Gods oordelen onthullen zijn persoonlijkheid
VERWIJST de bijbel slechts naar één periode van goddelijk oordeel? Neen, het is in de loop van de menselijke geschiedenis verscheidene malen voorgekomen dat Jehovah God een specifiek oordeel velde. Een onderzoek van deze oordelen is bijzonder verlichtend. Er wordt een God met een oneindige wijsheid en gerechtigheid door onthuld, een God die zich intens om het welzijn van zijn met verstand begiftigde schepping bekommert.
Wij kunnen de redenen voor Jehovah’s oordelen beter begrijpen door ze in het licht van zijn voornemen met betrekking tot de mensheid te bezien. De eerste man en vrouw, Adam en Eva, schonk hij het vooruitzicht eeuwig op aarde te leven. Hij gaf hun in Eden een schitterend tehuis — een liefelijke tuin met een verscheidenheid van vruchtbomen waarvan zij tot verzadiging konden eten. Toen Jehovah hen over zijn voornemen inlichtte, zei hij: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.” — Gen. 1:28.
Deze woorden, die tot de eerste mensen werden gesproken, geven te kennen dat Jehovah zich had voorgenomen dat de gehele aarde als de hof van Eden zou worden, en dat ze gevuld zou zijn met mensen die zijn wil zouden doen en het welzijn van de dierlijke schepping op het oog zouden hebben. Adam en Eva negeerden Gods wet evenwel, waardoor zij het voorrecht er een aandeel aan te hebben het wonderbaarlijke voornemen van hun Maker ten uitvoer te brengen, verbeurden. Hoe ging dit in zijn werk?
Door een slang als zijn instrument te gebruiken, misleidde de onzichtbare geestelijke persoon die later als Satan de Duivel bekend kwam te staan, Eva tot de gedachte dat ongehoorzaamheid aan God een middel tot gewin was. Eva zwichtte voor de leugen en slaagde er later in haar man ertoe over te halen zich in de overtreding bij haar aan te sluiten.
Door de opstand van Satan en van Adam en Eva werd de indruk gewekt dat alle met verstand begiftigde schepselen in werkelijkheid door zelfzucht werden aangezet, ook al leek het dat zij zich gewillig aan Gods bestuur onderwierpen. Dit was in feite Satans bewering, zoals blijkt uit wat hij eeuwen later met betrekking tot de getrouwe man Job zei: „Al wat de mens heeft, zal hij geven ten behoeve van zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast hem tot in zijn gebeente en zijn vlees aan en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.” — Job 2:4, 5.
De strijdvraag die door Satan werd opgeworpen, kon niet worden opgelost door hem en ieder ander die daarna te kennen zou geven overeenkomstige ideeën en beweegredenen te bezitten, onmiddellijk te vernietigen. Was dit gebeurd, dan zou de vraag zijn blijven bestaan: ’Zou Satan, als hem tijd genoeg was geschonken, erin geslaagd zijn de door hem geuite bewering waar te maken?’ Zolang een dergelijke vraag bleef bestaan, zou deze het vertrouwen in Gods heerschappij ten aanzien van zijn met verstand begiftigde schepping kunnen ondermijnen. Sinds de tijd dat de eerste mensen in opstand kwamen, heeft God in zijn oordelen derhalve rekening gehouden met de strijdvraag die was opgeworpen alsook met zijn oorspronkelijke voornemen met betrekking tot de aarde en de mens die erop woont.
DE VLOEK TEN AANZIEN VAN DE AARDBODEM
Beschouwt u eens het oordeel dat over Adam werd uitgesproken. Er werd tot hem gezegd: „Omdat gij naar de stem van uw vrouw hebt geluisterd en van de boom zijt gaan eten waarvan ik u geboden had, zeggende: ’Gij moogt daarvan niet eten’, is de aardbodem om uwentwil vervloekt. Met smart zult gij de opbrengst ervan eten al de dagen van uw leven. En doornen en distels zal hij u voortbrengen, en gij moet de plantengroei van het veld eten. In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten.” — Gen. 3:17-19.
Deze vloek met betrekking tot de aardbodem had een bepaald doel. Door te zondigen, had Adam het recht verloren er een aandeel aan te hebben de onbebouwde grond buiten de hof van Eden in een paradijs te veranderen. God deed derhalve een rechtvaardige uitspraak toen hij bepaalde dat het voor Adam onmogelijk zou zijn zelfs maar iets voort te brengen wat op zo’n heerlijke plaats zou lijken.
