De hoop der schepping — in afwachting van haar verwezenlijking
„Hoop dat ook de schepping zelf vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben.” — Rom. 8:20, 21.
1, 2. Hoe verschillen wij van wereldse mensen die „tegen beter weten in” hoop koesteren met betrekking tot de menselijke schepping?
VOOR de mensheid schijnt er geen enkele basis voor hoop te zijn! Heel wat mensen denken er zo over.
2 Toch zijn er ook mensen die hopen „tegen beter weten in”. Dat wil zeggen, zij blijven hopen zonder ook maar iets te hebben op grond waarvan zij mogen verwachten dat hun hoop vervuld zal worden. Wij hebben echter een hecht gefundeerde hoop, op grond waarvan wij de verwachting kunnen koesteren dat onze glorierijke hoop verwezenlijkt zal worden. Hierin lijken wij op een man uit oude tijden.
3. Op wie lijken wij in dit opzicht, en hoe werd de juist gefundeerde hoop van die patriarch uit de oudheid verwezenlijkt?
3 Die man was een oosterling, Abraham genaamd, die oorspronkelijk leefde in wat nu Irak wordt genoemd. Geloof stellend in een speciale hoop die hem in het vooruitzicht was gesteld, trok hij naar de omgeving van de stad Berséba, ten noorden van het schiereiland Sinaï. In Abrahams geval zou de hoop voor bepaalde natiën staan of vallen met de vraag of zijn vrouw Sara een mannelijke baby zou baren. Hij was al in zijn negenennegentigste levensjaar en zijn vrouw was negenentachtig. Onder normale omstandigheden zou hun buitengewoon hoge leeftijd al hun hoop op de geboorte van een zoon in rook hebben doen opgaan. Maar de belofte was Abraham gegeven door een Persoon die nooit in gebreke blijft ten aanzien van zijn belofte, namelijk zijn God, Jehovah. Wat deed Abraham dan ook? Hij hield vast aan zijn door God gegeven hoop. Het historische verslag in de bijbel zegt: „Ofschoon er geen hoop meer scheen te zijn, had hij toch op grond van hoop geloof, opdat hij de vader van vele natiën zou worden, overeenkomstig hetgeen er was gezegd [door God]: ’Zo zal uw zaad zijn’” (Rom. 4:18). Abraham werd niet in zijn hoop teleurgesteld, want door een wonder kreeg hij bij zijn vrouw Sara zijn zoon Isaäk. Als gevolg van deze geboorte zijn natiën ontstaan!
4. (a) Waarmee is het vooruitzicht voor de menselijke schepping nauw verweven, niet slechts met betrekking tot de momenteel levende bevolking, maar tot hoe ver terug? (b) Welke vragen rijzen er met betrekking tot de eerste mens toen hij helemaal alleen zijn aardse tehuis moest verzorgen?
4 Op het moment is het vooruitzicht voor de hele menselijke schepping nauw verweven met een door God gegeven hoop! Deze hoop heeft niet slechts betrekking op de momenteel levende bevolking van de aarde, maar op de hele menselijke schepping, teruggaand tot de directe nakomelingen van de eerste mens op aarde, Adam. Deze eerste mens was tot eer van zijn Schepper zowel lichamelijk als geestelijk absoluut volmaakt tot bestaan gebracht. Hij was in een volmaakt aards tehuis geplaatst, de hof van Eden, met alle voorzieningen voor de instandhouding van volmaakt menselijk leven in geluk. Zijn Schepper, zijn hemelse Vader, werd zijn metgezel, die geregeld vanuit het onzichtbare rijk tot hem sprak. Bovendien hoefde Adam, met alle landdieren, vogels en vissen in de tuin van Eden om zich heen, zich beslist niet eenzaam te gaan voelen. Maar waarom had Adams hemelse Vader hem in dit verrukkelijke Paradijs geplaatst? Om daar als een eenzame houtvester of hovenier zijn tehuis te verzorgen? Hoe lang zou hij volgens hetgeen God met hem voorhad, leven en al deze goede dingen uit de hand van zijn Levengever genieten?
