Moeten christenen de sabbat houden?
Gaven Jezus of de apostelen het gebod de sabbat te houden? Welk standpunt moet de christen dienaangaande innemen?
IN 1610 kon een inwoner van wat nu de Verenigde Staten wordt genoemd, met zweepslagen gestraft worden wegens een inbreuk op de zondagsheiliging, het schenden van een sabbatswet. Ook in 1964 zijn er nog steeds plaatsen waar men voor dit vergrijp gearresteerd en gestraft kan worden. Welmenende religieuze mensen hebben ervoor gezorgd dat zulke wetten werden aangenomen, omdat zij oprecht geloofden dat de sabbatviering een fundamenteel vereiste van het christendom is. De wetgeving inzake de zondagsheiliging vond haar oorsprong echter ruim zestien eeuwen geleden in het Romeinse Rijk. Volgens Clark’s Biblical Law deed ze haar intrede toen „Constantijn de Grote een besluit afkondigde, waarbij alle rechters en inwoners der steden werd bevolen op de eerbiedwaardige dag van de Zon te rusten”. Waarom vieren zogenaamde christenen de eerste dag van de week dan als een heilige sabbatdag, terwijl de heidense Romeinen juist deze dag aan de zonaanbidding hadden gewijd?
DE DAG DES HEREN
Ook al wordt degenen die geloven dat de zondag de sabbatdag is voor christenen voor ogen gehouden dat de zondag een heilige dag was voor de Mithra-aanbidders, dan nog zullen zij ontkennen dat deze dag aan het heidendom werd ontleend. Zij beweren dat deze eerste dag van de week de „dag des Heren” is, omdat Jezus op die dag uit de doden werd opgewekt. Zij geloven dat christenen die dag moeten houden, ter herdenking van deze wonderbaarlijke gebeurtenis. Dat de apostelen op Jezus’ opstandingsdag, een zondag, bijeenwaren en precies een week later weer, is volgens hen het bewijs dat zij de eerste dag van de week vierden als de christelijke sabbat. — Joh. 20:19, NW.
Mag deze conclusie echter getrokken worden? Was het niet logisch dat Jezus’ discipelen, nadat zij hadden vernomen dat Jezus was opgestaan, bijeenkwamen? Is het niet redelijk dat zij hierover met elkaar wilden spreken? Indien het in Jezus’ bedoeling lag dat zij die dag, ter herdenking van zijn opstanding, als een sabbatdag zouden vieren, waarom zei hij er dan niets over toen hij die dag persoonlijk bij hen was? Wanneer hij hun te kennen had willen geven dat God verlangde dat christenen de sabbat zouden houden, dan zou dit er de geschikte tijd en gelegenheid voor zijn geweest. Niets in de bijbel duidt er echter op dat hij iets in die richting heeft gezegd.
Deze bijeenkomst vond laat op de dag plaats en „acht dagen later nu waren zijn discipelen wederom binnenshuis” (Joh. 20:26, NW). Gaan wij ervan uit dat men bij de zondag begon te tellen, dan zouden die acht dagen de volgende zondag eindigen. Moeten wij hieruit afleiden dat de discipelen tussentijds niet zijn bijeengekomen? Gezien de schokkende gebeurtenissen die pas hadden plaatsgevonden, is het beslist onlogisch de conclusie te trekken dat zij een hele week wachtten met een volgende bijeenkomst. Louter de vermelding dat de discipelen op de eerste dag van de week, toen Jezus werd opgewekt, en een week later op dezelfde dag bijeenkwamen, bewijst niet dat men op die dag de sabbat hield; dit wordt evenmin bewezen door Jezus’ aanwezigheid bij die gelegenheden. Bedenk wel dat Jezus’ hemelvaart plaatsvond tijdens een samenkomst op een door-de-weekse dag, veertig dagen na zijn opstanding. — Hand. 1:3, 6, NW.
