Kan men op meer dan één manier een christen zijn?
EEN van Amerika’s vooraanstaande liberale theologen liep tegen de 80 jaar. Wanneer hij op zijn lange leven van activiteit terugkeek, sprong één mijlpaal in het bijzonder in het oog. Toen hij gedurende de Eerste Wereldoorlog als een jonge Duitse legeraalmoezenier moeizaam voortliep tussen de gestorvenen en stervenden die bij de slag van Champagne gevallen waren, kwamen de woorden van Nietzsche in zijn geest — „God is dood.” Later zei hij dat hij ten gevolge hiervan ’ophield een idealist te zijn en door de tragedie van het leven in een realist veranderde’.1
Het was dan ook helemaal niet verwonderlijk dat T. J. J. Altizer, iemand die tot de „God is dood”-groep behoort, op een avond tot de oude theoloog zei toen zij een bespreking met elkaar hadden: „U hebt de confrontatie met de werkelijke wereld geopend. U is als onze vader geworden, wij zijn uw kinderen.” Maar blijkbaar werd de oude theoloog door deze woorden ernstig geschokt, want hij was van opinie dat de „God is dood”-groep te ver was gegaan. In feite wond hij zich die avond gedurende zijn bespreking met Altizer in zo’n ernstige mate op dat zijn vrouw zich vermat erop te staan dat zij naar huis zouden gaan. Zij kwamen overeen de discussie de volgende dag voort te zetten. Doch de discussie werd nimmer hervat, want die nacht kreeg Paul Tillich een hartaanval die hem het leven kostte. — Tijdschrift Life, 5 november 1965.
Treurig? Ongetwijfeld, maar nog treuriger is het feit dat deze vooraanstaande theoloog — die de eerste niet-joodse professor was die door de nazi’s werd ontslagen — zich onder het mom van de christelijke religie aan zulke filosofische speculaties heeft overgegeven en dat hierdoor enkelen van zijn leerlingen op het seminarie tot de conclusie kwamen dat „God dood is”. Ja, en nog jammerlijker is het feit dat Paul Tillich, T. J. J. Altizer en vele andere protestantse theologen zo losjes hebben rondgesprongen met de uitdrukking „christen” dat deze uitdrukking voor velen heel wat verschillende betekenissen heeft gekregen!
Hoe kunnen wij weten wat het betekent een christen te zijn? Kan dit op veel manieren? Hoe kunnen wij dit te weten komen? Door ons tot de enige bron te wenden die ons het volledige verslag omtrent Jezus Christus geeft. Allen die beweren christenen te zijn, erkennen Jezus Christus min of meer als hun voorbeeld, want anders zouden zij zich geen „christen” noemen. Indien hij iemand is die navolging verdient dan moeten wij onze denkwijze logischerwijs met de zijne in overeenstemming brengen.
CHRISTUS OPENBAARDE EEN PERSOONLIJKE GOD
Niemand kan de christelijke Griekse Geschriften onbevooroordeeld lezen zonder tot de erkentenis te komen dat God voor Jezus Christus een Persoon, een zeer werkelijke Persoon was. Jezus vertelt hoe hij uit God, zijn Vader, is voortgekomen; dat hij naar zijn Vader zou teruggaan; dat zijn Vader in de hemel woont; dat zijn Vader ziet en hoort en dat hij gebeden verhoort; dat hij vergeeft; dat hij zijn Zoon liefheeft; dat hij genegenheid heeft voor Jezus’ volgelingen; dat bepaalde engelen het aangezicht van zijn Vader die in de hemel is, altijd aanschouwen.a Bovendien zei hij: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken” (Joh. 5:17). In feite bemerken wij dat Jezus in de christelijke Griekse Geschriften ongeveer 180 maal aan God persoonlijkheid toeschrijft door hem „Vader” te noemen.
