’Oordeel, o Jehovah!’
„Jehovah spreekt recht over de volken: Oordeel mij, o Jehovah, overeenkomstig mijn rechtvaardigheid en mijn rechtschapenheid in mij.” — Ps. 7:8, AS.
1, 2. Ten aanzien van welke schepselen velt Jehovah thans zijn oordeel en waarom?
WIJ LEVEN thans in een oordeelsperiode. De grote Rechter scheidt de rechtvaardigen van de goddelozen (Mal. 3:16-18). Zij die hun gaafheid of rechtschapenheid bewaren, dragen zijn goedkeuring weg. Wie God niet erkennen en het goede nieuws omtrent zijn op de troon geplaatste Zoon, onze Here Jezus, niet gehoorzamen, brengen zijn ongunstige oordeel over zich (2 Thess. 1:5-10; 1 Petr. 4:17, NW). In de volgende bewoordingen beschreef Gods profeet Hosea hoe onder het volk dat beweerde Gods volk te zijn, alle rechtschapenheid ontbrak: ’Hoort, het woord van Jehovah, gij Israëlieten, want Jehovah heeft een rechtsgeding met de bewoners van het land, omdat er geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods is in het land. Vloeken, liegen, moorden, stelen en echtbreken! Men pleegt geweld, bloedbad volgt op bloedbad.’ — Hos. 4:1, 2, NBG.
2 Deze woorden voorzeiden een toestand welke in onze tijd kan worden waargenomen en alarmerende vormen aanneemt. Over de gehele wereld woekeren en tieren huichelarij, onrecht, leugens, misdaad en immoraliteit welig. Voor de hierdoor nog niet aangetaste lichamen welke het recht moeten handhaven en voor het algemeen welzijn moeten zorgen, wordt het steeds moeilijker rechtschapen te blijven. Er zijn weliswaar nog wel enkele eerlijke mensen in de wereld, doch maar al te vaak trachten zij die politieke ambten bekleden hieruit munt te slaan, door op steekpenningen en giften te azen. Rechtschapenheid kent men nagenoeg niet meer. Het valt echter niet te loochenen dat er ook nog mensen op aarde zijn die beseffen van welk een waarde het is rechtschapen te zijn. Daartoe behoort de dokter die niet slechts belang stelt in zijn verdiensten maar in de gezondheid van zijn patiënt, de advokaat die niet strijd voert om een hoog honorarium op te strijken maar om zijn cliënt recht te verschaffen; de kantoorbediende of de arbeider die niet alleen voor het zilver werkt maar zijn werk werkelijk van harte verricht, en de persoon die oprecht van eerlijkheid houdt en niet alleen maar eerlijk is omdat men er het verste mee komt. Alhoewel het verkwikkend is te horen dat er nog rechtschapen mensen zijn, is er iets belangrijkers dat onze aandacht opeist: het bewaren van onze rechtschapenheid jegens God. Wanneer Jehovah’s slaven deze rechtschapenheid handhaven, is dit lofwaardig en prachtig in zijn ogen. Hij zal het oordeel vellen en de rechtschapenen ter rechter tijd belonen.
3, 4. (a) Waarom is het thans van essentieel belang nauwkeurig te weten wat Jehovah’s maatstaven zijn? (b) Hoe kunnen menselijke schepselen hun vrije wil op juiste wijze gebruiken?
3 Wanneer wij onze geest afkeren van de neerwaartse gang der mensen en van hun eigengemaakte gedragsregels, en in plaats daarvan ons oog richten op de oneindige Schepper, staan wij versteld van zijn heiligheid, van zijn volmaaktheid. Wanneer het met verstand begaafde schepsel van vlees en bloed vervolgens de eigenschappen van zijn Schepper leert kennen, namelijk, Jehovah’s nauwgezette gerechtigheid, zijn diepe wijsheid, lankmoedigheid, goedgunstige liefde en onweerstaanbare macht, kan hij niets anders doen dan in stil ontzag naar hem opzien. Daar Mozes op een zeer intieme voet met zijn Maker stond, schreef hij: „Wie onder de goden is gelijk gij, o Jehovah? Wie is gelijk gij, die u machtig toont in heiligheid, die met lofliederen gevreesd moet worden, die wonderen wrocht” (Ex. 15:11, NW). Hij heeft de mens naar zijn beeld geschapen en hem de volmaakte vrijheid gegeven zijn eigenschappen van gerechtigheid, wijsheid, liefde en macht naar eigen ingeving te gebruiken, doch het gebruik er van dient wel in juiste banen geleid te worden door Gods bekendgemaakte wet. Die goddelijke wet werd de mens niet gegeven om hem te belemmeren in de juiste uitoefening van zijn vrijheden, maar louter en alleen om hem te behoeden tegen het onjuiste gebruik van deze vermogens, opdat hij aldus anderen noch zich zelf zou schaden.
