De wonderen van de bijbel begrijpen
DE WONDEREN van de bijbel hebben lezers van Gods Woord lang gefascineerd. U hebt ongetwijfeld over enkele van de verbazingwekkende wonderen die door Jezus Christus werden verricht, zoals het veranderen van water in wijn en het opwekken van doden, gelezen of gehoord. Het spreekt vanzelf dat sommige mensen sceptisch staan tegenover de bijbelse wonderen. Maar door een groter inzicht te verkrijgen in dit interessante onderwerp, zult u beter zijn toegerust om anderen te helpen de wonderen van de bijbel te begrijpen, waardoor hun geloof zal worden opgebouwd.
Om de onderzoekende geest met betrekking tot de kwestie van wonderen tevreden te stellen, moet het bewijsmateriaal in verband hiermee wijzen op 1. een superieure macht, 2. de mogelijkheid ervan uit wetenschappelijk standpunt bezien en 3. de reden voor of het doel van de wonderen. Een wonder, dat verbazingwekkend is in het oog van de toeschouwer, is iets dat zijn vermogen om het te verrichten of zelfs om het volledig te begrijpen, te boven gaat. Het is een werk waarvoor een grotere macht of meer kennis nodig is dan hij bezit. Maar vanuit het standpunt van degene die de bron van zulk een macht is, is het geen wonder. Hij begrijpt het en is in staat het te verrichten.
Om de wonderen van de bijbel te kunnen begrijpen, moet men dus allereerst in een godheid geloven. Indien iemand in een godheid gelooft, vooral in de God van de schepping, kan hij niet op consequente wijze Gods macht loochenen om dingen tot stand te brengen die ontzagwekkend zijn in de ogen van mensen. — Rom. 1:20.
WONDEREN EN NATUURWETTEN
Maar hoe moeten wij de verhouding begrijpen die er tussen wonderen en natuurwetten bestaat? Welnu, door middel van studie hebben onderzoekers verscheidene uniforme werkingen in natuurlijke dingen opgemerkt en hebben zij wetten erkend die deze uniformiteit beheersen. De Encyclopædia Britannica noemt als voorbeeld van een „natuurwet” de wet van de zwaartekracht. Geleerden erkennen de ingewikkeldheid en niettemin de betrouwbaarheid van deze wetten, en door ze „wetten” te noemen, geven zij stilzwijgend te kennen dat er Iemand moet bestaan die zulke wetten in werking heeft gesteld.
Sceptici die zulke wetten erkennen, beschouwen een wonder als iets wat in strijd is met deze wetten, die zij, redelijkerwijs, als onherroepelijk en onverbiddelijk aanvaarden: daarom, zo zeggen zij, gebeurt er nooit een wonder. Het is echter goed in gedachten te houden dat zij de werking van deze wetten niet volledig begrijpen. Toch is hun houding dat ’als het niet begrijpelijk en verklaarbaar is voor zover wij deze wetten waarnemen, het niet kan gebeuren’.
Bekwame geleerden zijn er echter steeds voorzichtiger mee te zeggen dat iets onmogelijk is. Professor J. R. Brobeck, van de universiteit van Pennsylvania, verklaarde:
„Een geleerde kan niet langer in alle oprechtheid zeggen dat iets onmogelijk is. Hij kan alleen zeggen dat het onwaarschijnlijk is. Maar hij kan misschien wel zeggen dat iets onmogelijk uitgelegd kan worden in termen van onze huidige kennis. De wetenschap kan niet zeggen dat alle eigenschappen van materie en alle vormen van energie bekend zijn. . . . [Voor een wonder] is één ding dat erbij gevoegd moet worden, een bron van energie die aan ons in onze biologische en fysiologische wetenschappen onbekend is. In onze Schrift wordt deze bron van energie als de kracht van God geïdentificeerd.” — Time, 4 juli 1955.
Sinds deze verklaring werd gedaan, hebben verdere wetenschappelijke ontwikkelingen haar nog nadrukkelijker gemaakt.
Als u hierbij stilstaat, begrijpen de geleerden dan volledig de eigenschappen van warmte, licht, atomaire en nucleaire processen, elektriciteit of de verschillende vormen van energie of materie, zelfs onder normale omstandigheden? Neen; en hun begrip van deze eigenschappen is nog beperkter onder abnormale omstandigheden.