Verder besefte Jehovah God ten volle welke uitwerking zondigen op zijn met verstand begiftigde schepselen zou hebben. Hij wist dat, tenzij er belemmerende factoren waren, onvolmaakte mensen snel een steeds verderfelijker loopbaan zouden gaan volgen. De vloek met betrekking tot de aardbodem zou er in dit verband goed toe gediend kunnen hebben te voorkomen dat ’s mensen zondige neigingen snel een hoogtepunt zouden bereiken. Hoe? Aangezien Adam door middel van pijnlijke en uitputtende arbeid de aardbodem zou moeten bewerken ten einde in zijn levensonderhoud te voorzien, zou hij beslist minder tijd en energie voor schadelijke activiteiten overhouden.
Zolang de vloek met betrekking tot de aardbodem voortduurde, waren Adams nakomelingen zich terdege van de vermoeiende uitwerking ervan bewust Dit blijkt uit de profetische woorden die Lamech ten tijde van de geboorte van Noach sprak: „Deze zal ons troost schenken voor ons werk en voor de smart van onze handen ten gevolge van de aardbodem, die Jehovah heeft vervloekt.” — Gen. 5:29.
EEN EXTRA VLOEK OVER KAÏN
Hoe pijnlijk de gevolgen van die vloek met betrekking tot de aardbodem ook waren, toch waren ze niet voldoende om de slechte neigingen van Kaïn, een boer, te beteugelen. Deze eerstgeboren zoon van Adam vermoordde zijn eigen broer Abel in de hitte van grote toorn (Gen. 4:5, 8). God sprak hierom het volgende oordeel over Kaïn uit: „Nu zijt gij vervloekt en verbannen van de aardbodem, die zijn mond heeft geopend om het bloed van uw broer uit uw hand te ontvangen. Wanneer gij de aardbodem bebouwt, zal hij u zijn kracht niet teruggeven. Een zwerver en een vluchteling zult gij worden op de aarde.” — Gen. 4:11, 12.
God verbande Kaïn aldus uit het land dat hij door het onschuldige bloed van Abel had verontreinigd. Nu Kaïn aan de gevolgen van de verontreiniging van de aardbodem wegens het vergieten van bloed werd onderworpen, moest hij voortaan zelfs nog meer tijd en energie dan voorheen gebruiken om in het levensonderhoud van zichzelf en zijn gezin te voorzien (Gen. 4:12-17). Dit had ongetwijfeld ten doel Kaïn van de slechtheid van zijn daad te doordringen.
DE VLOED
Naarmate de eeuwen verstreken, nam de gewelddaad echter toe. De bijbel bericht: „De aarde werd verdorven in de ogen van de ware God en de aarde werd met geweldpleging vervuld” (Gen. 6:11). Ook al was de situatie bijzonder slecht, toch was voor God nog niet de bestemde tijd aangebroken om de aarde te reinigen en tot een paradijs te maken, bewoond door mensen die Jehovah God wilden dienen. De Schepper had vele eeuwen terzijde gesteld voor de volledige beslechting van de strijdvraag die door de opstand van Satan en de eerste mensen was gerezen. Niettemin bezat Jehovah God de wijsheid om het probleem van een gewelddadige wereld, die zo snel na Adams schepping ontstond, aan te pakken. In harmonie met gerechtigheid trad hij handelend tegen die goddeloze wereld op. Door middel van een wereldomvattende Vloed vernietigde Jehovah God goddeloze mannen en vrouwen wier gewelddadige handelingen het onmogelijk dreigden te maken dat zijn voornemen om een aards paradijs te hebben dat bewoond zou worden door mensen die zijn soevereiniteit liefhadden, op een passende wijze werd vervuld. — 2 Petr. 3:5, 6.
Alleen de rechtvaardige Noach en zeven leden van zijn familie overleefden de vloed. Aangezien deze overlevenden van de vloed het oprechte verlangen hadden getoond God te dienen, behoefden zij niet door middel van een nieuwe, speciale vloek met betrekking tot de aardbodem gestraft te worden. De vloek die vóór de vloed had bestaan, werd als een vervulling van Lamechs profetische woorden ten aanzien van Noach opgeheven. Met het oog op de verkorte menselijke levensduur na de vloed, zouden de ontberingen die het gevolg geweest zouden zijn als de aardbodem vervloekt zou zijn, het leven voor de zondige nakomelingen van Noach bovendien duidelijk moeilijker hebben gemaakt.