5. Van welke persoon hingen de antwoorden op die vragen af, en welke belangrijke raad kon de volmaakte Adam in gedachte houden?
5 Adam werd te verstaan gegeven dat dit allemaal van hem afhing! Met zijn volmaakte geheugen kon Adam nooit de raad vergeten die zijn hemelse Vader hem gaf: „Van elke boom van de tuin moogt gij tot verzadiging eten. Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven.” — Gen. 2:16, 17.
6. Waartoe opende dat goddelijke gebod de weg voor de mensheid, en hoe zouden Adams nakomelingen tot bestaan komen?
6 Dat goddelijke gebod opende voor Adam de weg om eeuwig te leven, als dat Gods wil ten aanzien van hem was. Zoals het verslag later te kennen geeft, leefde Adam inderdaad 930 jaar, maar hij had nog oneindig veel langer kunnen leven. Hij werd ervoor verantwoordelijk dat wij heden ten dage sterven. Zoals wij allemaal dienen te beseffen, had die eerste man die er op aarde was, een nageslacht; anders zouden wij hier niet zijn. Maar dit nageslacht is niet tot stand gekomen door wat hedendaagse wetenschappelijke experimentators ongeslachtelijke kloonvorming noemen, een wijze van voortplanting die niet bij de mens past maar die wel voorkomt in het geval van bepaalde planten. In plaats daarvan schiep God voor hem, zoals dat ook het geval is bij vogels en landdieren, een tegenhangster, een vrouw, waarvoor God een rib uit Adams zij nam als uitgangspunt voor haar schepping. Toen God de eerste man met de eerste vrouw op aarde in het huwelijk verbond, stelde hij hun de hoop op eindeloos leven op een paradijsaarde in het vooruitzicht. Hij zegende hen en zei hun zich als mensen te vermenigvuldigen ten einde de hele aarde, waarover hun paradijs uitgebreid zou worden, te vullen. — Gen. 2:18-24; 1:26-28.
7. De ontwikkeling van welke situatie in de menselijke aangelegenheden hadden Adam en Eva niet verwacht, en waarom dient de schuld voor die ontwikkeling van de menselijke aangelegenheden niet aan de slang te worden gegeven?
7 Het vooruitzicht voor de hele mensheid was toen zeer hoopvol. Adam en Eva hadden nooit verwacht mee te maken dat hun nageslacht ’te zamen zou zuchten en te zamen pijn zou lijden’ wegens de fysieke, morele en sociale toestand waarin wij ons heden ten dage bevinden. In ongehoorzaamheid van de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad te eten, mag op zichzelf een kleinigheid hebben geschenen, maar die daad is toch verantwoordelijk geworden voor de huidige situatie. Doordat eerst Eva en daarna Adam deze zondige daad begingen, gooiden zij hun door God gegeven hoop in stukken op een moment dat zij nog geen kinderen hadden. Tenzij God op een of andere wijze tussenbeide zou komen, zouden wij nu overgeleverd zijn aan volslagen hopeloosheid. Weliswaar raakte er in Eden een slang bij de gebeurtenissen betrokken, maar laten wij niet de schuld voor alles op dat reptiel schuiven. In plaats daarvan wijst de bijbel ons op de onzichtbare geestelijke manipulator achter de slang. Wie was hij? Een hemelse engel, die vastbesloten was Adam en Eva ervan af te keren hun hoop op Jehovah God te stellen.
