De tiende plaag — eerstgeborenen gedood
1, 2. Wat was de tiende plaag, en welke uitwerking had ze op Farao?
NU ZIJN wij toe aan de bespreking van de plaag die de climax vormde van de rampen waardoor het Egypte uit de oudheid werd getroffen, namelijk de tiende plaag, de dood van de eerstgeborenen. De details van deze plaag treffen wij in Exodus 11:1 tot en met 12:36 aan. Wat vormde deze gelegenheid een demonstratie van Jehovah’s macht, zowel om te bewaren als om te vernietigen! Elke eerstgeboren zoon kwam om, van de eerstgeboren zoon van Farao tot die van de gevangene in de kerker, terwijl ook de eerstgeborene van elk dier de dood vond. De goden van Egypte werden die nacht als hulpeloos aan de kaak gesteld en bleken derhalve geen goden te zijn. Dit was vooral het geval met Amon-Re, de veronderstelde bewaarder van alle eerstgeborenen. Waar was hij die nacht? Er kon nu geen twijfel meer bestaan over de vraag wie groter was, Farao’s Amon-Re of Mozes’ Jehovah.
2 Farao’s dreigement dat hij Mozes en Aäron zou doden als hij hen ooit weer zou zien, werd nu helemaal vergeten. In plaats daarvan liet Farao hen met de meeste spoed komen, waarna hij zei: „Staat op, gaat weg uit het midden van mijn volk, zowel gij als de andere zonen van Israël, en gaat, dient Jehovah, zoals gij gesproken hebt. Neemt zowel uw kleinvee als uw runderen mee, . . . en gaat. En ook moet gij mij zegenen” (Ex. 12:31, 32, NW). Aldus ging de waarschuwing in vervulling die Mozes op Jehovah’s bevel in het allereerste begin van de onderhandelingen aan Farao moest bekendmaken: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Israël is mijn zoon, mijn eerstgeborene. En ik zeg u: Zend mijn zoon heen, opdat hij mij moge dienen. Mocht gij echter weigeren hem heen te zenden, zie, ik dood uw zoon, uw eerstgeborene.’” — Ex. 4:22, 23, NW.
3. Hoe worden de hedendaagse „eerstgeborenen” geïdentificeerd?
3 Wat is precies het hedendaagse tegenbeeld van de plaag van de dood van de eerstgeborenen? Van de vroegste tijden af waren de eerstgeborenen degenen die aan God waren toegewijd. De eerstgeborene trad voor elk gezin als priester op. Dit verklaart waarom wij in het boek Exodus over priesters lezen (19:22, 24) voordat Jehovah Aäron, de eerstgeborene, en zijn zonen als priesters aanstelde en Aäron liet zalven. Wij kunnen derhalve concluderen dat de eerstgeborenen van het hedendaagse Egypte alle religieaanhangers zijn die belijden aan de dienst van hun god te zijn toegewijd of er speciaal voor apart gezet te zijn. Hiertoe zouden nonnen, monniken en priesters behoren, ja, alle geestelijken, dus ook de hiërarchie van de Rooms-Katholieke en de Grieks-Orthodoxe Kerk tot de paus toe. Ook de sadhoes of „heilige mannen” en monniken van India, de dalai lama van Tibet en soortgelijke geestelijke leiders van andere Oosterse en Afrikaanse landen zouden hiertoe gerekend moeten worden.
4, 5. Wat komt in onze tijd met de tiende plaag overeen?