Voorstanders van de christelijke sabbatviering halen Handelingen 20:7 en 1 Korinthiërs 16:2 (NW) aan als bewijs voor hun stelling dat de apostelen de eerste dag van de week als de sabbat vierden. In de eerste tekst lezen wij dat Paulus en enkele christenen in Tróas op die dag gezamenlijk een maaltijd gebruikten. Omdat Jezus zijn volgelingen niet heeft geboden de eerste dag van de week geregeld te vieren door op die dag bijeen te komen, moeten wij de gevolgtrekking maken, dat die vergadering van christenen te Tróas op de eerste dag van de week geen zondagsheiliging was, maar een kwestie van christelijke omgang, onder het genot van een maaltijd, omdat Paulus de volgende dag naar Assus zou vertrekken.
In 1 Korinthiërs 16:2 (NW) staat vermeld: „Een ieder van u legge op elke eerste dag van de week in zijn eigen huis iets ter bewaring opzij, naargelang hij voorspoed heeft, zodat er niet pas inzamelingen gehouden zullen worden nadat ik ben gekomen.” Hier werd dus de Korinthiërs gezegd op de eerste dag van de week hun bijdragen opzij te leggen. Bewijst dit echter dat zij die dag als een sabbatdag hielden? De bijdragen werden thuis, niet in de vergaderplaats, opzij gelegd, en het was logisch dat dit op de eerste dag van de week moest gebeuren, daar anders de wekelijkse uitgaven dit onmogelijk zouden maken. Dat zou ook beter zijn dan ermee te wachten tot vlak voor Paulus’ komst, want dan zou alles gehaast moeten geschieden. In deze tekst wordt dus bij de Korinthiërs op een persoonlijk budget en niet op het houden van de sabbat aangedrongen.
Er is geen enkele schriftuurlijke ondersteuning voor het houden van de zondag als een sabbatdag van rust ter herdenking van Jezus’ opstanding. Hetzelfde geldt voor elke vergelijking die men kan trekken tussen de zondag en de in de Tien Geboden vermelde viering van de zevende dag. In The Popular and Critical Bible Encyclopedia wordt in dit verband opgemerkt: „Wij kunnen niet het minste spoor van een wet of apostolische bepaling vinden waarbij de viering van de ’dag des Heren’ wordt ingesteld; evenmin bevat de Schrift een aanwijzing dat deze in de plaats van de joodse sabbat zou zijn gekomen.” Aangezien elk schriftuurlijke bewijs voor de viering van de zondag als sabbat door christenen ontbreekt, moeten wij wel tot de gevolgtrekking komen dat ze haar intrede heeft gedaan onder invloed van heidense zonaanbidders.
DE VIERING VAN DE ZEVENDE DAG
Daar er nergens in de Schrift wordt geboden of gesuggereerd dat de zondag als een dag van sabbatrust gehouden moet worden, rijst wellicht de vraag: Hoe staat het dan met de zaterdag? Moeten christenen de zaterdag als sabbat houden, omdat het de zevende dag is waarvan in het vierde van de Tien Geboden melding wordt gemaakt?
Alhoewel in het vierde gebod wordt geboden de zevende dag als een dag van sabbatrust te houden, moeten wij wel bedenken dat de Tien Geboden deel uitmaakten van de wet welke de natie Israël bij de berg Sinaï werd gegeven. Dit wetsverbond werd aan geen ander volk gegeven en Mozes zei over de daarin vervatte bepaling inzake de sabbatviering: „Gij zult gedenken, dat gij dienstknechten in het land Egypte geweest zijt, en dat de HERE, uw God, u vandaar heeft uitgeleid met een sterke hand en met een uitgestrekten arm; daarom heeft u de HERE, uw God, geboden den sabbatdag te houden” (Deut. 5:15). De sabbat werd de Israëlieten gegeven ter herdenking van hun bevrijding en ten teken van hun verbondsverhouding met God (Ex. 31:16, 17). Dat kan niet van christenen worden gezegd.
Christenen staan niet onder het wetsverbond, omdat Christus die wet bij zijn dood aan de martelpaal heeft vervuld. „Want Christus is het einde van de Wet” (Rom. 10:4, NW). Niets in de Schrift rechtvaardigt het afscheiden van de Tien Geboden van de rest van het wetsverbond en de bewering dat deze niet door Jezus tot een einde zijn gebracht en voor christenen nog steeds bindend zijn. De apostel Paulus schreef zeer uitvoerig over het wetsverbond en hoe het tot een einde werd gebracht, maar hij heeft er met geen woord over gerept dat de Tien Geboden een aparte zedenwet met een eeuwige rechtskracht zouden vormen, terwijl de rest van de Wet een ceremoniële wet zou zijn die wel eindigde.