8. Waartoe werd Eva misleid, en waarom bevinden wij ons thans niet in de oorspronkelijke hof van Eden?
8 De opstandige intrigant die via de slang sprak, wist Eva er door bedrog toe te brengen te pogen zich aan God gelijk te maken. Als zodanig zou zij haar eigen zelfgekozen hoop opbouwen. Tot dan toe was haar echtgenoot Adam Gods profeet voor haar geweest. Adam had als Gods woordvoerder gefungeerd door haar te vertellen over Gods gebod niet van de verboden vrucht te eten. Maar nadat zij zichzelf ten doel had gesteld een godin te worden door van de verboden vrucht te eten, handelde zij als een profetes voor de slang door haar mooie stem te gebruiken om Adam ertoe over te halen zich in wetteloosheid bij haar aan te sluiten. Ten slotte luisterde Adam om godonterende redenen ’naar de stem van zijn vrouw’, de valse profetes (Gen. 3:17). Daarom sprak Jehovah God een rechtvaardig doodvonnis over zijn ontrouwe profeet Adam uit. Adams vrouw Eva viel eveneens onder dat oordeel. Zo goed als dood reeds, werden zij nu uit de hof van Eden verdreven om de rest van hun dagen op de onbebouwde aarde te slijten. Wij allen, die ons nog ongeboren in de voortplantingsorganen van Adam en Eva bevonden, werden met hen verdreven.
9. Werd de twee opzettelijke menselijke zondaars een hoop voor ogen gesteld die verschilde van wat in Gods gebod aan Adam was uiteengezet, en welke situatie bleef er voor ons, hun nakomelingen, over?
9 Er werd deze oorspronkelijke moedwillige wetsovertreders, Adam en Eva, geen vooruitzicht voor ogen gesteld dat verschilde van wat in Gods gebod aan Adam was uiteengezet. Volkomen terecht werd hun geen hoop in het vooruitzicht gesteld omdat zij hun oorspronkelijke, van God ontvangen hoop overboord hadden gegooid. Maar werd de situatie voor ons allen, hun nageslacht dat geen verantwoordelijkheid droeg, hopeloos gelaten? Gelukkig dat wij hierop Neen kunnen zeggen!
EEN DOOR GOD GESCHONKEN HOOP AANGEBODEN
10. Wie werd daar in Eden het eerst veroordeeld, welke naam kreeg dit schepsel en hoe zou het hem in het voorzegde conflict vergaan?
10 Woorden van hoop werden niet tot Adam en Eva persoonlijk gericht, ofschoon zij ze wel hoorden. Gods woorden waarin voor ons een basis voor hoop te vinden is, waren gericht tot het opstandige geestelijke schepsel dat op sluwe wijze gebruik had gemaakt van de slang om Eva ertoe te brengen een succesvolle profetes voor hem te worden. Hij werd gebrandmerkt met de naam Satan de Duivel. Omdat hij de aanzet gaf tot alle heimelijkheid en sluwheid met het oogmerk te bedriegen, en daarbij zelfs gebruik maakte van een slang in Eden, werd hij ook „de oorspronkelijke slang” genoemd (Openb. 12:9; 20:2). Dit zichzelf tot een god verheffende geestelijke schepsel, de eerste die tegen God en tegen de vrouw loog, was de eerste die in Eden een rechterlijk oordeel van God te horen kreeg. Over hem sprak God zijn vloek uit, waarna hij een strijd voorzei waarin „de oorspronkelijke slang” en degenen die in het conflict zijn zijde zouden kiezen, de nederlaag zouden lijden.
11. Hoe bleek uit de bewoordingen van het vonnis over de „oorspronkelijke slang” dat er hoop zou zijn voor Adam en Eva’s nakomelingen?
11 Tot „de oorspronkelijke slang” zei God: „En ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen” (Gen. 3:14, 15). Dit betekende de vernietiging voor „de oorspronkelijke slang” en zijn nageslacht. Maar bood deze rechterlijke beslissing van God enige grond voor hoop ten behoeve van de toekomstige nakomelingen van Adam en Eva? Neen, niet rechtstreeks, maar wel kon dit eruit opgemaakt worden of lag het erin opgesloten.