OPSTAND TE BABEL
Gedurende de 350 jaar dat Noach na de vloed bleef leven, verkozen velen van zijn nakomelingen het tegen Gods wil voor hen in opstand te komen. Aangezien er een betrekkelijk kleine menselijke bevolking op aarde leefde, was het voor de mensen beslist niet nodig om in steden samen te wonen. Toch dachten velen van Noachs nakomelingen hier anders over. In strijd met Gods wil voor hen om zich over de aarde te verspreiden, begonnen zij de stad Babel, en ook een hoge toren, te bouwen. „Komaan!” zeiden zij. „Laten wij een stad voor ons bouwen en ook een toren waarvan de top tot in de hemel reikt, en laten wij ons een gevierde naam maken, opdat wij niet over de gehele oppervlakte der aarde worden verstrooid” (Gen. 11:4). Jehovah, de God van gerechtigheid, maakte echter een eind aan dat uitdagende plan om zich te verenigen in plaats van zich te verspreiden.
De bijbel vermeldt de redenen waarom God snel tegen Babels bouwers optrad, door te zeggen: „Zie! Zij zijn één volk en er is één taal voor hen allen, en dit beginnen zij te doen. Wel, nu zal niets van wat zij wellicht van plan zijn te doen, onbereikbaar voor hen zijn” (Gen. 11:6) Uit deze woorden blijkt dat de alwijze Schepper van tevoren wist dat opstandige mensen nergens voor zouden terugdeinzen om hun uitdagende plannen door middel van georganiseerde en gezamenlijke krachtsinspanningen ten uitvoer te brengen. Naarmate de tijd zou verstrijken, zouden zij de ene slechtheid na de andere bedenken. Vervolgens zouden zij door middel van een verenigd optreden alles op alles zetten om hun slechte doeleinden te verwezenlijken.
Wijselijk deed Jehovah God iets om zulk een verenigd optreden ten kwade, te verijdelen. Hij verwarde de taal van Babels bouwers. Aangezien zij elkaar niet langer konden verstaan, hielden zij met hun bouwwerkzaamheden op. Vanaf die tijd heeft de taalbarrière elk succesvolle samengaan voor verkeerde doeleinden onmogelijk gemaakt. — Gen. 11:7.
Wij kunnen God er thans dankbaar voor zijn dat hij handelend is opgetreden om ’s mensen taal te verwarren. Staat u er bijvoorbeeld eens bij stil wat mensen in recente tijd hebben gedaan op het gebied van de ontwikkeling van wapens voor massavernietiging Ook al zijn zij verdeeld en werken zij onafhankelijk van elkaar, toch hebben zij een arsenaal van wapens gevormd waarmee zij deze aarde in een verlaten woestenij zouden kunnen veranderen. Het is onvoorstelbaar tot welke uitersten mensen hadden kunnen gaan indien de taalbarrière niet zo’n verdeeldheid tot gevolg had gehad. God overdreef beslist niet toen hij in verband met de bouw van Babel over de opstandige mensen zei: „Nu zal niets van wat zij wellicht van plan zijn te doen, onbereikbaar voor hen zijn.”
Gods vroegere oordelen onthullen beslist zijn gerechtigheid en wijsheid. Ze tonen ook aan dat hij de aangelegenheden behartigt met het oog op het vervullen van zijn voornemen ten aanzien van de aarde en de mens die erop woont. Dit zal vooral waar zijn met betrekking tot Gods komende oordeel tegen het huidige goddeloze samenstel van dingen. Dat oordeel zal het einde betekenen van alle ongebreidelde goddeloosheid en de weg banen voor de verandering van deze aarde in een paradijs.
Indien u tot degenen wilt behoren die in de verwezenlijking van Gods glorierijke voornemen ten aanzien van de mens en de aarde zullen delen, moet u er thans in harmonie mee leven. In tegenstelling tot degenen die geen acht sloegen op Gods voornemen en in het verleden een ongunstig oordeel ontvingen, dient u als de rechtvaardige Noach te willen zijn door datgene te doen wat de Schepper behaagt. Alleen dan kunt u de hoop koesteren er getuige van te zijn dat de aarde in een schitterend paradijs wordt veranderd.