4 ’s Mensen rechtschapenheid werd op de proef gesteld door zijn gehoorzaamheid aan Jehovah’s tot uitdrukking gebrachte wet. De mens zou uit waardering voor zijn Schepper eigenlijk geen enkele stap gedaan moeten hebben welke in strijd met Gods instructies was, het doet er niet toe welke reden daarvoor zou kunnen bestaan. De mens was als inferieur verplicht de superieur, zijn soevereine God, zijn wetgever en rechter, gehoorzaam te zijn en hem toewijding en aanhankelijkheid te geven. De kinderen van de volmaakte Schepper dienden de volmaaktheid van hun Maker toch stellig te weerspiegelen. Het zou inconsequent zijn wanneer dit niet zo was. Alhoewel de mens, evenals zijn Maker, de vrijheid bezat zijn wil te gebruiken, diende hij die uit dankbaarheid alleen te gebruiken om het juiste te kiezen, om dientengevolge opbouwend en in overeenstemming met het werk van zijn Vader werkzaam te zijn. Jehovah vernietigt zijn goede schepping niet kwaadaardig, want hij is geen God van wanorde maar van vrede (1 Kor. 14:33, NW). Waarom zou de mens dan ruïneus en vernietigend optreden, wanorde veroorzaken of boze en kwade vruchten in het volmaakte werk van zijn Vader brengen? Dergelijke wanklanken waren het gevolg van het feit dat de mens zijn gaafheid, heiligheid en rechtschapenheid niet bewaarde — dat hij geen acht sloeg op de raad van zijn volmaakte Wetgever, de Rechter der gehele aarde. — Gen. 18:25, NW.
5. Welke handelwijze volgen voorzichtige personen thans, en met welke resultaten?
5 Jehovah geeft het voorbeeld wat gaafheid of rechtschapenheid betreft. Hij houdt zich altijd aan zijn woord en hem kunnen wij te allen tijde vertrouwen. Zijn profeet Mozes maakte dit de kinderen Israëls bij de berg Sinaï bekend: „Gij weet zeer wel dat Jehovah uw God de God is, de getrouwe God, die het verbond en de liefderijke goedgunstigheid handhaaft jegens hen die hem liefhebben en zijn geboden tot in duizend geslachten onderhouden” (Deut. 7:9, NW). Hij betoont ons, die thans op aarde leven, zijn liefde en getrouwheid nog steeds op ontelbare manieren. ’Jehovah is rechtvaardig in al Zijn wegen, en goedertieren in al Zijn werken’ (Ps. 145:17). De profeet David beschreef Gods betrouwbaarheid in andere juiste bewoordingen: ’Gods weg is volmaakt; Jehovah’s woord is zuiver. Hij is een schild voor allen die bij Hem schuilen. Want wie is God behalve Jehovah, wie is een rots buiten onzen God? Die God, die mij met kracht omgordt en mijn weg effen maakt’ (Ps. 18:31-33, NBG). Het is daarom alleen maar verstandig en voorzichtig wanneer men acht slaat op Gods instructies, want zijn woord is betrouwbaar en al zijn geboden zijn getrouw. Wanneer men deze geboden onderhoudt, zal men zijn rechtschapenheid kunnen handhaven en daardoor waardig worden gerekend de beloning van het leven te ontvangen.
WAT IS RECHTSCHAPENHEID?
6, 7. (a) Wat verstaat men onder rechtschapenheid? (b) Hoe wordt de grandeur er van geïllustreerd?
6 „Rechtschapenheid” is een vertaling van het Hebreeuwse woord tōm en zijn vrouwelijke vorm tum·mahʹ, welke beide in de Hebreeuwse geschriften voorkomen. Volgens prof. James Strong (1890) betekenen ze „volledigheid, (morele) onschuld,” en volgens prof. Robert Young (1879) „volmaaktheid, rechtschapenheid, onschuld.” Wij denken bij deze veelbetekenende omschrijvingen aan Jezus’ woorden tot de in de wet onderlegde Farizeeër: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw geest.’ Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als u zelf’” (Matth. 22:37-39, NW). Tot de jonge rijke man zeide Jezus: „Indien gij volledig wilt zijn, ga, verkoop uw bezittingen en geef aan de armen en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom, wees mijn volgeling” (Matth. 19:21, NW). Door deze uitspraken van Jezus wordt te kennen gegeven welk een diepe betekenis wij aan ons woord „rechtschapenheid” dienen te hechten. In het algemeen wordt het omschreven als ’een toestand of hoedanigheid van volledigheid, onverdeeldheid of ongeschondenheid; morele gaafheid; een rechtschapen karakter; eerlijkheid.’ Alhoewel het woord „rechtschapenheid” niet in de Statenvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften voorkomt, blijkt uit de bovenstaande schriftuurplaatsen dat de kerngedachte geenszins ontbreekt. In Titus 2:7 komt het woord echter wel in de katholieke Douay- en Confraternity-vertalingen en in de Revised Standard Version voor, waar het in de New World Translation met „onverdorvenheid” is vertaald. Doordat Israëls hogepriester de borstplaat op zijn hart droeg, wordt treffend aangetoond hoe belangrijk het was dat de koninklijke priesterschap rechtschapen was. In deze borstplaat bevonden zich de u·rimʹ en de tum·mimʹ — dit laatste woord is de meervoudsvorm van tōm — welke uitdrukking naar alle waarschijnlijkheid „de verlichtingen en de volmaaktheden” betekent. Hierdoor wordt dus te kennen gegeven dat de priesters rechtschapen lichtdragers moesten zijn. — Ex. 28:30, NW, marge.