Dat Jezus van mening was dat God evenzeer als hijzelf persoonlijkheid bezat, blijkt uit de keren dat hij zijn Vader één getuige noemde en zich zelf een andere getuige en dat hij vertelt dat zijn Vader hem had gezonden. Men moet een persoonlijkheid bezitten om iemand uit te zenden en getuigenis af te leggen. Dat bedoelde Jezus toen hij zei: „Ik ben het die getuigenis over mijzelf afleg, en de Vader, die mij gezonden heeft, legt getuigenis over mij af” (Joh. 8:18; 5:32). Bovendien lezen wij herhaaldelijk dat Gods stem uit de hemel werd gehoord. — Matth. 3:17; 17:5; Joh. 12:28.
Dat God een Persoon is, wordt bovendien duidelijk te kennen gegeven door de geboden die Jezus voor ons aanhaalde ’God lief te hebben met geheel ons hart, onze geest, ziel en kracht en onze naaste lief te hebben als onszelf’. Het blijkt ook duidelijk uit Jezus’ woorden dat wij God moeten vrezen omdat hij zowel lichaam als ziel in Gehenna kan vernietigen. Dat God persoonlijkheid bezit, wordt ook te kennen gegeven door de nadruk die Jezus op Gods naam legt. — Mark. 12:29-31; Matth. 10:28; 6:9; Joh. 17:6, 11, 12, 26.
Hoe anders zijn met het oog op deze grote hoeveelheid getuigenissen alle speculaties van Paul Tillich dat God Diepte is of de Grond van het zijn, de onuitputtelijke grond der geschiedenis. Hij zegt het volgende:
„Dat is de betekenis van het woord en daarop duiden de woorden Koninkrijk Gods en Goddelijke Voorzienigheid. En indien deze woorden niet veel betekenis voor u hebben, vertaal ze dan, en spreek over de diepte van de geschiedenis, over de grond en het doel van ons sociale leven, en over wat u met betrekking tot uw morele en politieke activiteiten ernstig neemt, zonder terughouding. Misschien moet u deze diepte hoop noemen, eenvoudigweg hoop . . . Indien u weet dat God diepte betekent, weet u veel over hem. U kunt zich dan geen atheïst noemen . . . Hij die weet wat diepte is, kent God.”2
Welke dwaasheid deze moderne theologen kunnen begaan in hun pogingen de persoonlijkheid van God te loochenen, kan worden gezien in datgene wat bisschop Robinson, die de schrijver is van „Honest to God” (Eerlijk tegenover God), over God te zeggen heeft. Volgens hem kunnen christenen niet meer zeggen dat God „daar” is, daar in de ruimte, of zelfs nog buiten de gebieden der ruimte, want dit hele gebied is verkend door middel van radiotelescopen en deze hebben God niet ontdekt!3 Een dergelijke oppervlakkige redenatie kan van een communistische, atheïstische Russische astronaut worden verwacht, maar stellig niet van iemand die een christelijke bisschop beweert te zijn! Stellig kan de Goddelijke Geest, de grote Schepper van het universum, evenmin door de krachtige radiotelescopen worden waargenomen als hij gezien zou kunnen worden door de ogen van een Russische astronaut!
Het is dus duidelijk dat het met betrekking tot de persoonlijkheid van God voor een christen niet mogelijk is dit op meer dan één wijze te bezien. De God van de bijbel is een Persoon, de Grote Geest, de Schepper, de Allerhoogste.
WONDEREN OF MYTHEN?
Vele moderne zogenaamde christelijke theologen bestrijden ook de wonderen die in de bijbel staan opgetekend en toch kan er worden gezegd dat de bijbel er vol mee staat. Vanaf het scheppingsbericht en de Tuin van Eden tot en met de laatste opgeschreven gebeurtenissen in het leven van de apostelen Paulus en Johannes, vertelt de bijbel over wonderen. Mozes vroeg om en ontving geloofsbrieven in de vorm van wonderen. Zoals hij zei, ’Anders, o Jehovah, zullen zij niet geloven wat ik hun vertel over uw verschijning aan mij en over de opdracht die u mij gegeven hebt om mijn volk uit Egypte te leiden!’ (Ex. 4:1-9, 28-31, NW). Zo kon ook de grotere Mozes, Jezus Christus, zijn goddelijke zending bewijzen doordat hij vele wonderen verrichtte. In feite staan er in de evangeliën meer dan 100 verwijzingen naar wonderen en ongeveer 50 wonderen worden specifiek beschreven.