12. Wat voor „vrouw” werd door Gods woorden tot Satan geïntroduceerd, en waarom kon Maria, de moeder van Jezus Christus, die „vrouw” niet zijn?
12 Aha, er wordt een vrouw geïntroduceerd. Wie zou zij moeten zijn? Zij moest iemand zijn die vijandschap, haat, aan de dag zou leggen jegens „de oorspronkelijke slang” en zijn nageslacht. Eva, die zichzelf tot een valse profetes voor „de oorspronkelijke slang” had gemaakt, zou niet in dit beeld passen. Zij was ertoe gebracht te geloven dat Jehovah God een leugenaar was. Zelfs Maria, de moeder van Jezus Christus, kon deze vrouw niet zijn. Er zouden vierduizend jaar voorbijgaan voordat dit joodse meisje als nakomelinge van Abraham en onder de joodse Wet geboren zou worden. Haar eerstgeboren zoon Jezus leefde slechts drieëndertig en een half jaar op aarde. Toen zijn aardse moeder zag wat deze op wonderbaarlijke wijze geschonken zoon door toedoen van „de oorspronkelijke slang” op Golgotha werd aangedaan, had zij het grootste gedeelte van haar leven al achter zich. Zijzelf heeft dus slechts gedurende enkele tientallen jaren vijandschap jegens „de slang” aan de dag kunnen leggen.
13. Wie of wat alleen zou de genoemde „vrouw” kunnen zijn, en welke positie wilde zij graag innemen met betrekking tot de symbolische slang en zijn nageslacht?
13 Het is logisch dat de „vrouw” uit Gods profetie iemand zou zijn die leefde en luisterde toen God tot „de oorspronkelijke slang” in Eden sprak. De symbolische „vrouw” zou lang na de dood van Eva nog in leven zijn, ja, zij zou ook nog leven wanneer Gods eigen tijd gekomen zou zijn om de „vrouw” het beloofde „zaad” te laten voortbrengen, hetgeen meer dan drieduizend jaar na Eva’s dood bleek te gebeuren. Wie zou deze symbolische „vrouw” dus anders kunnen zijn dan Gods eigen „vrouw”, dat wil zeggen, zijn hemelse organisatie van heilige geestelijke schepselen die weigerden zich bij „de oorspronkelijke slang” in diens opstand aan te sluiten? Zij hadden respect voor Gods huwelijk met zijn getrouwe universele organisatie en maakten zich niet in een echtscheiding van Hem los om zich bij de organisatie te voegen die met „de oorspronkelijke slang” zou huwen. Zij waren er erg blij mee dat God vijandschap stelde tussen hen en het georganiseerde „zaad” van „de oorspronkelijke slang”.
14. (a) Wat werd Gods „vrouw” derhalve in het vooruitzicht gesteld, te zamen met welke latere ervaring van moeders? (b) Werden wij als kinderen van God geboren, en welke hoop wordt de mensheid niettemin voor ogen gesteld?
