slang” volledig vermorzelt zodat aan Satans bestaan definitief een einde komt. Door bemiddeling van Jezus zullen al Gods beloften aan de mensheid, alle dingen waarnaar wij vurig verlangen, vervuld worden. — 2 Kor. 1:20.
7. Wat dienen wij nog meer te beschouwen behalve dat wij te weten trachten te komen op wie in deze profetieën wordt gedoeld?
7 Toen wij sommige van deze profetieën voor de eerste keer lazen, hebben wij misschien wel net als de Ethiopische eunuch gevraagd: „Over wie zegt de profeet dit?” Maar toen de eunuch antwoord op zijn vraag had gekregen, liet hij het daar niet bij. Na nauwlettend geluisterd te hebben naar de uitleg die Filippus gaf, besefte de man dat hij van zijn kant, uit waardering voor de wijze waarop Jezus de profetie had vervuld, iets moest doen, ja, dat hij zich moest laten dopen (Hand. 8:32-38; Jes. 53:3-9). Reageren wij net zo? Soms maakt de manier waarop een profetie wordt gebracht, diepe indruk op ons, en het kan ook zijn dat ons hart wordt geraakt door de conclusies die in de bijbel zelf worden getrokken wanneer op de vervulling ervan wordt gewezen.
8. Hier worden vier profetische beelden met betrekking tot Jezus Christus beschouwd. Beredeneer de vragen en de vermelde schriftplaatsen om te laten zien hoe deze profetieën op ons van invloed zijn. Beschouw ze één voor één.
8 Let eens op hoe dit het geval is bij de volgende profetische beloften en beelden in verband met Jezus Christus. Het is de bedoeling dat je de vragen aan de hand van de aangehaalde schriftplaatsen beantwoordt.
(1) Hoe helpt het verslag over Abrahams poging om Isaäk te offeren ons te beseffen wat het voor Jehovah betekende dat hij door bemiddeling van zijn Zoon in de losprijs voorzag? (Joh. 3:16; Gen. 22:1-18 [Let eens op hoe Isaäk in vers 2 wordt beschreven.])
Welk vertrouwen dient dit ons te schenken? (Rom. 8:32, 38, 39)
Maar wat wordt er van onze kant verlangd? (Gen. 22:18; Joh. 3:36)
(2) Aan welke ernstige verantwoordelijkheid herinnert de bijbel ons door Jezus als de profeet gelijk Mozes te identificeren? (Hand. 3:22, 23; Deut. 18:15-19)
Wat zijn enkele van de dingen die Jezus tot ons gesproken heeft, en waarom zijn ze nu actueel? (Matth. 28:18-20; 19:4-9; 18:3-6)
(3) Op welke aantrekkelijke eigenschappen van Jezus als hogepriester richt de bijbel de aandacht wanneer daarin wordt uitgelegd wat er door het priesterschap van Aäron werd afgeschaduwd? (Hebr. 4:15 tot 5:3; 7:26-28)
Met welke geesteshouding dienen wij dus door bemiddeling van Christus in gebed tot God te naderen ten einde hulp te vragen bij het overwinnen van onze zwakheden?
(4) Waarom moeten wij, met het oog op de superioriteit van Jezus’ offer (dat alle onder de Mozaïsche wet gebrachte offers verving), het heel zorgvuldig vermijden er een gewoonte van te maken iets te doen waarvan wij weten dat het God mishaagt? (Hebr. 10:26, 27)
Als wij werkelijk waardering hebben voor de hoop op leven die ten gevolge van Jezus’ offer mogelijk is geworden, waarmee zullen wij dan ijverig bezig zijn? (Hebr. 10:19-25)
HOE KUNNEN WIJ ONS GELOOF IN CHRISTUS TONEN?
9. Waarom is er voor ons in niemand anders redding dan in Jezus Christus?
9 Na het joodse hooggerechtshof in Jeruzalem erop gewezen te hebben hoe in Jezus profetieën waren vervuld, kwam de apostel Petrus op krachtige wijze tot het volgende besluit: „Er [is] in niemand anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven, waardoor wij gered moeten worden” (Hand. 4:11, 12; Ps. 118:22). Al Adams nakomelingen zijn zondaars; zij sterven dus ten gevolge van de veroordeling wegens zonde, en hun dood bezit geen verdienste die voor iemand als losprijs zou kunnen gelden. Maar Jezus was volmaakt, en het afleggen van zijn leven heeft offerandelijke waarde (Ps. 49:6-9; Hebr. 2:9). Hij bood God een losprijs aan die in waarde precies overeenkwam met wat Adam voor zijn nakomelingen had verspeeld. Hoe heeft dit ons tot voordeel gestrekt? — 1 Tim. 2:5, 6.
10. Verklaar één manier waarop Jezus’ offer ons buitengewoon tot voordeel heeft gestrekt.
10 Daardoor is het mogelijk geworden dat wij op grond van vergeving van zonden een rein geweten bezitten — wat veel meer is dan ooit voor Israël werd bereikt door de dierlijke slachtoffers die onder de Mozaïsche wet werden gebracht (Hand. 13:38, 39; Hebr. 9:13, 14). Willen wij zo’n rein geweten bezitten, dan moeten wij natuurlijk eerlijk zijn tegenover onszelf en oprecht geloof stellen in Jezus Christus. Beseffen wij persoonlijk hoe hard wij Christus’ offer nodig hebben? „Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben geen zonde’, misleiden wij onszelf en de waarheid is niet in ons. Indien wij onze zonden belijden, dan is hij getrouw en rechtvaardig om ons onze zonden te vergeven en ons van alle onrechtvaardigheid te reinigen.” — 1 Joh. 1:8, 9.
