Exodus — Van tirannie tot theocratische orde
JEHOVAH hoorde hun kreten, het hulpgeschrei van ’slaven onder tirannie’. Het was tijd om handelend op te treden, en dit deed hij als hun Almachtige Bevrijder. Spoedig daarna vormde God zijn uitverkoren volk tot een goed georganiseerde theocratie.
Dit is, in grote lijnen, het aangrijpende verslag dat u in het bijbelboek Exodus zult aantreffen. Het werd geschreven door de Hebreeuwse profeet Mozes en verhaalt de lotgevallen van de Israëlieten van 1657 tot 1512 v.G.T. Verbazingwekkende wonderen en een uitnemende wetgeving behoren tot de boeiende hoogtepunten van het boek.
Maar heeft het bijbelboek Exodus nog wel betekenis voor onze 20ste eeuw? Zeker, en dat zal onze korte beschouwing duidelijk maken.
Korte inhoud van Exodus
Als inwoners van Egypte nemen Jakobs nakomelingen zo snel in aantal toe dat er een koninklijk bevel wordt uitgevaardigd om hen „onder tirannie als slaven” te onderdrukken. Farao verordent zelfs dat alle Israëlitische mannelijke zuigelingen ter dood gebracht moeten worden. Er is echter een baby die aan dit lot ontkomt doordat zijn moeder hem in een arkje van papyrus de Nijl af laat drijven. De dochter van Farao vindt en adopteert het kind en geeft het de naam Mozes, wat „uit water gered” betekent. Hoewel Mozes in de koninklijke huishouding wordt grootgebracht, kiest hij op 40-jarige leeftijd partij voor zijn eigen onderdrukte volk en doodt een Egyptenaar. Als hij zich genoodzaakt ziet te vluchten, gaat hij naar Midian, waar hij trouwt en als herder leeft. Intussen sterft Farao, maar een andere Farao tiranniseert nu de Israëlieten. Te zijner tijd hoort God hun hulpgeschrei. — Ex. 1:1–2:25.
Op een dag merkt Mozes een struik op die in brand staat maar, door een wonder, toch niet wordt verteerd. Bij monde van een engel geeft Jehovah hem daar de opdracht naar Egypte terug te keren en de Israëlieten uit te leiden uit de despotische slavernij. God stelt zijn broer Aäron als zijn woordvoerder aan. — Ex. 3:1–4:31.
Mozes en Aäron verschijnen voor Farao met het verzoek de Israëlieten toestemming te verlenen om in de wildernis een feest voor Jehovah te vieren. De Egyptische heerser weigert dit uitdagend, maar dan treedt Jehovah handelend op om zich een naam te maken. De hooghartige Farao en zijn tovenaars zijn beslist geen partij voor Mozes, die door Jehovah wordt gebruikt om de Egyptenaren zware slagen toe te brengen. Zelfs na negen van deze plagen is de Egyptische tiran echter nog hardnekkig! — Ex. 5:1–10:29.
Voordat de tiende plaag komt, moeten de Israëlieten op bevel van Jehovah een „Pascha” vieren. Op de 10de Nisan nemen zij voor elk gezin een lam of een bokje. Het dier wordt op de 14de Nisan geslacht en het bloed wordt tegen de deurposten en de bovendorpel van hun huizen gespat. Zij roosteren en eten het na zonsondergang, met bittere kruiden en ongezuurd brood. Terwijl al deze gezinnen binnenshuis zijn, trekt omstreeks middernacht Jehovah’s engel door het land, maar elk Israëlitisch huis slaat hij over of passeert hij. De tiende slag wordt toegebracht. Alle eerstgeborenen van Egypte worden gedood, ook Farao’s oudste zoon. Hierop laat hij de Israëlieten gaan. — Ex. 11:1–12:36.
Spoedig echter zetten de Egyptische verdrukker en zijn strijdkrachten de achtervolging in. Maar Jehovah zorgt voor uitkomst door een ontsnappingscorridor dwars door de Rode Zee te ontsluiten. Als de Israëlieten eenmaal veilig op de andere oever zijn, veroorzaakt God dat de zee zich sluit boven de achtervolgende Farao en zijn leger, zodat zij allen verdrinken. Wat een rampzalige manier om Jehovah en zijn ontzagwekkende kracht te leren kennen! — Ex. 12:37–15:21.