Wij bezitten niet alleen de berichten van de wonderen zelf, maar ook een bericht over het getuigenis dat erdoor werd afgelegd, waardoor ze hun goddelijke doel dienden. Zo lezen wij dat de mensen die er getuigen van waren tot de conclusie kwamen dat hier een grote profeet was, hier was DE profeet, hier was waarlijk de zoon van God. — Joh. 6:14; 2 Petr. 1:16-18.
Meer nog, Jezus zelf verwees herhaaldelijk naar zijn wonderbaarlijke werken zoals toen hij zijn apostelen eraan herinnerde dat hij bij twee gelegenheden duizenden op wonderbaarlijke wijze had gevoed (Matth. 16:9, 10) en zoals toen hij de volgende boodschap aan Johannes de Doper liet zenden: „De blinden zien weer en de kreupelen lopen rond, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, en de doden worden opgewekt.” — Matth. 11:5.
Bovendien wees Jezus telkens weer naar zijn wonderen als een reden waardoor anderen geloof in hem konden stellen: „Het getuigenis . . . dat ik heb, is groter dan dat van Johannes, want het zijn juist de werken die mijn Vader mij heeft toegewezen om te volbrengen, de werken zelf die ik doe, die getuigenis over mij afleggen dat de Vader mij heeft gezonden.” (Johannes had geen wonderen verricht, maar Jezus verrichtte er vele.) „Gelooft mij, dat ik in eendracht met de Vader ben en de Vader in eendracht met mij is; of anders, gelooft om de werken zelf.” „Indien ik onder hen niet de werken had gedaan die niemand anders heeft gedaan, zouden zij geen zonde hebben; maar nu hebben zij zowel mij als mijn Vader én gezien én gehaat.” Wat zou duidelijker, ondubbelzinniger, eenvoudiger en rechtstreekser kunnen zijn dan Jezus’ eigen getuigenis met betrekking tot door hem verrichte wonderen en hun uitwerking op anderen en dit alles ten bewijze van zijn goddelijke zending? — Joh. 5:36; 14:11; 15:24.
Wat vinden wij echter ondanks dit overweldigende getuigenis? Klinkklaar ongeloof in de wonderen die in de Schrift staan opgetekend en dit nog wel van de zijde van degenen die belijden de Schrift te onderwijzen. Een typerend voorbeeld hiervan is de protestantse Duitse theoloog van deze tijd, Rudolph Bultmann, wiens theorieën steeds aan populariteit winnen. Volgens hem moet het bericht omtrent Jezus Christus, zoals dit in de evangeliën staat opgetekend, „gedemythologiseerd” worden, van zijn mythen ontdaan worden. Wat zijn deze mythen? Alles wat staat opgetekend omtrent God en Satan wat betreft hun uitoefening van rechtstreekse invloed of macht in de aangelegenheden der aarde. Alles wat omtrent Jezus staat opgetekend, dat hij naar de aarde is gekomen, een voormenselijk bestaan heeft gehad, uit een maagd geboren is, wonderen heeft verricht, als een slachtoffer is gestorven, uit de doden werd opgewekt en naar de hemel is opgestegen. Ook dit moet verdwijnen omdat het mythen zijn. Niet dat het bericht helemaal een aaneengeweven patroon van leugens is, zo zegt hij, maar het punt is dat de bewoordingen waarin ze staan opgetekend niet betekenen wat ze schijnbaar te kennen geven of betekenen! Bultmann wil ons laten geloven dat „dit alles de taal van de mythologie is, en de oorsprong van de verscheidene thema’s kan gemakkelijk worden opgespoord in de mythologie van joodse Apocalyptische visioenen en in de verzoeningsmythen van het gnosticisme uit die tijd. In deze mate is het oorspronkelijke christelijke evangelie zoals dit door de apostelen werd gepredikt, ongeloofwaardig voor de moderne mens, want hij is ervan overtuigd dat de mythische beschouwing van de wereld uit de tijd is.”4
Maar hoe kunnen wij de fenomenale opkomst van het christendom dan verklaren? Waarom heeft het gnosticisme of het judaïsme niet zo’n invloed tot stand gebracht en zulke welsprekende zendelingen als de apostelen Petrus en Paulus voortgebracht? Waarom hebben hun leiders niet tot de toewijding bezield waartoe Jezus Christus wist te inspireren? Stellig zijn zulke theorieën niet alleen een bewijs van ongeloof, maar ze zijn ook onredelijk, en het is een schreeuwende oneerlijkheid ze christelijk te noemen. Ja, al deze moderne theologen zouden Mohammed een hogere graad van moraliteit willen toeschrijven dan Christus en zijn apostelen omdat Mohammed uitdrukkelijk ontkende dat hij de macht bezat om wonderen te verrichten!5 Er zijn niet vele christelijke manieren waarop de wonderen van Christus beschouwd kunnen worden. Er is er slechts één, namelijk volledig geloof eraan te hechten!