14 In Eden stelde God zijn met een vrouw te vergelijken hemelse organisatie dus het vooruitzicht voor ogen om moeder te worden. Vanaf dat moment mocht zij de hoop koesteren moeder te worden van het „zaad” van wie haar Echtgenoot, Jehovah God, de Vader zou worden. Voor deze „vrouw” was de verwezenlijking van deze hoop het waard er vierduizend jaar op te wachten. Zij was bereid alle barensweeën te ondergaan die dit met zich zou brengen, precies als in het geval van de symbolische vrouw die werd gezien in het visioen dat door de christelijke apostel Johannes in Openbaring 12:1-5 wordt beschreven. Het verlangen naar het moederschap is normaal voor alle volwassen vrouwen. Waarom dan niet moederschap in het vooruitzicht gesteld aan Gods hemelse organisatie-„vrouw”? Op passende wijze werd de hoop op moederschap aan Gods „vrouw” gegeven voordat God op barmhartige wijze Eva, de vrouw van de nu zondige Adam, buiten Eden moederschap liet ervaren. Maar het duidde niet bepaald op een zegen dat God tot de zondares Eva zei: „Ik zal de smart van uw zwangerschap zeer doen toenemen; met barensweeën zult gij kinderen voortbrengen” (Genesis 3:16, in tegenstelling tot 1:28). Toen Adam inlichtingen over Gods profetie betreffende het „zaad” van de „vrouw” doorgaf aan zijn nageslacht, handelde hij niet als profeet van God; noch handelde zijn vrouw, Eva, als een profetes van God. Of Adam en Eva Gods belofte zoals die in Genesis 3:15 staat opgetekend, nu geloofden of niet, Gods bedoeling was niettemin dat hun nageslacht op basis van die belofte hoop zou koesteren. Hoewel Adam was geschapen als een „zoon van God”, werden wij, zijn onvolmaakte, met zonden besmette nageslacht, niet als zonen van Jehovah God geboren (Luk. 3:38). Daarom hebben wij niet van nature het getuigenis van Gods heilige geest met onze eigen menselijke geest dat wij Gods kinderen zijn. Bestaat er echter enige hoop dat wij in Gods gezin van zonen zullen terugkeren? Ja, die hoop bestaat er inderdaad!
15. Wat geeft het feit dat er thans meer dan vier miljard mensen op aarde leven, te kennen met betrekking tot de situatie van de mensheid?
15 Als de zaak hopeloos was geweest voor ons, waarom liet God dan zo velen van ons als nakomelingen van Adam en Eva geboren worden — veel meer dan honderd geslachten tot nu toe? Na alle oorlogen en andere rampen die naast ziekte en een natuurlijke dood nog een extra tol hebben geëist, leven er nu meer dan 4,2 miljard van ons en de voorspelling is dat er tegen het jaar 2000 G.T. zes miljard mensen op aarde zullen zijn. Is dit alles tevergeefs geweest? Kennelijk niet!
16. (a) Van wiens vermogen om dingen tot stand te brengen is de verwezenlijking van de hoop van de schepping, gezien ’s mensen eigen hulpeloosheid, afhankelijk? (b) Wiens geboorte en leven op aarde kenmerkten het keerpunt in de menselijke geschiedenis?
16 Natuurlijk kan de mens niet zichzelf uit de narigheid halen. Maar de zaak is niet hopeloos voor de menselijke schepping, in weerwil van het feit dat de situatie er weinig hoopvol uitziet. Dit is niet te danken aan iets wat de mens zelf kan doen, maar deze hoop is stevig gefundeerd op wat God reeds heeft gedaan en volgens zijn onverbrekelijke belofte nog zal doen. Doordat God zo’n zeventig generaties uit Adam en Eva liet voortkomen, kon zijn Zoon uit de hemel als de mens Jezus Christus geboren worden. Op aarde bracht deze Zoon van God tot welzijn van de hele mensheid Gods wil ten uitvoer. Dit beduidde een keerpunt in de geschiedenis voor ons mensen!
DE MENSELIJKE SCHEPPING „AAN IJDELHEID ONDERWORPEN” MET HOOP OP VRIJHEID
17. Wat schreef de apostel Paulus in Romeinen 8:19-24 over de ijdele krachtsinspanningen waaraan de mensheid onderworpen is, en waarop wacht de schepping zuchtend?
17 Ongeveer drieëntwintig jaar nadat Jezus Christus zijn aardse loopbaan had geëindigd en naar de hemel was opgestegen, schreef de christelijke apostel Paulus het volgende aan de gemeente in Rome: „De vurige verwachting van de [menselijke] schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods. Want de schepping werd aan ijdelheid onderworpen, niet uit eigen wil, maar door hem die haar daaraan heeft onderworpen, op basis van hoop dat ook de schepping zelf vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben. Want wij weten dat de gehele schepping tot nu toe voortdurend te zamen zucht en te zamen pijn lijdt. Dat niet alleen, maar ook wij, die de eerstelingen hebben, namelijk de geest, ja, ook wij zuchten in onszelf, terwijl wij vurig wachten op de aanneming als zonen, het verlost worden van ons lichaam door losprijs. Want in deze hoop werden wij gered.” — Rom. 8:19-24.