7 Welk een schone eigenschap is rechtschapenheid! Jehovah’s rechtschapenheid kunnen wij vergelijken met een grote, onwrikbare, betrouwbare en onveranderlijke berg. De rechtschapenheid van mensen uit het verleden kan vergeleken worden met een stevige kei op een rotsachtige kust. De golven van een woedende zee mogen er tegenaan beuken; soms zal hij volledig bedekt zijn door het kolkende en opspattende water; hij mag omgeven zijn door vuil en schuim; toch blijft hij liggen — onverdorven, onwrikbaar, hecht gebonden aan zijn solide plaats. Rechtschapen mensen zijn gelijk nuttige vaten welke de rijk gedekte tafel van een voornaam huis sieren. Een eenvoudig waterkannetje kan bij zulk een gelegenheid zeer nuttig zijn wanneer het heel of ongebroken is; lekt het echter, dan is het even nutteloos als iemand wiens rechtschapenheid geschonden is. Vandaar dat Paulus de raad gaf: „In een groot huis nu zijn niet alleen vaten van goud en zilver maar ook van hout en aardewerk, en sommige voor een eerbaar doel maar andere voor een doel waaraan geen eer verbonden is. Indien iemand zich daarom rein bewaart van de laatste, zal hij een vat voor een eerbaar doel zijn, geheiligd, bruikbaar voor zijn eigenaar, toebereid tot ieder goed werk.” — 2 Tim. 2:20, 21, NW.
8, 9. (a) Hoe heeft Jehovah’s rechtvaardige oordeel over Satans eeuwenoude uitdaging gezegevierd? (b) Welke uitmuntende eigenschappen van Jehovah kunnen wij met veel nut imiteren om zijn goedkeuring te verwerven?
8 Dat onze eerste menselijke ouders van het pad der rechtvaardigheid afweken en hun rechtschapenheid prijsgaven, was voor de ontrouwe, die Satan werd, aanleiding de aantijging te uiten dat allen die Jehovah aanbaden, hem alleen maar dienden wegens de beloning of steekpenning die zij van hem zouden ontvangen, en dat zij zich, wanneer zij op de proef zouden worden gesteld, allen tegen hem zouden keren. De opstandeling snoefde er in het bijzijn van de hemelse heilige engelen op dat zelfs de rechtschapen gebleven Job God bij een beproeving in zijn aangezicht zou vloeken (Job 1:8-11). Sedertdien is Satan steeds de beschuldiger van Christus’ broeders en van alle andere ware aanbidders van Jehovah geweest. De ware God heeft het initiatief genomen doordat hij Satan de gelegenheid heeft gegeven zijn uitdaging bekend te maken en doordat hij die heeft aanvaard, en hij heeft hem ruimschoots de tijd gegeven zijn woorden waar te maken omdat hij wist dat de trouw of ontrouw van alle schepselen op grond van deze strijdvraag inzake de rechtschapenheid vastgesteld kan worden. Op grond van deze beproeving kunnen de loyale schepselen van de wettelozen worden gescheiden en kan de goddeloosheid van Satan in al zijn snoodheid geopenbaard worden. In de oudheid werd de grenslijn scherp getrokken. Het lag in Jehovah’s voornemen zijn liefde en barmhartigheid tentoon te spreiden en zelf grote offers te brengen ten einde enkele leden van de met zonden beladen afstammelingen van Adam, die de strijdvraag dienaangaande zouden begrijpen en zouden verkiezen hun rechtschapenheid te handhaven, te redden (Openb. 1:4-6, NW). Deze mensen, die God niet voor zelfzuchtig gewin maar uit liefde zouden dienen, zouden aan zijn zijde van de strijdvraag staan (Spr. 27:11). Op grond van Jehovah’s genaderijke regeling van onverdiende goedgunstigheid zullen zij die hun rechtschapenheid handhaven, ten slotte door hem worden goedgekeurd.
9 Toen de opstandeling Jehovah’s soevereiniteit betwistte en hem uitdagend voorhield dat er geen mensen waren die hun rechtschapenheid konden handhaven, ontstelde of beroerde dit de Schepper niet in het minst. Hij bezat alle benodigde macht om elke situatie het hoofd te bieden. Snel kon hij zijn hemelse organisatie, zijn vrouw of echtgenote, voor steun om zich heen verzamelen. Hij deed dit ook en nam zich voor dat een lid van deze organisatie het zaad of instrument zou zijn dat eerst door Satan zou worden vermorzeld maar daarna, op zijn beurt, de kop van de slang zou vermorzelen (Gen. 3:15). Hij besloot 144.000 mensen uit te kiezen die hun rechtschapenheid zouden handhaven en die, doordat zij het voorbeeld van zijn zaad, Christus, zouden volgen, zouden demonstreren dat zij aan de vereisten voldeden om waardig geoordeeld te worden het leven te ontvangen en met hem als zijn bruid, de vrouw van het Lam, te regeren (Openb. 14:1-4). Zij vormen tezamen de hoofdorganisatie, de nieuwe hemelen der nieuwe wereld, welke de werken Satans zal vernietigen en wederom vrede op aarde zal brengen voor de mensen van goede wil (Openb. 21:1-3). Er is een lange tijd voor nodig geweest om deze rechtschapen mensen uit te kiezen, op de proef te stellen en ten slotte te oordelen; in al deze tijd hebben de rechtvaardigen en de goddelozen naast elkaar geleefd, en de laatsten hebben Jehovah’s naam herhaaldelijk door woord en daad gesmaad. Dit vereiste van God een groot geduld en lankmoedigheid; hij moest zich er van onthouden de goddeloze terstond te vernietigen. De boosheid hatende rechtschapen getuigen van Jehovah moesten eveneens geduldig zijn; zij zijn standvastig en onwrikbaar in hun toewijding aan God gebleven, „altijd volop bezig in het werk des Heren” (1 Kor. 15:57, 58, NW). Treffend bracht Job die geestesgesteldheid als volgt onder woorden: „Totdat ik sterf, zal ik mijn rechtschapenheid niet prijsgeven” (Job 27:5, AS). Zal Jehovah oordelen dat ook u tot degenen behoort die in deze tijd hun gaafheid, hun rechtschapenheid bewaren?