4 In de tegenbeeldige plaag die over de eerstgeborenen komt, worden dezen derhalve als gedood afgebeeld omdat aan het licht is gekomen dat zij Jehovah God niet zijn toegewijd en in werkelijkheid niet zijn heilige eerstgeborenen zijn. Zij zijn dood met betrekking tot zijn dienst. In alle lectuur van het Wachttorengenootschap zijn de religieuze aanspraken van deze personen aan de kaak gesteld en is aan het licht gebracht dat zij in werkelijkheid de „god van dit samenstel van dingen” dienen, aangezien zij zelfrechtvaardig zijn en van handelsgeest zijn doordrongen, evenals de Farizeeën dit waren, en aangezien zij het geld liefhebben of begerig zijn naar macht, zoals dit van de politici gezegd kan worden. Al deze publiciteit maakt deel uit van deze plaag. Er werd in de tegenwoordige tijd voor het eerst na de Eerste Wereldoorlog een op een plaag gelijkende boodschap tegen deze religieuze aanbidders gericht, en wel in een toespraak tijdens het in 1923 gehouden congres te Los Angeles, in Californië. In deze lezing werd het ene voorval na het andere opgesomd waarin de geestelijken van de christenheid zich als huichelaars, valse religieuze herders, enzovoorts, hadden doen kennen. De woorden in 2 Timótheüs 3:1-5 (NW), waar over de gevaarvolle „laatste dagen” wordt gesproken, wanneer de mensen wetteloos, uitermate zelfzuchtig, liefhebbers van zich zelf en van genoegens in plaats van liefhebbers van God, enzovoorts zouden zijn, werden in deze toespraak op de geestelijken van toepassing gebracht. Hun werd ten laste gelegd dat zij het Woord van God hadden verlaten, de naam „christelijk” als een dekmantel voor hun goddeloze daden hadden gebruikt, de evolutie en hogere kritiek hadden onderwezen — waardoor zij het geloof van miljoenen hadden verwoest —, en als vertegenwoordigers van de Vredevorst waren opgetreden terwijl zij de oorlog hadden voorgestaan.
5 De Aanklacht, de resolutie die in verband met het in 1924 te Columbus, Ohio, gehouden congres werd uitgevaardigd, trof de tegenbeeldige eerstgeborenen van het hedendaagse „Egypte” eveneens met krachtige slagen, en hetzelfde kan gezegd worden van de resolutie die werd aangenomen tijdens het in 1958 gehouden congres van Jehovah’s getuigen in het Yankee stadion en de Polo Grounds in de stad New York. In die resolutie, die door 194.418 congresgangers werd aangenomen, werd onder andere aangetoond dat de geestelijken de mensen ertoe hadden gebracht de naam Jehovah te vergeten, dat zij hebben geweigerd aan het Koninkrijksgetuigenis deel te nemen en dat zij Jezus Christus de rug hebben toegekeerd en hun goedkeuring hebben geschonken aan de Verenigde Naties, ja, dat de geestelijken van de christenheid voor het aangezicht van Jehovah de plaats innemen van de meest laakbare en schuldige klasse van mensen op aarde en dat God, wanneer hij zijn oordelen voltrekt, het eerst aan hen rechterlijke aandacht zal schenken. Zoals reeds is opgemerkt, werden er zeventig miljoen exemplaren van deze resolutie in vijftig talen gedrukt, met het gevolg dat ze over de gehele wereld werd verspreid. Alles wat is geschreven en verspreid om het klerikalisme, religieuze eretitels, het celibaat, en het kloosterwezen — zowel in de christenheid als in het heidendom — aan de kaak te stellen, ten einde aan te tonen dat dergelijke religieaanhangers dood zijn met betrekking tot Gods ware dienst, vormt een onderdeel van deze symbolische tiende plaag. Een zeer recent voorbeeld is de film waarin de prediking van het goede nieuws over de gehele wereld wordt belicht en valse Babylonische religie aan de kaak wordt gesteld, welke film over de gehele wereld gratis aan grote menigten, die in de miljoenen lopen, is en wordt vertoond. Door dit alles wordt aangetoond dat in religieuze gewaden gestoken geestelijken niet in werkelijkheid „eerstgeborenen” of aan God en de ware religie toegewijde personen zijn en derhalve dood zijn met betrekking tot zijn ware aanbidding. Zij zijn de eerstgeborenen van de valse goden van deze wereld, het tegenbeeldige Egypte, onder Satan de Duivel, en zij zijn gekenmerkt als „vaten der gramschap . . . die voor de vernietiging geschikt waren gemaakt”. — Rom. 9:22, NW.