IS CHRISTELIJKE MORALITEIT BETREKKELIJK?
Niet tevreden ermee het bijbelse christendom te beroven van zijn krachtige, onmisbare elementen zoals de persoonlijkheid van de God ervan en zijn wonderen, willen velen van deze moderne theologen de christelijke religie ook beroven van haar verheven maatstaven en beginselen. Zo betuigde bisschop Robinson, de schrijver van „Eerlijk tegenover God”, toen hij voor de rechter stond, dat hij niets verwerpelijks of schandaligs zag in een boek waarin overspel in een gunstig licht werd geplaatst. Bovendien is hij een lid van de Homosexual Law Reform Society in Engeland, een vereniging die erop uit is homoseksualiteit tot iets wettelijks te maken zolang het wordt bedreven door volwassenen die erin toestemmen.6 Volgens hem hangt de bepaling of zekere seksuele daden fout zijn ervan af of er „liefde” bij betrokken is.
Maar ook hier weer laten de christelijke Griekse Geschriften de mogelijkheid niet open om op meer dan één wijze een christen te zijn. In Jezus’ ogen was moraliteit niet betrekkelijk. Bepaalde daden waren op zichzelf óf juist óf verkeerd. Op de man af veroordeelde hij het daarom wanneer men zich om een andere reden dan overspel van een vrouw liet scheiden. In plaats dat Jezus veel vrijheid toeliet voor seksueel genoegen, stelde hij een uitermate hoge maatstaf, zoals kan worden opgemerkt uit zijn woorden in de Bergrede: „Een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, [heeft] in zijn hart reeds overspel met haar . . . gepleegd.” — Matth. 5:28, 31, 32; 19:3-9.
Indien Jezus reeds het vrije geslachtelijke verkeer tussen de verschillende seksen op een dergelijke wijze veroordeelde, hoeveel te meer moet hij dan gekant zijn geweest tegen vrij geslachtelijk verkeer tussen personen van hetzelfde geslacht! Dat homoseksuelen met betrekking tot hun geslachtsverkeer een „vrij” leventje liefhebben, blijkt uit het feit dat ze steeds nieuwe partners zoeken. Wie heeft ooit gehoord van twee homoseksuelen die hun vijftigjarig „huwelijksfeest” vieren? Hun vrijheid op dit gebied plaatst de mensheid in werkelijkheid voor geen klein sociaal probleem, zoals kan worden opgemaakt uit een verslag dat in een vooraanstaand medisch weekblad verscheen: „Homoseksualiteit bewijst een nieuwe en grote bron van geslachtsziekten te zijn, vooral in de steden.”7
Naar de Schrift te oordelen en ook naar de vruchten van homoseksualiteit, zoals bij voorbeeld gebrek aan mentale en emotionele kracht en stabiliteit, bestaat er geen twijfel over, dat zulke praktijken niet te rijmen zijn met het christendom. De apostel Paulus, niet de moderne theologen, bekeek homoseksualiteit op de juiste wijze, de christelijke wijze: „Insgelijks hebben ook de mannen het natuurlijke gebruik van de vrouw laten varen en zijn zeer verhit geworden in hun wellust jegens elkaar, mannen met mannen, ontucht plegend en in zichzelf de volledige vergelding ontvangend die hun voor hun dwaling toekwam.” — Rom. 1:27.