Van hier tot aan de berg Sinaï in Arabië doen zich bij herhaling gelegenheden voor dat de Israëlieten weer iets nieuws leren over Jehovah, zoals wanneer hij bitter water zoet maakt, in een overvloed van kwartels voorziet en voor een smakelijk voedsel zorgt dat zij manna noemen. In de derde maand na hun bevrijding van de Egyptische tirannie slaan zij hun kamp op aan de voet van de berg Sinaï. Daar ontvangen zij Gods wetten, met inbegrip van de „Tien Woorden” (de Tien Geboden), en gaan zij een verbond aan met Jehovah, hun Almachtige Bevrijder. — Ex. 15:22–24:18; Deut. 4:13.
Mozes brengt veertig dagen op de berg door; hij ontvangt er instructies met betrekking tot de ware aanbidding en de bouw van Jehovah’s tabernakel, een draagbare tempel. Intussen maken de Israëlieten een gouden kalf, dat zij aanbidden. Als Mozes van de berg afdaalt, ziet hij dit en hij wordt zo woedend dat hij de twee tafelen waarin de Tien Woorden door een wonder gegrift zijn, kapotsmijt. Nadat de afgodische overtreders hun gerechte straf hebben ondergaan, beklimt hij nogmaals de berg en ontvangt daar een nieuw stel tafelen. Mozes krijgt Gods heerlijkheid te zien en hoort Jehovah verklaren dat Hij barmhartig is maar geen vrijstelling geeft van verdiende straf. — Ex. 25:1–34:7.
Nadat Mozes deze tweede keer van de berg is teruggekeerd, begint de bouw van de tabernakel, naar het model dat Jehovah heeft verschaft. Tegen het einde van het eerste jaar dat Israël zich in vrijheid bevindt, is deze prachtige tent met alle toebehoren klaar. De tabernakel wordt opgezet en volkomen ingericht, waarop Jehovah’s heerlijkheid erop neerdaalt. — Ex. 34:8–40:38.
Waarschijnlijk bent u diepbewogen door dit overzicht van deze opwindende gebeurtenissen. Maar wanneer u het verslag van Exodus persoonlijk doorleest, kunnen er bepaalde vragen bij u rijzen, waarvan er wellicht enkele beantwoord zullen worden nu wij de drie hoofdpunten van het boek in vraag-en-antwoordvorm gaan beschouwen.
’Slaven onder tirannie’
● 3:1 — Wat voor priester was Jethro, Mozes’ schoonvader?
Jethro was klaarblijkelijk het patriarchale hoofd van een Midianietenstam en had de verantwoordelijkheid hen in wereldlijke en religieuze zaken te onderwijzen en voor te gaan. Daar de Midianieten Abrahams nakomelingen waren bij Ketura, leefde de aanbidding van Jehovah die Abraham zijn huisgezin altijd had opgelegd, in hun herinnering voort. Wij kunnen niet met zekerheid nagaan hoe zuiver de aanbidding van de stam in Mozes’ tijd was. Maar Jethro gaf van grote erkentelijkheid jegens Jehovah blijk, hoewel hij niet speciaal door God aangesteld was. — Ex. 18:1-24.
● 4:11 — Is Jehovah aansprakelijk voor gebreken als blindheid?
Neen, Jehovah is niet aansprakelijk voor elk geval van lichamelijke gebreken zoals blindheid en doofheid. Deze zijn voornamelijk ontstaan doordat God heeft toegelaten dat er een zondig mensengeslacht tot bestaan kwam; de zondaars Adam en Eva hadden namelijk hun eigen volmaaktheid verloren en daarom ook hun vermogen om volmaakte kinderen voort te brengen (Job 14:4; Rom. 5:12). Toen hun nakomelingen kinderen kregen, traden er steeds meer onvolmaaktheden, waaronder lichamelijke gebreken, aan het licht. Omdat God toeliet dat deze situatie zich ontwikkelde, kon hij van zichzelf zeggen dat hij de stommen, doven en blinden ’bestemde’. Slechts nu en dan heeft Jehovah met een specifieke bedoeling fysieke blindheid en stomheid teweeggebracht (Gen. 19:11; Luk. 1:20-22, 62-64; Hand. 13:8-11). Als mensen het verkiezen geestelijk doof en blind te zijn, dan staat hij hun toe in hun ongeloof te volharden en zijn boodschap te blijven verwerpen, waardoor hij de in geestelijke zin doven en blinden ’bestemt’ (Jes. 6:9, 10). Maar Jehovah heeft degenen die ernaar streven hem te behagen, in geestelijke zin het gehoor en gezicht geschonken. Bovendien zal de liefdevolle God, Jehovah, door zijn Koninkrijk in handen van Jezus Christus, de mensheid verlossen van lichamelijke blindheid en alle andere gebreken. — Jes. 61:1, 2; 1 Joh. 4:8; Openb. 21:1-4.