Onlangs zijn er bijvoorbeeld uitgebreide onderzoekingen gedaan onder omstandigheden van extreme kou, maar in deze korte periode heeft men veel vreemde gedragingen van de elementen waargenomen. Wanneer lood, dat geen ideale geleider van elektriciteit is, wordt ondergedompeld in vloeibaar helium dat tot een temperatuur van -271° Celsius is afgekoeld, wordt het vreemd genoeg een supergeleider en een krachtige elektromagneet wanneer in de buurt ervan een staafmagneet wordt geplaatst. Bij zulk een superkoude schijnt helium de wet van de zwaartekracht te trotseren door langs de zijkant van een bekerglas omhoog te kruipen en over de rand heen te gaan, waardoor het zichzelf uit het vat loost. — Matter, Life Science Library, blz. 68, 69.
GEEN SCHENDING VAN GODS EIGEN WETTEN
Zulke ontdekkingen hebben geleerden verstomd doen staan, aangezien hun vroegere ideeën hierdoor schijnbaar werden omvergeworpen. Hoe zou iemand dan kunnen zeggen dat God zijn eigen wetten overtrad door krachtige werken te verrichten die in de ogen van mensen verbazingwekkend en wonderbaarlijk leken? De Schepper van het stoffelijke universum heeft datgene wat hij heeft geschapen, beslist volkomen in zijn macht, en hij kan deze dingen manoeuvreren binnen het raamwerk van de wetten die hij in deze dingen heeft vastgelegd (Job, hoofdstuk 38). Het is helemaal niet nodig dat er een wet wordt overtreden. God spreekt zichzelf niet tegen. Hij kan de toestand teweegbrengen die voor het verrichten van deze wonderwerken noodzakelijk is; hij kan reacties versnellen, vertragen, wijzigen of neutraliseren, alles binnen het raamwerk van zijn wetten.
Wanneer een geleerde meer warmte of koude, of meer zuurstof enzovoort gebruikt om een chemisch proces te versnellen of te vertragen, kan er beslist niet van hem worden gezegd dat hij fysieke wetten opzij zet of ze negeert. Toch betwisten de sceptici de bijbelse wonderen, met inbegrip van het „wonder” van de schepping. Deze critici beweren in feite dat zij op de hoogte zijn van alle toestanden en processen die zich ooit hebben voorgedaan. Zij beweren met klem dat de werkzaamheid van de Schepper beperkt moet zijn door de enge grenzen van hun begrip van de wetten waardoor de stoffelijke dingen worden bestuurd.
Dat geleerden beperkt zijn in kennis wordt erkend door een Zweedse hoogleraar in de plasmafysica, die uiteenzette: „Niemand twijfelt eraan dat de atmosfeer van de aarde gehoorzaam is aan de wetten van de mechanica en de atoomfysica. Toch kan het uitermate moeilijk voor ons zijn vast te stellen hoe deze wetten van kracht zijn met betrekking tot elke willekeurige situatie waarbij atmosferische verschijnselen zijn betrokken.” De hoogleraar paste deze gedachte toe op de oorsprong van het universum. God heeft de natuurwetten vastgesteld waardoor de aarde, de zon en de maan worden bestuurd, en binnen het raamwerk hiervan hebben mensen wonderbaarlijke dingen kunnen doen. God kon stellig de wetten in het spel brengen om een resultaat voort te brengen dat niet door mensen werd verwacht; het zou voor hem geen probleem vormen de wateren van de Rode Zee te scheiden, zodat de wateren aan weerszijden „als een muur” werden. — Ex. 14:22.
Aangezien de erkenning van het bestaan van wetten, zoals de wet van de zwaartekracht, een wetgever met een alles overtreffende, bovenmenselijke intelligentie en macht vooropstelt, waarom zou men dan zijn vermogen om wonderbaarlijke dingen te doen in twijfel trekken? Waarom zou men trachten zijn werkzaamheid te beperken tot de oneindig kleine omvang van ’s mensen kennis en ervaring? Job beschrijft de duisternis en dwaasheid waarin God degenen laat geraken die hun wijsheid tegenover die van hem stellen. — Job 12:16-25; vergelijk Romeinen 1:18-23.