DE CHRISTELIJKE ZENDING
De vraag of men op meer dan één manier een christen kan zijn, kan ook terecht worden gesteld met betrekking tot de zending van een christen of de opdracht die hij vervult. Waarschijnlijk staat deze opdracht nergens bondiger vermeld dan in Matthéüs 28:19, 20 waar wij Jezus’ woorden zien staan: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest. En leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb.”
Maar de Duitse theoloog Schleiermacher, die ongeveer 150 jaar geleden leefde en die het pad voor de moderne liberale theologen gebaand schijnt te hebben, raakte in moeilijkheden met de Pruisische regering vanwege zijn „liberale politieke activiteit”.8 En tegenwoordig zien wij dat geestelijken over de gehele wereld in de politiek betrokken zijn en zich achter elke denkbare wereldse aangelegenheid stellen.b Wijlen Albert Schweitzer was een protestantse geestelijke die, omdat hij zijn geloof in de bovennatuurlijke elementen van het leven van Christus had verloren, zijn herderlijk ambt liet varen, in de medicijnen ging studeren en vervolgens naar Afrika ging om de fysieke, de medische nood van Afrikanen te lenigen.
Vele zendelingen volgen zijn voorbeeld door zich veeleer aan de fysieke behoeften van de mens te wijden in plaats van aan de geestelijke noden. Omtrent hen wordt de loftrompet gestoken omdat zij bezorgd zijn over de „werkelijke noden van de mensen”.9 Met betrekking tot deze loop van gebeurtenissen staat in een om de drie maanden verschijnend zendingsblad het volgende vermeld: „De evangelische zendeling wordt vaak een onderwijzende of adviserende rol opgelegd of hij moet een andere soortgelijke taak gaan verrichten omdat het moeilijk voor hem is om rechtstreeks evangelisch werk te verrichten.”10
Maar had Jezus dit in gedachten toen hij zijn vroege discipelen de opdracht gaf anderen te onderwijzen en datgene te doen wat hij hen had geleerd? Het is waar dat Jezus soms de fysieke noden van de mensen lenigde, maar deze gevallen waren volkomen incidenteel aan de geestelijke voordelen die hij aanbood en die door bovennatuurlijke middelen tot stand kwamen en hoofdzakelijk werden verricht om zijn goddelijke zending te bewijzen. De primaire rol die hij vervulde was die van Onderwijzer en daarom bemerken wij dat hij ongeveer veertig maal in de bijbel ook zo wordt genoemd, terwijl hij slechts één maal wordt aangesproken als „Geneesheer”. Bij een andere gelegenheid noemde hij zichzelf ook zo, maar dan een die geestelijke en geen fysieke kwalen genas. — Luk. 4:23; Matth. 9:9-13; 23:8.
Zijn vroege discipelen beschouwden dit ook geheel en al zo. Het bericht dat omtrent hun activiteiten staat opgetekend, toont aan dat de nadruk altijd werd gelegd op de „dwaasheid van wat wordt gepredikt”, waardoor de mensen gered zouden kunnen worden. En allen predikten, er was geen onderscheid tussen geestelijken en leken. — 1 Kor. 1:21; Hand. 8:4; Rom. 10:9-15.
WAAROM ZO VELE GEZICHTSPUNTEN?
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat men niet op vele manieren een christen kan zijn maar dat er slechts één manier is. Een christen gelooft in een persoonlijke God, hij heeft geloof in de wonderen die in Zijn Woord staan opgetekend, hij laat zich leiden door de beginselen die in dat Woord staan uiteengezet, en hij erkent de opdracht heen te gaan en discipelen uit anderen te maken. Hoe komt het dan dat al deze en nog veel meer verschillende gezichtspunten bestaan die lijnrecht tegengesteld zijn aan de duidelijke verklaringen van Gods Woord en dat al deze dingen afkomstig zijn van mensen die beweren „christelijke” bedienaren van het evangelie, theologen, te zijn?
