-
Alles heeft zijn tijd en plaatsDe Wachttoren 1961 | 1 november
-
-
Voor allen die dan wensen te leven, is het er thans de tijd voor om zich van Jehovah’s vereisten voor het leven op de hoogte te stellen en zich hieraan te houden. Alleen op die wijze kan men zich een plaats in Gods nieuwe wereld verzekeren en zich verheugen in zijn zegen, ja, „leven tot in eeuwigheid”. — Ps. 133:3.
-
-
De beginselen van de decaloog blijven van krachtDe Wachttoren 1961 | 1 november
-
-
De beginselen van de decaloog blijven van kracht
JEHOVAH GOD heeft zelf de decaloog of de Tien Geboden geschreven. „Hij gaf aan Mozes . . . de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven door den vinger Gods.” — Ex. 31:18.
Deze Tien Geboden vormen een deel van ’al wat God te voren tot ons onderricht heeft laten schrijven’. Hoewel wij als christenen ’niet onder de Mozaïsche wet, maar onder onverdiende goedgunstigheid of genade zijn’, staan wij onder de in deze geboden belichaamde beginselen, want deze blijven van kracht. Er zij opgemerkt dat door dit feit de bewering van hogere critici, dat Gods Woord ten aanzien van ’s mensen begrip en aanbidding van God een evolutie onthult, volledig wordt weerlegd. Deze beginselen tonen veeleer dat de God van Mozes ook de God van Jezus Christus is, want de beginselen welke aan hetgeen Mozes vastlegde, ten grondslag lagen, zijn identiek aan die van Jezus Christus en zijn geïnspireerde discipelen. Dit blijkt uit het feit dat zowel Mozes als Jezus Christus Gods vereisten in de twee grote geboden samenvat: Heb God lief en heb uw naaste lief. — Rom. 15:4; 6:14, NW; Mark. 12:30, 31.
Het eerste en het tweede gebod belichamen hetzelfde beginsel, namelijk, dat Jehovah God terecht de eis kan stellen geheel alleen aanbeden te worden en exclusieve toewijding te ontvangen zonder deze met mededingende goden of beelden te moeten delen. Deze eerste twee geboden zijn dermate fundamenteel, dat ze letterlijk in de christelijke Griekse geschriften zijn overgenomen: „Kinderkens, wacht u voor de afgoden.” „Ja, ik zeg, dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet, dat gij met de duivelen gemeenschap hebt. Gij kunt den drinkbeker des Heren niet drinken, en den drinkbeker der duivelen; gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heren, en aan de tafel der duivelen. Of tergen wij den Here? Zijn wij sterker dan Hij?” Absoluut niet! — Ex. 20:2-6; 1 Joh. 5:21; 1 Kor. 10:20-22, SV.
Voor christenen zijn deze beginselen echter veelomvattender. Zo schrijft de apostel: „Doodt dan de leden, die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij.” Is hebzucht of begerigheid afgoderij? In welk opzicht? Hierin, dat wanneer wij zo’n sterke begeerte naar iets in ons voelen dat wij er niet over nadenken of het wel goed voor ons zou zijn om het te bezitten of dat het van een ander is, wij dit voorwerp verafgoden of aanbidden en het ten aanzien van onze genegenheid tot iets maken wat met Jehovah wedijvert. Toen Achan dus datgene begeerde wat aan Jehovah was opgedragen, en Achab een wijngaard wenste te bezitten welke van Naboth was, maakten beiden zich schuldig aan afgoderij.
-