10. Waarom is het thans van het allergrootste belang dat iemand die zich aan Jehovah heeft opgedragen, zich aan zijn belofte houdt?
10 God zal ons beslist niet goedkeuren wanneer wij onze rechtschapenheid niet hebben bewaard. U zou echter kunnen vragen hoe u een rechtschapen getuige van Jehovah kunt worden. Door berouw te hebben over uw vroegere verkeerde handelwijze, door geloof te oefenen in het rantsoenoffer van Christus en u vervolgens aan Jehovah op te dragen om hem dan exclusief en eeuwig te dienen. Dit houdt in dat u zich zelf moet verloochenen, alles waaraan u persoonlijk de voorkeur geeft, van geen belang moet achten en in plaats daarvan Gods wil moet verkiezen te doen. Het houdt in dat u Christus voortdurend moet navolgen in het doen van Gods in zijn geschreven Woord geopenbaarde wil. Dan wandelt u overeenkomstig de Nieuwe-Wereldmaatstaven; het is een uitermate gelukkige weg, een weg tegengesteld aan die van dit oude verdorven samenstel van dingen. Velen hebben door aldus te wandelen, ervaren dat zij in beproevingen, waarin vlees en bloed alleen gefaald zouden hebben, door Gods geest en organisatie van Satans macht zijn bevrijd. Wanneer wij onze opdrachtsgelofte aan God eenmaal hebben afgelegd, dienen wij deze na te komen en wel te bedenken dat God geen behagen schept in verbondverbrekende dwazen. „Als gij God een gelofte gedaan hebt, talm er dan niet mee die in te lossen, want Hij heeft geen welgevallen aan de dwazen; wat gij beloofd hebt, moet gij inlossen. Het is beter, dat gij niet belooft dan dat gij belooft en niet inlost” (Pred. 5:3, 4, NBG). Vraagt u zich wellicht verbaasd af wie er dan nog wel gered kunnen worden? Jezus antwoordde aldus op een overeenkomstige vraag: „Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk” (Matth. 19:26, NW). Nimmer mogen wij toestaan dat wij uit het oog verliezen welke verplichtingen wij door onze belofte op ons hebben genomen. Op wat voor arbeidsterrein wij ons ook begeven, welke verbintenissen wij ook mogen aangaan, welke ambities wij ook mogen trachten te verwezenlijken, wij moeten te allen tijde denken aan datgene wat Jehovah rechtens toekomt, aan de prioriteit van onze exclusieve toewijding aan hem. Zijn prioriteitsrecht op onze toewijding dient dientengevolge al het andere wat wij willen doen binnen bepaalde perken te houden of geheel buiten te sluiten. Het bewaren van onze rechtschapenheid jegens hem, naar de wijze waarop hij ons als de hem exclusief toegewijden oordeelt, dient de belangrijkste en eerste plaats in ons leven in te nemen.
11. Wat wordt er te kennen gegeven ten aanzien van Jezus’ volgelingen doordat Jehovah Christus Jezus na diens beproeving goedkeurde?
11 Ter wille van zijn naam en ten einde ons op zijn goede en vreugdevolle weg te leiden, vermaant Jehovah ons op liefdevolle wijze: „Zijt wijs, mijn zoon, en verblijd mijn hart; opdat ik mijn smader wat te antwoorden heb” (Spr. 27:11). Alleen wanneer wij allen onze rechtschapen levenswandel blijven bewaren, zullen wij kunnen bewijzen dat Satans beschuldiging vals is en dat hij een leugenaar is. Alleen dan kan Jehovah ons zijn welbehagen waardig oordelen. Zult u zich blijmoedig als bewijs aanbieden, door God trouw te blijven? Christus Jezus, ons voorbeeld, heeft dit gedaan en hij heeft het voor ons eveneens mogelijk gemaakt. Hij had rechtvaardigheid lief en haatte goddeloosheid of wetteloosheid; daarom zalfde God hem met vreugdeolie boven zijn metgezellen (Ps. 45:8, NBG). Wanneer gij uw rechtschapenheid handhaaft, wint u Gods welbehagen, en dit zal u eveneens vreugde bezorgen. Wanneer zijn welbehagen niet op u rust, omdat u uw rechtschapenheid niet bewaart, kunt u niet blij zijn, ’maar er is stellig een vreselijke verwachting van oordeel’ (Hebr. 10:27, NW). Voor de vreugde welke hem bereid zou worden, verdroeg Jezus de martelpaal, verachtte hij de smaad en ging hij aan de rechterhand van God op zijn troon zitten (Hebr. 12:2, NW). Hij verblijdde zijns Vaders hart; de Vader verblijdde eveneens Jezus’ hart. Vanaf het ogenblik dat hij zich had opgedragen, toen de hemelen voor hem opengingen en Gods geest gelijk een duif op hem neerdaalde, schonk God hem grote vreugde met de geruststellende woorden: „Deze is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd” (Matth. 3:17, NW). Kort daarna, toen de Duivel Jezus er toe trachtte te verleiden hem slechts één daad van aanbidding te geven, moet Jezus’ antwoord — „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden, en voor hem alleen moet gij heilige dienst verrichten’” — Jehovah’s hart wel zeer verblijd hebben (Matth. 4:10, NW). Zijn gehele bediening door kon Jezus tot zijn Vader zeggen: „Mij echter, in mijn rechtschapenheid steunt gij mij, gij stelt mij voor altijd voor uw aangezicht.” — Ps. 41:12, AS; vs. 13, Statenvert.