18. (a) Wie heeft de gehele menselijke schepping aan ijdelheid onderworpen, en waarom? (b) Hoever hebben menselijke krachtsinspanningen ons thans gebracht, en is datgene wat voor de deur staat hetzelfde als de „vurige verwachting” van de zuchtende schepping?
18 God was Degene door wie de menselijke schepping aan ijdelheid of frustratie werd onderworpen. Wij werden niet uit onze eigen wil daaraan onderworpen, aangezien het niet aan de uitoefening van onze eigen wil was te danken dat wij werden geboren. God wilde dat wij tot bestaan werden gebracht ondanks het feit dat hij Adam en Eva ter dood had veroordeeld (Gen. 3:16-24; 5:1-4). Wij werden echter niet geboren met de „glorierijke vrijheid” die Adam en Eva oorspronkelijk in de tuin van Eden als „kinderen van God” hadden. Wij werden geboren in de „slavernij des verderfs”, onder de veroordeling tot de dood die op heel Adams nageslacht rust (Rom. 5:12). Daarom konden wij niet onszelf redden. Al onze inspanningen tot redding van onszelf waren tot ijdelheid, frustratie, gedoemd. Hoever hebben alle pogingen van door mensen ingestelde regeringen ons gebracht? Wat zijn tot op de dag van vandaag de resultaten geweest van alle regelingen die de ambitieuze mensheid op sociaal, economisch, financieel, medisch en wetenschappelijk gebied heeft getroffen? Wij allen zijn nog steeds op geestelijk, lichamelijk en moreel gebied aan verderf onderworpen. Ook ziet het er nu naar uit dat een kernoorlog waarin intercontinentale ballistische raketten uit de zeeën opduiken en van de hemel neerregenen, een abrupt einde voor ons allemaal zal betekenen. Kan dit beschreven worden als de „vurige verwachting” van een zuchtende schepping?
19. Met welk doel onderwierp God de gevallen mensheid aan ijdelheid of frustratie, maar op basis van welke hoop deed hij dit?
19 De Schepper van de mens is echter niet zelf aan ijdelheid of frustratie onderworpen. Een verdorven mensheid kan het voornemen van de Schepper niet verijdelen. Daarom is hijzelf een hoop voor ons. Dus wil hij dat wij ons vertrouwen niet op onszelf stellen, maar op hem. Hij heeft ons allen onderworpen aan menselijk onvermogen, opdat wij geen basis zouden hebben onze hoop op onszelf te stellen. Als de enige Bron van hoop onderwierp Hij de mensheid aan ijdelheid, maar niet op een basis waaraan hoop ontbrak. Neen, maar zoals Romeinen 8:20, 21 zegt, „op basis van hoop dat ook de schepping zelf vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben”.
20. (a) Geniet de zogenaamde „vrije wereld” de „glorierijke vrijheid van de kinderen Gods”? (b) Op welke openbaring wacht de „vurige verwachting van de schepping”?
20 Tegenwoordig bestempelen heersers van een bepaalde politieke ideologie hun gebied als „de vrije wereld” in tegenstelling tot de mensen die onder tegenovergestelde heerschappijen leven. Maar wat tegenstrijdige politieke groeperingen ook mogen beweren, geen van hen bezit de „glorierijke vrijheid van de kinderen Gods”. Alleen de God en Vader van de Heer Jezus Christus houdt de mensheid de hoop voor ogen hersteld te worden in de verhouding waarin Adam en Eva tot hem stonden toen hij hen in Eden schiep. Maar dit herstel moet wachten op iets wat God in de toekomst nog gaat doen. Wat dit is, leren wij uit de woorden van de apostel: „De vurige verwachting van de schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods” (Rom. 8:19). De apostel Paulus die deze woorden optekende, gaf in Romeinen 8:15-17 te kennen zichzelf ook tot die „zonen Gods” te rekenen.