In Romeinen 7:6 (NW) zegt hij dat christenen zijn „ontslagen van de wet” en in het volgende vers spreekt hij over het tiende gebod zonder daarbij te kennen te geven dat hij dit als een aparte wet beschouwde. In het dertiende hoofdstuk van Romeinen noemt hij vervolgens enkele geboden uit de decaloog en zet hij uiteen dat ze alle hun vervulling vinden in het nieuwe gebod van Jezus, „dat gij elkaar liefhebt”. — Rom. 13:9, 10; Joh. 13:34, 35; Matth. 22:39, 40, NW.
Het is ook het vermelden waard dat Jezus in de bergrede zonder onderscheid te maken, zowel aanhalingen uit de Tien Geboden als uit de rest van de Wet doet. — Matth. 5:21-44, NW.
Het feit dat Jezus de sabbat onderhield, wil niet zeggen dat hij christenen hiermee een voorbeeld stelde. Hij moest de sabbat houden omdat hij onder het wetsverbond was geboren, en totdat hij dit door zijn offerandelijke dood vervulde, was hij verplicht de gehele wet te houden. Indien christenen de sabbat zouden moeten houden omdat Christus het deed, zouden zij ook, evenals hij, de hele Wet moeten houden, en wij weten uit de Schrift dat dit niet van christenen wordt verlangd.
DE VROEGE CHRISTENEN
Nergens in de Schrift wordt uitdrukkelijk gezegd dat christenen na Pinksteren de zevende dag van de week als de sabbat bleven onderhouden. Enkelen wijzen wellicht op de in het boek Handelingen vermelde gebeurtenissen toen de apostel Paulus op de sabbat de synagoge binnenging. Wordt hierdoor echter bewezen dat hij de sabbat hield? Zou hij, door in gehoorzaamheid aan de sabbatswet — waarbij van de joden werd verlangd op die dag een heilige vergadering of bijeenkomst te houden — naar de synagoge te gaan, niet te kennen geven dat hij nog steeds onder de Wet stond? Zou het daarentegen, indien hij, niet als jood maar als christen, de sabbat hield, niet een vreemde indruk wekken wanneer hij liever met degenen die niet in Christus geloofden dan met medechristenen zou bijeenkomen?
Paulus ging niet op de sabbatdag naar de synagoge omdat hij de sabbat hield, maar omdat hij wist dat hij daar het goede nieuws over Gods koninkrijk en Gods Zoon tot een groot aantal joden kon prediken. In Handelingen 17:1, 2 (NW) lezen wij dan ook dat Paulus veeleer zijn opdracht in de christelijke bediening ten uitvoer bracht, dan dat hij de sabbat hield met mensen die zich nog steeds aan de Mozaïsche wet gebonden achtten. „Paulus dan ging volgens zijn gewoonte daar naar hen toe, en drie sabbatten achtereen redeneerde hij met hen aan de hand van de Schriften.”
Enkelen wijzen wellicht op Jezus’ woorden in Matthéüs 24:20 (NW) als een bewijs dat christenen de sabbat zouden houden. „Blijft bidden dat uw vlucht niet geschiedt in de wintertijd, noch op de sabbatdag.” Wij dienen echter wel te bedenken dat Jezus sprak tot joodse volgelingen, die terdege wisten hoe moeilijk het vanwege de beperkende bepalingen zou zijn om te trachten op de sabbatdag te reizen; de joden mochten op die dag namelijk niet meer dan 2000 el buiten hun stad gaan.