11. Waarom is de waterdoop een belangrijke factor om een goed geweten tegenover God te verwerven?
11 Natuurlijk zijn er sommigen die zeggen te weten dat zij zondaars zijn en die belijden in Christus te geloven, die zelfs tot op zekere hoogte anderen over Gods koninkrijk vertellen, net als Jezus dit deed, maar die toch niet volledig in Jezus geloven. Hoe dat zo? Welnu, de bijbel laat zien dat wanneer personen in de eerste eeuw werkelijk gelovigen werden, zij dit in het openbaar te kennen gaven. Op welke wijze? Zij werden gedoopt. Waarom? Omdat Jezus had geboden dat discipelen gedoopt moesten worden (Matth. 28:19, 20; Hand. 8:12; 18:8). Als iemands hart werkelijk wordt bewogen door de liefdevolle voorziening die Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus heeft getroffen, zal hij niet terughoudend zijn. Hij zal alle noodzakelijke veranderingen in zijn leven aanbrengen, zich aan God opdragen en dit symboliseren door de waterdoop. Zoals de bijbel laat zien, doet hij door op deze manier van geloof blijk te geven, een „verzoek aan God om een goed geweten”. — 1 Petr. 3:21.
12. Als wij beseffen dat wij een zonde hebben begaan, wat dienen wij dan te doen, en waarom?
12 Ook daarna zullen zich natuurlijk nog zondige neigingen openbaren. Wat dan? „Ik schrijf u deze dingen opdat gij geen zonde begaat”, zei de apostel Johannes. Wij moeten dus niet luchthartig aan zonden in onszelf voorbijgaan, of die nu aan de dag treden in daden, woorden of houding. „Mocht iemand niettemin een zonde begaan, dan hebben wij een helper bij de Vader, Jezus Christus, een rechtvaardige. En hij is een zoenoffer voor onze zonden, echter niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld” (1 Joh. 2:1, 2). Wil dit zeggen dat ongeacht wat wij doen, alles weer in orde is als wij maar tot God bidden ’Vergeef ons onze zonden’? Neen. De sleutel tot vergeving is oprecht berouw. Het kan ook zijn dat er hulp van ouderlingen in de christelijke gemeente nodig is. Wij moeten erkennen hoe verkeerd datgene is wat wij hebben gedaan en moeten er oprecht spijt van hebben, zodat wij er ernstig moeite voor zullen doen niet weer in dezelfde fout te vervallen (Hand. 3:19; Jak. 5:13-16). Doen wij dit, dan kunnen wij van Jezus’ hulp verzekerd zijn. Op basis van ons geloof in de zonden-verzoenende waarde van zijn offer is herstel in Jehovah’s gunst mogelijk, en dit is van het allergrootste belang wil onze aanbidding aanvaardbaar voor hem zijn.
13. (a) Verklaar nog een manier waarop Jezus’ offer ons tot voordeel heeft gestrekt. (b) Waarom kunnen wij deze beloning niet met onze dienst voor God verdienen? (c) Wat zullen wij echter doen als wij werkelijk geloof bezitten?
13 Door Jezus’ offer zijn wij ook in de gelegenheid gesteld eeuwig leven te verwerven — in de hemel voor een „kleine kudde” en op een paradijsaarde voor miljarden andere mensen (Luk. 12:32; Openb. 20:11, 12; 21:3, 4). Dit is geen beloning die wij kunnen verdienen. Hoeveel wij ook in Jehovah’s dienst doen, nooit kunnen wij zoveel verdienste opbouwen dat God verplicht is ons leven te geven. Eeuwig leven is „de gave die God schenkt, . . . door Christus Jezus, onze Heer” (Rom. 6:23; Ef. 2:8-10). Stellen wij niettemin geloof in die gave en hebben wij waardering voor de manier waarop ze mogelijk werd gemaakt, dan zullen wij dit duidelijk laten blijken. Omdat wij onderscheiden op welk een wonderbaarlijke wijze Jezus door Jehovah is gebruikt voor het volbrengen van Zijn wil en hoe uitermate belangrijk het is dat wij allemaal nauwgezet in Jezus’ voetstappen treden, zullen wij de christelijke bediening tot een van de belangrijkste dingen in ons leven maken. Ons geloof zal duidelijk blijken uit de overtuiging waarmee wij anderen over deze grootse gave van God vertellen. — Vergelijk Handelingen 20:24.
14. Hoe heeft een dergelijk geloof in Jezus Christus een verenigend effect?
14 Wat een voortreffelijk, verenigend effect heeft een dergelijk geloof! Daardoor krijgen wij een hechte band met Jehovah, met zijn Zoon en met elkaar binnen de christelijke gemeente (1 Joh. 3:23, 24). Daardoor ook verheugen wij ons dat Jehovah zijn Zoon „goedgunstig de naam [heeft] gegeven die boven elke andere naam is [met uitzondering van Gods naam], zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van hen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond zijn, en elke tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader”. — Fil. 2:9-11.
OVERZICHTSBESPREKING
● Waarom was, toen de Messías verscheen, zijn identiteit duidelijk voor hen die werkelijk in Gods Woord geloofden?
● Hoe dienen de op bladzijde 34 weergegeven profetische beelden die in Jezus in vervulling zijn gegaan, op ons van invloed te zijn?
● In welke opzichten hebben wij reeds voordeel ondervonden van Jezus’ offer? Hoe kunnen wij onze waardering ervoor tonen?
[Kader/Illustraties op blz. 34]
PROFETISCHE BEELDEN MET BETREKKING TOT JEZUS — Hoe dienen ze op ons van invloed te zijn?
Abraham offert Isaäk
Mozes als Gods woordvoerder
Aäron als hogepriester
Dierlijke slachtoffers