6. (a) Wat wordt afgebeeld door het feit dat de tiende plaag een bedreiging vormde voor Israëls eerstgeborenen? (b) Wie worden in de tegenwoordige tijd nog meer door de tiende plaag getroffen?
6 In elk Israëlitisch huisgezin in het Egypte uit de oudheid dat in gebreke was gebleven de instructies met betrekking tot het houden van het paschamaal na te komen, viel de dood van de eerstgeborene te betreuren (Ex. 11:7 tot en met 12:30). Allen die in onze tijd belijden leden van het geestelijke Israël, Jehovah’s geestelijke gezalfde volk, te zijn en Jehovah te zijn toegewijd, zullen derhalve eveneens als dood in zijn ogen worden beschouwd tenzij zij geloof oefenen in „Christus, ons pascha”, Jehovah God gehoorzaamheid schenken en een leven leiden dat werkelijk aan Jehovah God is toegewijd (1 Kor. 5:7, NW). Tot zulke dode „eerstgeborenen” onder het geestelijke Israël zouden ook degenen behoren die na zich aan Jehovah God te hebben opgedragen, ’in de zee van commerciële belangen zijn verdronken’, en tevens allen die zich wegens zelfzuchtige redenen van Jehovah’s volk hebben afgesneden. Ook zij zijn in de publikaties van het Wachttorengenootschap aan de kaak gesteld als personen die hun opdracht en toewijding aan Jehovah ontrouw zijn geworden; zie bijvoorbeeld het Wachttoren-artikel getiteld „De verraderlijke boze slaaf en zijn prototypen”. — Matth. 24:48-51, NW.
7, 8. Welke andere punten van overeenkomst kunnen in het profetische drama van de tien plagen over Egypte worden opgemerkt?
7 Jehovah’s opgedragen volk geniet thans het grote voorrecht aan het uitstorten van de tegenbeeldige tien plagen over het hedendaagse Egypte te mogen deelnemen, en het zal hiermee blijven doorgaan totdat het religieuze Babylon de Grote wordt vernietigd en de strijd van Armageddon losbreekt. En evenals de plagen waardoor het Egypte uit de oudheid destijds werd getroffen, tot gevolg hadden dat Jehovah God werd verheerlijkt, hebben de huidige plagen dezelfde uitwerking. In het Egypte uit de oudheid moesten Mozes en Aäron destijds steeds weer opnieuw voor Farao verschijnen, in totaal twaalf keer wat de plagen betrof, zonder evenwel van de ene tot de andere plaag te weten hoe vaak zij dit nog zouden moeten doen. In deze tijd moeten Jehovah’s dienstknechten hun gebied steeds weer opnieuw bewerken, en ook zij weten niet precies hoeveel keren zij dit nog moeten doen. Het was voor Mozes en Aäron niet gemakkelijk in het hof van Farao, met zijn hooggeplaatste personen, hofbeambten en soldaten, te verschijnen. In deze tijd is het derhalve ook niet gemakkelijk voor Jehovah’s volk om met deze boodschappen naar de huizen van de mensen te gaan en hun rechtszaken in de gerechtshoven van het land te strijden. In het Egypte uit de oudheid hadden de plagen destijds tot gevolg dat er door sommige Egyptenaren onvriendelijk over de naam Jehovah werd gesproken. Zo hebben de op plagen gelijkende boodschappen die in deze tijd door Jehovah’s volk worden bekendgemaakt tot gevolg dat de meerderheid der mensen op een onvriendelijke wijze over Jehovah spreekt.