● 4:24-26 — Wiens leven verkeerde in gevaar, en wat gebeurde er?
Omdat deze passage onduidelijk is, opperen wij de volgende verklaring: Mozes’ zoon werd met de dood bedreigd omdat hij niet voldeed aan het vroeger gesloten verbond der besnijdenis (Gen. 17:9-14). Nadat Zippora de voorhuid van het kind had verwijderd, liet zij dit bewijs dat zij aan het verbond had voldaan, de voeten van de gematerialiseerde engel aanraken. Hierdoor toonde zij aan dat er geen reden meer was waarom haar zoon zou moeten sterven. Als zij Jehovah via de engel „een bloedbruidegom” noemde, dan was het alsof zij in het verbond der besnijdenis een positie als echtgenote had aanvaard, met God als de echtgenoot.
● 6:3 — Abraham, Isaäk en Jakob gebruikten de naam Jehovah. In welke zin had God hun die naam dan niet bekendgemaakt?
De naam Jehovah betekent letterlijk „Hij doet worden”, dat wil zeggen, overeenkomstig Gods voornemen. Abraham, Isaäk en Jakob gebruikten de goddelijke naam en ontvingen beloften van Jehovah. Toch hadden zij Jehovah nog niet ervaren of leren kennen als Degene die deze beloften volkomen in vervulling deed gaan (Gen. 12:1, 2; 15:7, 13-16; 26:24; 28:10-15). Jehovah’s naam zou echter spoedig voor hun nakomelingen, de Israëlieten, een grootsere betekenis krijgen. Zij zouden de werkelijke betekenis ervan leren kennen toen Jehovah zijn voornemen met betrekking tot Israël volvoerde door hen van tirannie te bevrijden en hun dan het Beloofde Land te geven als een vervulling van zijn verbond met hun voorvaders.
● 7:22 — Hoe kwamen de Egyptische priesters aan water dat nog niet in bloed was veranderd?
Misschien hebben zij water gebruikt dat vóór deze slag of plaag uit de Nijl was gehaald. Blijkbaar kon men echter nog aan onbedorven water komen door putten te graven in de vochtige grond langs de Nijl (Ex. 7:24). Het kan zijn dat de priesters zulk water gebruikten om hun kunsten te verrichten.
● 12:29 — Werden zowel mannen als vrouwen tot de eerstgeborenen gerekend?
De eerstgeborenen omvatten alleen mannen. Dit blijkt duidelijk uit het feit dat later, toen er een ruiling plaatsvond door de levieten aan Jehovah over te dragen, alleen de mannen werden geteld (Num. 3:40-51). Farao zelf was een eerstgeborene, maar hij werd niet gedood omdat hij een eigen gezin had, en het was niet het hoofd maar de eerstgeboren zoon in het gezin die in die paschanacht stierf. — Ex. 12:12.
Door Jehovah bevrijd
● 15:8 — De wateren van de Rode Zee „stolden”; wil dit zeggen dat ze bevroren waren?
Het Hebreeuwse woord dat hier met „stolden” is vertaald, betekent krimpen of dik worden. In Job 10:10 wordt de uitdrukking gebruikt in verband met het stremmen van kaas. Het wil dus niet noodzakelijkerwijs zeggen dat de watermuren hard bevroren waren. Daar de wateren door niets zichtbaars werden tegengehouden, moeten ze eruit hebben gezien als bevroren, verstijfd of dik geworden om te kunnen blijven staan. Als de wind waarvan eerder melding wordt gemaakt, koud genoeg was geweest om de wateren te bevriezen, zou er ongetwijfeld iets over de strenge kou zijn gezegd. — Ex. 14:21.
Georganiseerd tot een theocratie
● 20:5 — Wil dit zeggen dat getrouwen gestraft zouden worden?
Neen, omdat iedereen persoonlijk, na een leeftijd bereikt te hebben waarop hij zijn eigen verantwoordelijkheid draagt, geoordeeld wordt op basis van zijn eigen gedrag en houding. (Vergelijk Ezechiël 18:20.) Toen de natie Israël later echter tot afgoderij verviel, ondervond ze daarvan geslachten lang nog de kwade gevolgen. Getrouwen werden niet persoonlijk gestraft wegens de zonde van de natie, hoewel zij er wel wat gevolgen van ondervonden. Het was voor deze mensen die hun rechtschapenheid bewaarden moeilijk, tegen de stroom van nationaal religieus verval in te gaan, maar zij ondervonden daarbij wel Jehovah’s liefderijke goedheid.