WAARDIG GEOORDEELD OM TE LEVEN
12, 13. (a) Hoe bewezen de voorchristelijke getuigen van Jehovah dat zij het leven waardig waren? (b) Welke strijdvraag was er bij de beproeving van Abel betrokken, en hoe werd die strijdvraag in zijn geval beslecht?
12 Reeds van het begin der menselijke geschiedenis af zijn er mensen geweest die hun rechtschapenheid handhaafden en daardoor Jehovah’s goedkeuring verwierven. Zij werden niet beproefd om vast te stellen of het verbondsvolk volmaakt in woord, daad of persoonlijkheid was of niet, maar om te bepalen of zij volledig en onwrikbaar aan Jehovah en zijn theocratische regering waren toegewijd of niet. De in het elfde hoofdstuk van Hebreeën vermelde getrouwe mannen en vrouwen handhaafden hun rechtschapenheid onder beproevingen, alhoewel die voor velen hunner verschrikkelijk zwaar waren. De wereld was hen niet waardig. Het leven van een ieder van hen afzonderlijk was een voorbeeld van het handhaven van rechtschapenheid.
13 Ongeveer 6000 jaar geleden doorstond de eerste van hen, Abel, de proef succesvol, waardoor God hem zijn welbehagen waardig oordeelde. In het korte verslag over Abels leven kunnen wij lezen dat de strijdvraag inzake de reine aanbidding er bij was betrokken. Kaïn en Abel brachten God beide offers, maar daar beiden een ander offer brachten, kunnen wij hieruit gevoeglijk de gevolgtrekking maken dat de twee broers het niet met elkaar eens waren over de juiste wijze van aanbidding. God beslechtte het geschil door Abels offer te aanvaarden en dat van Kaïn te verwerpen. Louter formalisme, lippendienst — in feite alles wat minder is dan het ware geloof — zijn voor God nimmer aanvaardbaar, en wie zulks beoefenen, kunnen Zijn rechtvaardige vereisten niet begrijpen. Men kan alleen tot God komen wanneer men erkent dat er een slachtoffer ter verzoening voor de zonden nodig is en men het juiste geloof in dat geofferde leven oefent (Hebr. 9:19-22, NW). Abel, die geen enkel kwaad had begaan, handhaafde zijn rechtschapenheid door de juiste aanbidding te beoefenen, terwijl zijn broer, door toedoen van de valse religie, een moordenaar werd. Satan besloot Abel aan anderen ten voorbeeld te stellen, ten einde hun te tonen wat zij konden verwachten wanneer zij weigerden zich naar hem te schikken. Jehovah keurde Abel goed omdat hij zich tot de reine aanbidding bepaalde, en daarom werd hij door zijn woedende broer ter dood gebracht. „Door geloof heeft Abel aan God een slachtoffer van grotere waarde gebracht dan Kaïn, door welk geloof ten aanzien van hem getuigenis was afgelegd dat hij rechtvaardig was, terwijl God getuigenis aflegt betreffende zijn gaven, en hierdoor spreekt hij toch, hoewel hij gestorven is” (Hebr. 11:4, NW). Omdat de dieroffers van vroeger, zoals dat van Abel, slechts een voorafschaduwing waren van het betere en grotere dat nu gekomen is, verlangt God niet dat er thans nog dieroffers worden gebracht. Hij schept thans veeleer behagen in de „offerande des lofs . . ., namelijk, de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken.” — Hebr. 13:15, NW.
14, 15. (a) Door welk voorbeeldig gedrag bewees Henoch dat hij rechtschapen was? (b) Hoe bewees Noach dit?
14 Ook Henoch, „de zevende man van Adam af,” deed onbevreesd zulk een goedgekeurde openbare bekendmaking. Hij liet zich niet intimideren door de groei van de valse aanbidding in zijn tijd en weigerde zijn loopbaan van rechtschapenheid op te geven. Hij is de eerste geloofsheld van wie staat opgetekend dat hij wegens zijn getrouwe handelwijze met de ware God, Jehovah, wandelde. Henoch profeteerde hoe Jehovah’s oordeel over alle goddelozen zou komen: „Ziet! Jehovah is met zijn heilige myriaden gekomen, om het oordeel te voltrekken aan allen en alle goddelozen schuldig te verklaren betreffende al hun goddeloze daden die zij op een goddeloze wijze hebben bedreven, en voor al de ergerlijke dingen die goddeloze zondaren tegen hem hebben gesproken” (Judas 14, 15, NW). Aldus wordt de nadruk gelegd op het vereiste Jehovah’s waarschuwing van het komende oordeel bekend te maken. Omdat de goddelozen er geen acht op slaan, worden zij vernietigd. Evenals Henoch, kunnen wij thans eveneens met Jehovah wandelen door ons vertrouwen in hem te stellen, zijn raad op te volgen, met hem samen te werken in het volbrengen van zijn voornemen en blijmoedig een aandeel te hebben aan de rechtvaardiging van zijn heilige naam.