Jezus was gewoon zijn leer te illustreren met dingen waarmee de mensen van zijn tijd volkomen vertrouwd waren. In dit geval deed hij dit door te wijzen op de geweldige moeite welke het iedereen in die tijd zou kosten om in Palestina in de winter of op de sabbat een flinke afstand af te leggen. Met de vlucht naar de veiligheid diende men dus niet te wachten totdat het bijna onmogelijk zou zijn. Zijn raad werd door christenen opgevolgd, vlak voordat Jeruzalem in 70 n. Chr. werd vernietigd. Zij bleven niet in de stad totdat de Romeinse legers onder Titus deze omsingeld hadden, waardoor vluchten uitgesloten zou zijn, maar zij vluchtten voordat het te laat was. Door de sabbat en de winter als illustraties te gebruiken, bracht Jezus zijn joodse luisteraars krachtig onder de aandacht wat hij bedoelde. Er wordt echter niet door bewezen dat er van christenen werd verwacht dat zij in toekomende tijden de sabbat hielden. Het houden van de sabbat kwam hier zelfs niet ter sprake. Uit Jezus’ woorden kan geenszins afgeleid worden dat christenen verplicht zijn de sabbat te houden.
HET CHRISTELIJKE STANDPUNT
Aangezien er geen enkele schriftuurlijke ondersteuning voor is dat christenen het gebod kregen een sabbat te houden of dat deze na Pinksteren in de tijd dat de apostelen leefden, werd gehouden, rijst de vraag: Welk standpunt moet een christen innemen? Hij kan, volkomen schriftuurlijk, het standpunt innemen dat het houden van de sabbat geen christelijk vereiste is. Dit blijkt duidelijk uit Paulus’ verklaring in Kolossenzen 2:16, 17 (NW): „Laat niemand u daarom oordelen inzake eten en drinken of met betrekking tot een feestdag of een viering van de nieuwe maan of van een sabbat, want die dingen zijn een schaduw van de toekomende dingen, maar de werkelijkheid behoort de Christus toe.”
Het wetsverbond met zijn viering van nieuwe manen en sabbatten, waaronder de sabbat van de zevende dag, was als een schaduw die leidde tot en eindigde met Christus. Daar het niet van kracht was voor het christelijke tijdperk, zodat christenen er niet door gebonden zijn, is ook de sabbatviering niet van kracht in het christelijke tijdperk. Daarom noemde het christelijke besturende lichaam te Jeruzalem de sabbatviering niet als een vereiste voor niet-joodse christenen, hoewel verschillende andere dingen wel werden genoemd. Het verslag hierover staat in Handelingen 15:19, 20 (NW). Hier noch in latere instructies aan hen werd enige melding gemaakt van de sabbatviering, hetgeen stellig gebeurd zou zijn indien ze onontbeerlijk was ter verkrijging van Gods goedkeuring.
De apostel Paulus zei: „Ik heb mij er niet van weerhouden u al de raad Gods te vertellen” (Hand. 20:27, NW). Alhoewel hij de christelijke gemeente alle mogelijke raad en instructies heeft gegeven, heeft hij niet gezegd dat de sabbatviering een vereiste voor christenen was. In zijn brieven aan Timótheüs en Titus schrijft hij tot in bijzonderheden wat wordt verlangd van personen die aangesteld worden in posities van opzicht in de christelijke gemeente, maar hij vermeldt daarbij niet de sabbatviering. Aangezien hij „al de raad Gods” voor christenen heeft verteld, maar geen melding heeft gemaakt van de sabbatviering, moeten wij wel tot de gevolgtrekking komen dat God niet van christenen verlangt dat zij de sabbat houden. — 1 Tim. 3:2-7; Tit. 1:7-9, NW.
Jezus’ joodse volgelingen hielden na Pinksteren op met het vieren van dagen en tijden. Hetzelfde geldt voor de heidenen, die hun heidense religiën lieten varen toen zij christenen werden. Zij aanbaden en dienden God elke dag, niet slechts één dag per week. Wanneer zij één dag per week de sabbat gehouden zouden hebben, zou dit voor hen hebben betekend dat zij waren teruggekeerd tot de elementaire dingen en in slavernij daaraan waren geraakt, zoals Paulus in Galáten 4:9, 10 en 5:1 (NW) uiteenzet.
De wekelijkse sabbatviering was iets waaraan de natie Israël zich moest houden en behoort tot het verleden. Christenen leven niet in het verleden maar voor de toekomst, wanneer Christus’ 1000-jarige regering — afgebeeld door de sabbat — de gehoorzame mensheid rust en vrede zal brengen. In plaats dat zij een wekelijkse sabbat houden, zien zij uit naar deze grote sabbatrust onder de „Heer van de sabbat”. — Matth. 12:8, NW.