8 En wat is het resultaat geweest van alle tien plagen die over het tegenbeeldige Egypte van thans zijn uitgestort? Hetzelfde resultaat als destijds. Aan de ene kant hebben de tien plagen het hart verhard van degenen die de geest van de tegenbeeldige Farao, Satan de Duivel, bezitten. Aan de andere kant hebben de plagen degenen die een eerlijk hart bezitten en rechtvaardigheid liefhebben, mild gestemd, ja, destijds in 1513 v.G.T.a sloot „een groot gemengd gezelschap” zich bij Jehovah’s volk aan ten einde Egypte te zamen met hen te verlaten (Ex. 12:38, NW). In deze tijd heeft een „grote schare” van mensen uit alle naties, stammen en talen, derhalve het hedendaagse „Egypte” als het ware verlaten en al deze mensen hebben zich aan de zijde van de geestelijke Israëlieten, het overblijfsel van de zich nog op aarde bevindende gezalfde christenen, geplaatst (Openb. 7:9-17; 11:8, NW). Na de dood van Egyptes eerstgeborenen verlieten de Israëlieten en het ’gemengde gezelschap’ Egypte. Van een bepaald standpunt uit bezien, heeft Gods volk in deze tijd het tegenbeeldige Egypte derhalve verlaten en bevindt het zich op weg naar het Beloofde Land. Het moet nog de „Rode Zee”-ervaring van Armageddon meemaken, waar Farao’s tegenhanger, Satan de Duivel, en zijn strijdkrachten die aan de achtervolging deelnemen, de „verdrinkingsdood” zullen sterven. De tegenbeeldige eerstgeborenen van het hedendaagse „Egypte” zullen dan allen letterlijk worden vernietigd (Ex. 14:19–15:19). Van een ander standpunt uit bezien — omdat de tien plagen nog steeds over het hedendaagse „Egypte” worden uitgestort — zou er echter gezegd kunnen worden dat Gods volk zich nog steeds in het tegenbeeldige Egypte bevindt, of, zoals Jezus dit uitdrukte, dat het zich in de wereld bevindt maar er geen deel van uitmaakt. — Joh. 17:15, 16, NW.
9. Hoe kunnen wij in deze tijd acht slaan op de instructies die koning Hizkia aan de priesters en levieten gaf?
9 Moge het zo zijn dat Jehovah’s dienstknechten niet met hun werk ophouden of het zelfs maar langzamer aan gaan doen voordat Jehovah God Babylon de Grote vernietigt en zijn oorlog van Armageddon strijdt. De woorden die de getrouwe koning Hizkia van Jeruzalem in zijn tijd tot de priesters en levieten sprak, zijn zeer passend: „Mijn zonen, weest thans niet nalatig, want u heeft de HERE verkoren om in zijn dienst te staan, om zijn dienaren te zijn en Hem te offeren” (2 Kron. 29:11). Laten Jehovah’s dienstknechten zijn naam blijven bekendmaken en aan het uitstorten van de plagen over het tegenbeeldige Egypte, waarvan het religieuze Babylon de Grote een belangrijk onderdeel vormt, een aandeel blijven hebben. Laten zij terzelfder tijd niet hun vreedzame, constructieve, opvoedkundige en levenreddende werk vergeten. Door hun gelegenheden in het tegenbeeldige Egypte volledig aan te grijpen, zullen zij een aandeel hebben aan de rechtvaardiging van Jehovah’s naam. Zij zullen er ook toe bijdragen dat het aantal van het ’grote gemengde gezelschap’ in het hedendaagse „Egypte”, dat uit mensen bestaat die hun standpunt voor Jehovah en zijn koninkrijk innemen, toeneemt. Zij kunnen zelf de hoop koesteren dat zij, nadat Jehovah alle vijanden in de tegenbeeldige Rode Zee, Armageddon, ten val brengt, van alle onderdrukking door de tegenbeeldige Farao, Satan de Duivel, en zijn wereldorganisatie bevrijd zullen worden. Daarna hopen zij in Jehovah’s nieuwe ordening van dingen eeuwig leven in geluk te ontvangen.
[Voetnoten]
a Zie Ontwaakt! van 8 augustus 1965, blz. 16.