15 Evenals Henoch ’wandelde Noach met de God.’ Over hem staat geschreven: „Noach was een rechtvaardig man. Hij gaf er blijk van onberispelijk te zijn te midden van zijn tijdgenoten” (Gen. 6:9, NW). Noach was meegaand in de tenuitvoerbrenging van Jehovah’s voornemen door als zijn getuige te dienen, door zijn loyale vriend en metgezel te zijn. Naarmate de tijd verstreek, werd de scheidslijn tussen de valse en ware aanbidders scherper. Opmerkelijk in Noachs loopbaan was, dat hij vóór de vloed vele jaren lang een prediker van rechtvaardigheid was geweest (2 Petr. 2:5). Hij toonde zijn geloof door te midden van een generatie van spotters zijn door God geleide grote bouwwerk aan de ark te verrichten door middel waarvan God Noach en zijn huisgezin heeft gered. Ogenblikkelijk na de vloed stelde hij de ware aanbidding weer in (Gen. 8:15-20, NW). Wellicht heeft Noach zich vaak uitgedrukt in bewoordingen welke overeenkomen met die welke in Psalm 26:11 (KJ) staan opgetekend: „Ik echter, ik zal in mijn rechtschapenheid wandelen; verlos mij en wees mij genadig.” Jehovah oordeelde dat Noach voor zijn genade in aanmerking kwam door hem behouden door de vloed heen te brengen, waarin de goddelozen werden vernietigd.
16, 17. (a) Waarop was Jehovah’s oordeel over Abraham gebaseerd? (b) Hoe illustreert de loopbaan van Sara verder welke grote waarde er gehecht kan worden aan het bewaren van rechtschapenheid?
16 Beschouw vervolgens nog eens hoe Jehovah Abraham goedkeurde: „Door geloof heeft Abraham, toen hij werd beproefd, Izak zo goed als opgeofferd, en de man die met blijdschap de beloften had ontvangen, trachtte zijn eniggeboren zoon te offeren” (Hebr. 11:17, NW). Abraham wankelde nimmer in zijn gehoorzaamheid. Gehoorzaam verliet hij zijn land en trok naar den vreemde. Gehoorzaam en bereidwillig trachtte hij zijn zoon te offeren, in wie al Gods beloften hun vervulling moesten vinden. Gehoorzaam onderrichtte hij zijn huisgezin in de ware aanbidding.
17 Jehovah oordeelde ook dat Abrahams vrouw Sara een alles overwinnend geloof had gehad. Daarom valt ook haar de onderscheiding te beurt tot de grote „wolk van getuigen rondom ons” te behoren (Hebr. 12:1, NW). Satan poogde haar te laten besmeuren opdat zij het beloofde zaad niet meer zou kunnen voortbrengen. Daar zij Jehovah getrouw achtte en aan zijn belofte vasthield, bleef zij rechtschapen door in de juiste theocratische verhouding tot haar echtgenoot te blijven staan, en tezamen met hem erfde zij zegevierend de gunst van eindeloos leven.
18. Welke les kunnen wij uit het geduld van Job leren?
18 De man van wie wij het beste weten dat Jehovah’s goedkeurende oordeel op hem rustte, was Job uit het land Uz, wiens naam „gehaat, gekweld, vervolgd” betekent. Alhoewel Job niet tot de rechtstreekse vleselijke afstammingslijn van het beloofde zaad behoorde, vreesde hij God en meed hij wat kwaad was in Gods ogen. Waarschijnlijk dacht Satan: ’Wanneer ik zorg dat zijn vrouw zich tegen hem keert, zal Job zijn rechtschapenheid opgeven, evenals Adam; Jehovah zal Job dan evenals Adam moeten veroordelen.’ Maar neen, Job gedroeg zich heel anders. Toen Jehovah toestond dat Satan Job van al zijn rijke aardse bezittingen beroofde, zelfs van zijn liefhebbende kinderen, hem intens fysiek lijden en geestelijke folteringen bezorgde en het zo wist te leiden dat hij door zijn vrouw werd gesmaad en door zijn drie vrienden werd afgemat, hield Job toch nog steeds aan zijn rechtschapenheid vast. Onbevreesd wierp hij de valse aanklacht in Satans gelaat terug, waardoor hij bewees dat deze een leugenaar was. Job bleef trouw aan wat hij juist vond, ongeacht hoe men door invloeden van buitenaf trachtte hem hierin tegen te werken. Hij hield vast aan zijn onschuld en getuigde dat hij vrij was van enig opzettelijk kwaad; zijn geloof in en toewijding aan zijn Maker, Jehovah, weken niet. Jehovah beloonde Job door hem zijn gezondheid terug te geven, zijn vermogen te verdubbelen, hem een even groot gezin te geven als voorheen en er voor te zorgen dat zijn vroegere critici en vervolgers hem nu in hoog aanzien hielden, doordat zij Jobs bemiddeling moesten inroepen om vergeving van Jehovah te kunnen verkrijgen. Welk een voorbeeld van volharding! Geen wonder dat Jakobus schreef: „Ziet! wij verklaren hen die hebben volhard, gelukkig” (Jak. 5:11, NW). Adam had, in tegenstelling met Job, alles ontvangen wat hij begeerde, hem werd niets ontnomen toen Jehovah hem op zijn rechtschapenheid beproefde en hij faalde.