IN STRIJD MET DE MENSELIJKE ERVARING?
Louter de bewering dat wonderen niet zijn gebeurd, zoals sommigen zeggen, bewijst nog niet dat ze niet hebben plaatsgevonden. De waarachtigheid van een opgetekende geschiedkundige gebeurtenis kan door iemand die thans leeft, worden betwist, omdat hij die niet heeft meegemaakt en er nu geen levende ooggetuigen zijn om er getuigenis van af te leggen. Maar dat verandert niets aan de geschiedkundige feiten.
Sommigen maken bezwaar tegen de verslagen over wonderen omdat, zoals zij zeggen, ze tegen de menselijke ervaring indruisen. Als geleerden dit standpunt werkelijk in praktijk zouden brengen, zou er van hun zijde veel minder tijd worden besteed aan research en aan de ontwikkeling van nieuwe dingen en processen. Zij zouden bijvoorbeeld niet doorgaan met onderzoekingen op het gebied van het genezen van „ongeneeslijke” ziekten of op het gebied van ruimtereizen naar de planeten. Wat op het ogenblik wordt gepresteerd, zou mensen uit de oudheid verbaasd doen staan, en heel wat gewone dagelijkse ervaringen van de hedendaagse mensheid zouden als wonderen worden beschouwd.
BIJBELSE WONDEREN NIET SLECHTS NATUURLIJKE GEBEURTENISSEN
Sommige tegenstanders van het bijbelse verslag zijn van mening dat de bijbelse wonderen wetenschappelijk en logisch verklaard kunnen worden als slechts natuurlijke gebeurtenissen. Het is waar dat er bijvoorbeeld van aardbevingen gebruik werd gemaakt (1 Sam. 14:15, 16; Matth. 27:51). Maar dit op zichzelf bewijst nog niet dat God er niet de hand in heeft gehad. Niet alleen waren deze gebeurtenissen op zichzelf genomen krachtige werken (bijvoorbeeld de bovengenoemde aardbevingen), maar ook de tijdsbepaling was van dien aard dat er onmogelijk toeval in het spel kon zijn.
Ter illustratie het volgende: Sommigen hebben beweerd dat het manna dat voor de Israëlieten werd verschaft, als een zoet, kleverig afscheidingsprodukt op tamarisken en struikgewas kan worden aangetroffen. Zelfs wanneer deze twijfelachtige bewering waar zou zijn, was de voorziening ervan voor Israël nog steeds een wonder vanwege de tijd waarop het verscheen, want op de zevende dag van de week werd het niet op de grond aangetroffen (Ex. 16:4, 5, 25-27). Hierbij komt nog dat er wormen uitkwamen en het stonk als het tot de volgende dag werd bewaard, terwijl dit niet gebeurde wanneer het als voedsel voor de sabbat werd overgehouden. — Ex. 16:20, 24.
KENMERKEN VAN BIJBELSE WONDEREN
Een begrip van de kenmerken van bijbelse wonderen draagt ertoe bij geloof in de geloofwaardigheid ervan op te bouwen. Zo is de openlijke aard ervan bijvoorbeeld opmerkenswaardig. Sommige wonderen werden in alle stilte of in besloten kring verricht, maar vaak gebeurden ze in het openbaar, voor het oog van duizenden of zelfs miljoenen waarnemers (Ex. 14:21-31; 19:16-19). Jezus’ werken gebeurden in het openbaar. Er was niets geheims aan en hij genas allen die tot hem kwamen. — Matth. 8:16; 9:35; 12:15.
Nog een kenmerk van de bijbelse wonderen is dat degene die het wonder verrichtte, dit niet deed met de zelfzuchtige bedoeling zichzelf op de voorgrond te plaatsen of iemand te verrijken, maar voornamelijk om God te verheerlijken (Joh. 11:1-4, 15, 40). Door wonderen werden anderen geholpen, soms rechtstreeks in fysiek opzicht en altijd in geestelijk opzicht, aangezien mensen hierdoor tot de ware aanbidding werden gekeerd.