21. Wie is de voornaamste van die „zonen Gods”, hoe werd zijn „hiel”-wond genezen, en wat werd hierdoor volgens Hebreeën 2:14, 15 bewerkstelligd?
21 Die speciale „zonen Gods” zijn het zaad van Gods „vrouw”, over wie in Gods profetie in Eden, in Genesis 3:15, was gesproken. De voornaamste van dat „zaad” van Gods hemelse organisatie is Jezus Christus, degene die God in het jaar 33 G.T. bij zijn dood aan de martelpaal door „de oorspronkelijke slang” in de hiel liet vermorzelen. God genas die hielwond echter door zijn getrouwe Zoon op de derde dag van zijn dood op te wekken. Doordat hij werd opgewekt als een hemelse geestenzoon van God, niet als een menselijke Zoon, kon hij weer door Gods hemelse „vrouw” opgenomen worden. Hij zal, zoals Hebreeën 2:14, 15 zegt, ’degene tenietdoen die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel, en zal allen die uit vrees voor de dood hun leven lang aan slavernij onderworpen waren, bevrijden’.
22. Wie zijn de secundaire leden van het „zaad” van Gods „vrouw”?
22 De secundaire leden van het „zaad” van Gods „vrouw” zijn de discipelen van Jezus Christus, degenen die door Gods geest worden verwekt om geestelijke „zonen Gods” te worden en als medeërfgenamen met hun oudere broer, Jezus Christus, in de hemel te regeren.
23. Tot welke soort van hoop heeft God de secundaire leden van het „zaad” volgens 1 Petrus 1:3, 4 verwekt, en is die hoop op dit late tijdstip nog steeds „levend”?
23 De apostel Petrus heeft het over hun hemelse hoop en noemt die een „levende” hoop wanneer hij hun schrijft: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want overeenkomstig zijn grote barmhartigheid heeft hij ons door de opstanding van Jezus Christus uit de doden een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop, tot een onverderfelijke en onbesmette en onverwelkelijke erfenis. Ze is in de hemelen weggelegd voor u” (1 Petr. 1:3, 4). Deze hoop van hen is nu nog steeds „levend”. Voor het overblijfsel van hen dat zich nog op aarde bevindt, is deze hoop niet „dood” enkel omdat de verwezenlijking ervan schijnbaar op zich laat wachten. Zij verwachten deze hoop binnenkort, op de door hun God en Vader Jehovah vastgestelde tijd, verwezenlijkt te zien. De apostel Paulus roept Genesis 3:15 in onze geest terug wanneer hij aan de gemeente van door de geest verwekte christenen in Rome schrijft: „De God die vrede geeft . . . zal Satan binnenkort onder uw voeten verbrijzelen.” — Rom. 16:20.
24. Door wie wordt het openbaar worden van zulke „zonen Gods” vurig verwacht, en na welke gebeurtenis vindt deze openbaring plaats?
24 Het „openbaar worden” van deze „zonen Gods”, te zamen met de voornaamste Zoon van God, Jezus Christus, zal in de nabije toekomst geschieden en is iets waar de „vurige verwachting van de [menselijke] schepping” met verlangen op wacht. Maar kort vóór die gebeurtenis verwachten wij de „grote verdrukking”, die de hemelse Vader, Jehovah God, zal doen losbarsten over de tegenstanders en vervolgers die voor zijn geestelijke zonen en hun loyale metgezellen verdrukking veroorzaken. — Openb. 7:14, 15; 2 Thess. 1:6-10.