19. Hoe toonde Mozes dat hij getrouw was en geen compromissen aanging?
19 Ten slotte zullen wij in deze studie beschouwen hoe Jehovah over Mozes oordeelde. Satans filosofie is dat iedereen omkoopbaar is. Mozes liet zich echter niet door de rijkdommen van Egypte paaien. Toen hij volwassen was, weigerde hij de zoon van Farao’s dochter genoemd te worden; hij verkoos liever met het volk van God mishandeld te worden dan de tijdelijke genieting der zonde te hebben. „Door geloof verliet hij Egypte, maar hij vreesde de woede des konings niet, want hij bleef standvastig als zag hij de onzichtbare” (Hebr. 11:24-27, NW). Omdat Mozes zijn getrouwheid in de dienst toonde, zijn leven voor het aangezicht van Farao riskeerde en een halsstarrig, trouweloos volk veertig jaar lang onder veel narigheid leidde, verwierf hij Jehovah’s goedkeuring, zoals blijkt uit de volgende woorden: „Mijn dienstknecht Mozes, . . . aan wie mijn gehele huis is toevertrouwd. . . . Waarom hebt gij niet gevreesd tegen mijn dienstknecht, tegen Mozes, te spreken?” „Hij die alles heeft gebouwd, is God. En Mozes was als dienaar getrouw in geheel zijn huis, als een getuigenis van hetgeen nadien gesproken zou worden” (Num. 12:7, 8; Hebr. 3:4, 5, NW). Getrouwheid in de dienst, zonder compromissen aan te gaan, is thans eveneens een belangrijk onderdeel van de exclusieve toewijding, welke Jehovah, de Rechter der gehele aarde, rechtens van al zijn toegewijde dienstknechten verlangt.
20. Welke zeven begerenswaardige eigenschappen werden volmaakt in welke ene persoon tentoongespreid?
20 Wanneer wij al deze gewenste eigenschappen nog eens opnoemen, het beoefenen van de reine aanbidding, het wandelen met de ware God, het verrichten van dienst als een van Jehovah’s getuigen, het gehoorzamen van zijn instructies, het beoefenen van een alles overwinnend geloof, het tonen van volharding onder druk en getrouwheid zonder compromissen aan te gaan — dan kunnen wij zeer terecht alleen maar vinden dat ze alle volmaakt gemanifesteerd waren in de ene persoon Christus Jezus. Hij heeft zijns gelijke niet onder Jehovah’s schepselen. Om het rantsoenoffer voor gehoorzame mensen te kunnen verschaffen, behoefde Jezus niet gesmaad en vervolgd te worden en ten slotte in schande, als een veroordeelde misdadiger, opruier en godslasteraar, van dit leven te verscheiden. Dat gedeelte van de drank had de Vader ingeschonken om de rechtschapenheid van deze Zoon van God tot het uiterste op de proef te stellen en te bewijzen dat de Duivel loog toen hij een aanklacht tegen Gods Zoon indiende. Jehovah wilde hierdoor aantonen hoe Jezus de universele soevereiniteit van zijn Vader onwrikbaar zou ondersteunen.
21. Hoe en waarom doorstonden vroege volgelingen van Christus Jezus de beproeving op hun rechtschapenheid?
21 Christus Jezus’ getrouwe apostelen en andere vroege christenen traden in zijn voetstappen. Zij bewezen Jehovah dat ook zij betrouwbaar waren. Zij waren blootgesteld aan smaad en verdrukkingen, zij werden gevangengezet en geplunderd, maar zij vergaten niet dat zij een blijvend bezit hadden in Jehovah’s nieuwe wereld. Allen die zich thans in de Nieuwe-Wereldmaatschappij bevinden en hun rechtschapenheid blijven bewaren, zullen hiervoor zeer binnenkort beloond worden.
WAARDIG GEOORDEELD OM TE STERVEN
22. In welke waarschuwende voorbeelden voorzien de deloyaliteit van Jehovah’s voornaamste vijand en zijn geestelijke metgezellen?