Bij bijbelse wonderen waren niet alleen bezielde dingen, maar ook onbezielde dingen betrokken, zoals het kalmeren van de wind en de zee (Matth. 8:24-27), het doen ophouden en laten beginnen van regen (1 Kon. 17:1-7; 18:41-45), het veranderen van water in bloed of in wijn (Ex. 7:19-21; Joh. 2:1-11), enzovoort. Ze omvatten ook allerlei lichamelijke genezingen, zelfs met inbegrip van lepra (2 Kon. 5:1-14; Luk. 17:11-19) en blindheid vanaf de geboorte (Joh. 9:1-7). Deze grote verscheidenheid van wonderen pleit voor de geloofwaardigheid ervan als het werk van de Schepper, want het is logisch dat alleen de Schepper invloed zou kunnen uitoefenen op alle gebieden van de menselijke ervaring en over alle vormen van materie.
HET DOEL VAN WONDEREN
Wonderen hebben verschillende belangrijke doeleinden gediend. Het belangrijkste doel was wel dat ze ertoe hebben bijgedragen het feit te bevestigen dat iemand kracht en ondersteuning van God ontving (Ex. 4:1-9). Zowel in het geval van Mozes als van Jezus hebben de mensen deze juiste conclusie getrokken (Ex. 4:28-31; Joh. 9:17, 31-33). Door bemiddeling van Mozes had God de komst van een beloofde profeet voorzegd. Jezus’ wonderen hielpen waarnemers hem als die Persoon te identificeren. — Deut. 18:18; Joh. 6:14.
Toen het christendom jong was, werden mensen niet alleen door de boodschap maar ook door wonderen geholpen in te zien dat God achter het christendom stond en zich van het vroegere joodse samenstel van dingen had afgewend. Na verloop van tijd zouden de wonderbare gaven die in de eerste eeuw bestonden, voorbijgaan. Ze waren noodzakelijk toen de christelijke gemeente in haar kinderschoenen stond. — 1 Kor. 13:8-11.
IN DEZE TIJD EEN ANDERE SITUATIE
In deze tijd zien wij niet dat God zulke wonderen door middel van zijn christelijke dienstknechten verricht. Waarom niet? Omdat alle noodzakelijke inlichtingen voor de wereldbevolking die kan lezen en schrijven, aanwezig en beschikbaar zijn, terwijl ongeletterde mensen die willen luisteren, geholpen kunnen worden door rijpe christenen die bijbelkennis bezitten en door middel van studie en ervaring wijsheid hebben verworven.
In deze tijd behoeft God niet zulke wonderen te verrichten ten einde te bewijzen dat Jezus Christus zijn aangestelde bevrijder is of om het bewijs te leveren dat hij zijn dienstknechten steunt.
Zelfs al zou God zijn dienstknechten het vermogen blijven geven wonderen te verrichten, zou dit niet iedereen overtuigen, want zelfs onder de ooggetuigen van Jezus’ wonderen waren er mensen die er hierdoor niet toe werden bewogen zijn leer te aanvaarden (Joh. 12:9-11). Spotters worden er daarentegen door de bijbel voor gewaarschuwd dat er in de vernietiging van het huidige samenstel van dingen nog verbazingwekkende daden van God verricht zullen worden. — 2 Petr. 3:1-10; Openb. hoofdst. 18, 19.
Er kan dus gezegd worden dat degenen die het bestaan van wonderen loochenen, òf niet geloven dat er een onzichtbare God en Schepper bestaat òf geloven dat hij zijn macht sinds de schepping niet op bovenmenselijke wijze heeft uitgeoefend. Hun ongeloof maakt het Woord van God echter niet krachteloos. — Rom. 3:3, 4.
Het bijbelse verslag over Gods wonderen, te zamen met het goede doel dat ze hebben gediend, altijd in harmonie met de waarheden en beginselen die in zijn Woord worden aangetroffen, schenkt ons vertrouwen in God. Het geeft een krachtige verzekering dat God zich om de mensheid bekommert en dat hij degenen die hem dienen kan en zal beschermen. Het verslag over de bijbelse wonderen schenkt het geloof dat God in de toekomst op wonderbare wijze zal ingrijpen en de getrouwe mensheid zal genezen en zegenen. — Openb. 21:4.