Vragen van lezers
■ Waarom zei Stéfanus in Handelingen 7:14 dat Jakobs huisgezin uit 75 personen bestond toen zij naar Egypte verhuisden, terwijl in Genesis 46:26 staat dat het 66 personen waren en in Genesis 46:27 melding wordt gemaakt van 70 personen?
Er zijn verschillende mogelijke verklaringen. Eén is dat Handelingen 7:14 is gebaseerd op de Griekse Septuaginta-vertaling en een andere verklaring is dat Stéfanus de vrouwen van negen van Jakobs zonen meerekende.
Laten wij allereerst opmerken wat Stéfanus heeft gezegd, zoals staat opgetekend in Handelingen 7:14: „Derhalve liet Jozef zijn vader Jakob en al zijn bloedverwanten uit die plaats overkomen, ten getale van vijfenzeventig zielen.” Met dit in gedachten kunnen wij beschouwen wat in het Genesisverslag wordt gezegd over Jakobs huisgezin dat naar Egypte trok.
Genesis 46:8 begint als volgt: „Dit nu zijn de namen van Israëls zonen die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen.” Dan volgt er een lijst van Jakobs nakomelingen, met inbegrip van enkelen van zijn achterkleinzonen. De opsomming besluit met de woorden: „Alle zielen die met Jakob naar Egypte kwamen, waren zij die uit zijn opperdij waren voortgekomen, afgezien van de vrouwen van Jakobs zonen. In het geheel zesenzestig zielen. En Jozefs zonen, die hem in Egypte geboren werden, waren twee zielen. Alle zielen van het huis van Jakob die naar Egypte kwamen, waren zeventig in getal.” — Gen. 46:26, 27.
De lijst van 66 van Jakobs nakomelingen is op verschillende manieren aangevuld. Sommige geleerden hebben Juda’s zonen Er en Onan toegevoegd, alsook zijn kleinzonen Hezron en Hamul (Gen. 46:12). Anderen hebben Er en Onan niet meegerekend, aangezien zij ten tijde van de verhuizing naar Egypte reeds dood waren (Gen. 38:6-10). Sommige bijbelonderzoekers hebben Dina meegeteld, die klaarblijkelijk nooit is getrouwd, of misschien Elíab, Rubens kleinzoon die in Numeri 26:8 wordt genoemd. Aan de 66 nakomelingen kan Jakob worden toegevoegd alsook Jozef en zijn twee zonen (hoewel deze laatste drie niet bij de groep behoorden die naar Egypte verhuisde). Op al deze manieren wordt het totaal van 70 bereikt.
De discipel Stéfanus zal beslist geweten hebben dat volgens de Hebreeuwse tekst 66 familieleden van Jakob naar Egypte trokken. Waarom zou Stéfanus dan volgens Handelingen 7:14 gezegd hebben dat het 75 personen waren?
Sommige bijbelcommentators beweren dat Stéfanus zijn opmerking gebaseerd kan hebben op de Griekse Septuaginta-vertaling van Genesis 46:27. In die vertaling wordt het hoogste getal genoemd omdat in 46 vers 20 vijf namen worden toegevoegd (drie zonen van Manasse en Efraïm en twee kleinzonen) die niet in de Hebreeuwse tekst voorkomen. En mocht Stéfanus zelf het Hebreeuwse aantal 66 in gedachten hebben gehad, dan kan Lukas, toen hij het boek Handelingen in het Grieks schreef, het getal van de Septuaginta verschaft hebben, aangezien die vertaling algemeen werd gebruikt.
Maar ongeacht of Stéfanus werkelijk over 75 personen heeft gesproken of dat dat getal uit de Griekse vertaling van Genesis 46:27 is overgenomen, toch kan het aantal in overeenstemming worden gebracht met het Hebreeuwse getal 66 door de vrouwen van Jakobs zonen toe te voegen, aangezien die volgens de specifieke opmerking in Genesis 46:26 waren weggelaten.
Waarom zouden er slechts negen vrouwen worden geteld? Van de twaalf zonen zou Jozefs vrouw niet zijn meegerekend, aangezien zij een Egyptische was en Jozef haar niet naar Egypte had laten overkomen (Hand. 7:13-15). En tegen de tijd van de tocht naar Egypte was Juda’s vrouw gestorven (Gen. 38:12). Daardoor zouden er hoogstens tien vrouwen overblijven. Het is mogelijk dat ook Simeons Hebreeuwse vrouw was gestorven, want zijn laatste zoon, Saul, wordt als „de zoon van een Kanaänitische vrouw” beschreven (Gen. 46:10). Het getal negen zou ook juist kunnen zijn indien Benjamin, de jongste zoon, nog niet getrouwd was toen Jakobs huisgezin zich in Egypte ging vestigen. Indien dit zo is, werden de in Genesis 46:21 genoemde zonen van Benjamin na de verhuizing naar Egypte geboren, maar niettemin vermeld wegens de rol die zij in de stam en de natie zouden spelen. (Vergelijk Hebreeën 7:9, 10.) Wanneer dus de vrouwen van negen van Jakobs zonen aan het subtotaal van de in Genesis 46:26 in de Hebreeuwse tekst genoemde 66 personen worden toegevoegd, hebben wij een totaal van 75.
Het is duidelijk dat hoewel er redelijke manieren zijn om Handelingen 7:14 alsook de getallen in Genesis hoofdstuk 46 te begrijpen, wij niet dogmatisch kunnen zijn met betrekking tot alle details. Wij hebben dan ook een extra reden om uit te zien naar de tijd waarin God zijn dienstknechten uit de oudheid zal opwekken, want dan zullen wij rechtstreeks van hen de precieze details van veel schriftuurlijke verslagen kunnen vernemen. — Joh. 5:28, 29.