22 Geen enkel verstandig mens wenst zijn vriendschapsband met zijn Schepper te verbreken. Sommigen hebben dit echter wel gedaan en de gevolgen zijn rampzalig voor hen geweest. Wel zeer op de voorgrond staat de verraderlijke loopbaan van de voornaamste opstandeling des hemels. Hij verliet de hem toegewezen eerbare positie waarin hij de Allerhoogste Jehovah kon loven, en verkoos hem daarentegen te smaden en de mens tot opstand over te halen en tot vernietiging te leiden. In de rol welke deze voornaamste opstandeling verkoos te spelen, was geen plaats voor liefde, vreugde of vrede. Hij koesterde het verlangen zich zelf boven zijn metgezellen te verhogen, maar binnenkort zal hij tot in de afgrond worden neergeworpen, in „het diepste der groeve,” om duizend jaar lang in die op de dood gelijkende toestand van inactiviteit te blijven (Jes. 14:15, NBG; Openb. 20:1-3, NW). Het eerste mensenpaar volgde zijn deloyale voorbeeld. Eva’s van ongeloof getuigende daden, gevolgd door Adams opzettelijk goddeloze daad, brachten hun beiden teleurstelling, lijden en dood en hun nakomelingen nog meer van deze weeën. Zij die hun rechtschapenheid hebben opgegeven, zijn als het ware omgekocht, maar de steekpenningen zijn vaak niet veel meer dan een weinig zelfbevrediging. Wanneer wij ons de dagen van vóór de Vloed weer in gedachten roepen, denken wij aan enkele van Jehovah’s heilige engelen die zich in menselijke gedaante materialiseerden en in strijd met Gods wet geslachtelijk verkeer met menselijk vlees wensten te hebben. Dit was een meesterlijke zet van Satan. Nu zou hij „de zonen Gods” supermensen laten voortbrengen. Deze gematerialiseerde engelen huwden met de dochters der mensen, die hun kinderen schonken welke Nefilim of reuzen werden genoemd. Deze bastaardnakomelingen droegen er in grote mate toe bij dat de aarde in Noachs dagen met geweld werd vervuld. Dat geslacht bewaarde zijn rechtschapenheid niet en kwam onder Jehovah’s ongunstige oordeel te staan. Satan zag zijn prachtplan in duigen vallen toen de sluizen des hemels werden geopend en zijn aardse beschaving werd weggewist.
23, 24. Welke verdere voorbeelden van een geschonden rechtschapenheid vormen een schrille tegenstelling met het voorbeeld van anderen die wel rechtschapen zijn gebleven?
23 Toen Saul, de zoon van Kis, ongeveer dertien eeuwen later door God werd uitgekozen om Israëls eerste koning te zijn, kwam hij in aanmerking voor vele voorrechten. Saul achtte zich daar toentertijd niet in het minst waardig toe, want hij zeide dat hij uit de kleinste stam kwam en dat zijn familie de minste van alle families van Benjamin was. Het zou goed zijn geweest wanneer hij de woorden van de man Gods tot het ontrouwe huis van Eli in gedachten had gehouden: „Wie mij eren, zal ik eren, en wie mij verachten, zullen gering geacht worden” (1 Sam. 2:30, NW). Koning Saul handelde echter in strijd met de instructies en in plaats dat hij zijn rechtschapenheid bewaarde, wendde hij zich tot het demonisme. Hij verloor zijn koningschap en zijn leven. Een der oorspronkelijke twaalf apostelen van Jezus verzaakte alles om de Meester te volgen. Doch alhoewel deze Judas Iskariot vele voorrechten had, liet hij Satan in zijn hart komen, gaf hij zich over aan goddeloosheid en werd hij een verrader. Hij verloor zijn vreugde omdat hij zijn rechtschapenheid niet handhaafde, en benam zich daardoor zelfs het leven.
24 „De rechtschapenheid der oprechten leidt hen, maar de verkeerde zin der trouwelozen is hun ten verderve” (Spr. 11:3, NBG). U dient zich met het oog op dit alles af te vragen: Is het het waard zich zo te gedragen dat Jehovah oordeelt dat men zijn rechtschapenheid heeft gehandhaafd? Allen die hun rechtschapenheid hebben laten varen, zijn tot een droef einde gekomen. U zult toch niet graag willen dat over u een overeenkomstig oordeel wordt geveld omdat u hun voorbeeld heeft gevolgd, of wel soms? Stel dan de genoemde voorbeelden van hen die rechtschapen bleven tegenover de voorbeelden van hen die hun rechtschapenheid lieten varen. Abel, die voor de zaak van de reine aanbidding is gestorven, zal een opstanding ontvangen, maar Satan, die een begin maakte met de valse aanbidding, zal vernietigd worden. Henoch wandelde door geloof met God, maar Adam, die met God had gesproken, verliet Jehovah’s weg. Abraham bleef onder een grote beproeving gehoorzaam, maar koning Saul was zelfs in het kleinste ongehoorzaam. Sara beoefende een alles overwinnend geloof, maar Eva gaf er blijk van geheel geen geloof te bezitten. Job bleef rechtschapen alhoewel hij alles verloor, maar Judas gaf zijn rechtschapenheid prijs voor zelfzuchtig gewin. Mozes wees de genoegens van Egypte van de hand en diende onder vele moeilijkheden, maar de opstandige geestelijke „zonen Gods” gaven zich over aan tegennatuurlijke verlangens en verlieten hun hemelse toewijzing. Laten wij er toch vooral voor waken dat niemand van ons wegens het prijsgeven van zijn rechtschapenheid door Jehovah wordt afgekeurd en als een verbondsverbreker onder zijn doodsoordeel komt te staan. Laten wij daarentegen vasthouden aan de glorierijke schat des dienstes en altijd in gedachte houden dat Jehovah, naar Davids zeggen, „overeenkomstig mijn rechtvaardigheid en mijn rechtschapenheid in mij” oordeelt. — Ps. 7:8, AS.