● 23:20-23 — Wie was de hier genoemde engel, en hoe kwam het dat Jehovah’s naam „in hem” was?
Er werden andere engelen dan de voormenselijke Jezus Christus gebruikt om Gods wet aan Mozes over te brengen (Joh. 1:1-3, 14; Hebr. 2:2, 3). Maar het is redelijk te concluderen dat de engel van wie Jehovah zei dat ’zijn naam in hem was’, Jezus in zijn voormenselijke gedaante was. Hij werd gebruikt om de Israëlieten op hun tocht naar het Beloofde Land te leiden (1 Kor. 10:1-4). Jezus, wiens naam „Redding van Jehovah” betekent, is de voornaamste die de naam van zijn Vader hoog houdt en rechtvaardigt.
● 32:25 — Waarom werd Aäron niet gestraft voor het maken van het gouden kalf?
Aäron deed dit in opdracht van het volk, niet omdat hij van harte instemde met de afgoderij. Later sloot hij zich klaarblijkelijk aan bij mede-levieten die hun standpunt voor Jehovah innamen en zich tegen degenen verklaarden die Mozes bij die gelegenheid tegenstonden. Ongeveer 3000 personen (vermoedelijk de aanstokers tot het kwaad) werden gedood, maar er waren meer schuldigen, want na de dood van de 3000 herinnerde Mozes het volk eraan dat zij ernstig hadden gezondigd. Er waren dus meer personen dan alleen Aäron die destijds Jehovah’s barmhartigheid ondervonden. — Ex. 32:1-6, 26-35.
● 34:26 — Wat was de betekenis van dit gebod om een bokje niet in de melk van zijn moeder te koken?
Het koken van een bokje of jong geitje in de melk van zijn moeder was naar verluidt een heidense rite om het te laten regenen. Het kan dus zijn dat de Israëlieten deze wet werd gegeven om hen van zulke praktijken af te houden. Het is echter een van de geboden die het feit schijnen te beklemtonen dat er in alle aangelegenheden een juiste en passende orde bestaat. Jehovah verschafte de moedermelk om jongen te voeden. Maar werd het jong erin gekookt, dan bracht dit letsel en dood, juist het tegenovergestelde van wat met de melk werd beoogd. Deze wet schijnt ook de les ingehouden te hebben dat Gods verbondsvolk niet harteloos mocht optreden maar mededogend moest zijn.
Vol betekenis voor de getrouwen
Exodus is een aangrijpend verslag over tirannieke slavernij, goddelijke bevrijding en het organiseren van een theocratische maatschappij. Maar wat kunnen 20ste-eeuwse getuigen van Jehovah uit dit boek leren?
Jehovah schraagt zijn volk. Hij deed dit door de Israëlieten te steunen en te zegenen toen zij ’slaven onder tirannie’ waren (Ex. 1:7, 14). Evenzo schraagt Jehovah zijn hedendaagse getuigen, zelfs als zij met hevige vervolging te kampen hebben.
Jehovah is de ongeëvenaarde Bevrijder. Hoe duidelijk was dit bij de Rode Zee! Zijn hedendaagse getuigen kunnen er dan ook op vertrouwen dat zij, als groep, onder de almachtige hand van deze Grote Bevrijder de komende „grote verdrukking” zullen overleven. — Matth. 24:20-22; Openb. 7:9, 14.
Jehovah is de God van theocratische organisatie. Als de Israëlieten zijn wetten gehoorzaamden, konden zij hem dienen op een ordelijke, veilige, vreugdevolle manier die tot eer van zijn naam was. Op een overeenkomstige wijze heeft Jehovah zijn getuigen in deze tijd georganiseerd tot een ordelijke, veilige en gelukkige broederschap. In het belang van onze eigen veiligheid en ons geluk moeten wij God dus trouw dienen als een deel van deze theocratische maatschappij die zijn heilige naam verheerlijkt. — Ps. 100:1-5; 1 Petr. 2:17.
Dit zijn enkele van de vele punten uit het boek Exodus waarmee wij ons voordeel kunnen doen. Moge ons geloof gesterkt worden als wij stilstaan bij dit aangrijpende verslag over goddelijke bevrijding van tirannie en het instellen van theocratische orde.
[Illustratie op blz. 21]
Bij de berg Sinaï organiseerde Jehovah de Israëlieten tot een theocratie