De Schrift, de rede en de feiten geven ons logische antwoorden. Neem bij voorbeeld de woorden van de apostel Paulus eens die zei dat ’niet alle mensen geloof bezitten’. Zou er iets nog duidelijker gezegd kunnen worden? En aangezien wij [christenen], zoals hij ergens anders zegt, ’door geloof wandelen, niet door aanschouwen’, kan er worden verwacht dat degenen die geen geloof hebben niet kunnen begrijpen noch kunnen waarderen dat de bijbel het geïnspireerde Woord van God is. — 2 Thess. 3:2; 2 Kor. 5:7.
Bovendien vertelt Gods Woord ons dat „als er nu in werkelijkheid een sluier ligt over het goede nieuws dat wij bekendmaken, dan is het gesluierd onder hen die vergaan, onder wie de god van dit samenstel van dingen de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen”. Ja, wat kunnen wij anders verwachten aangezien Satan „de gehele bewoonde aarde misleidt” en ’zichzelf blijft veranderen in een engel des lichts’ ten einde velen te bedriegen? — 2 Kor. 4:3, 4; Openb. 12:9; 2 Kor. 11:14.
Nog een reden voor de positie die door deze „liberale” theologen wordt ingenomen, blijkt hierin te liggen dat zij graag mensen behagen, dat zij graag willen dat personen die doordrenkt zijn met wereldse wijsheid goed van hen denken en daarom doen zij allerlei concessies. Zij nemen het standpunt in dat „de mens van deze tijd” of de „intellectuele mens” niet kan geloven in een persoonlijke God of in wonderen en het ook niet doet. Maar hierin dwalen zij op betreurenswaardige wijze. Zo vermeldt een actueel boek bij voorbeeld dat „een groot aantal boeken in recente jaren zijn verschenen waarin geleerden van zeer uiteenlopend slag er op beredeneerde wijze uitdrukking aan gegeven hebben dat zij overtuigd zijn van de waarheid van het christendom en zij hebben niet slechts betoogd dat christendom en wetenschap verenigbaar zijn maar dat datgene wat op het gebied van de wetenschap wordt gedaan en wordt bereikt alleen als zinnig kan worden beschouwd in het licht van de christelijke leer”.11
Nog een reden waarom deze moderne theologen willen doen voorkomen alsof er behalve de duidelijk in de christelijke Griekse Geschriften aangegeven manier om een christen te zijn, nog andere manieren zijn, is daarin gelegen dat zij de voorkeur geven aan de wijsheid der wereld, zoals filosofie en psychologie. Ja, er wordt zelfs gezegd dat Paul Tillich filosofie als zijn arbeidsterrein uitkoos en de Evangelisch-Lutherse bediening als de poort die er toegang tot gaf.1
Hiervoor vinden zij in de Schrift geen precedent. De apostel Paulus kwam niet met menselijke wijsheid aan maar met Gods wijsheid zodat het geloof van degenen die naar hem luisterden op Gods Woord zou rusten en niet op de mens. Zeer terecht toonde hij aan dat „niet veel wijzen naar het vlees werden geroepen, . . . maar God heeft de dwaze dingen der wereld uitgekozen om de wijzen te beschamen”. — 1 Kor. 1:26, 27; 2:1-16.
Nog een reden waarom er zoveel verschillende gezichtspunten zijn ten aanzien van wat nu precies een christen is, ligt in het feit dat velen niet begrijpen waarom God het kwaad of goddeloosheid heeft toegestaan en daarom slikken zij de argumenten van atheïsten en anderen dat God niet bestaat, of dat hij geen persoon zou kunnen zijn of dat hij in elk geval niet waard is om door ons aanbeden te worden omdat hij óf niet almachtig is óf nu eenmaal niet rechtvaardig en liefderijk, omdat hij anders wel een eind aan goddeloosheid zou maken. De bijbel toont echter aan dat God er goede redenen voor heeft om het boze en de goddeloosheid toe te staan en dat hij er op zijn bestemde tijd een eind aan zal maken.c
En het ernstigst van alles is de kwestie van eerlijkheid. Waarom blijven mensen die atheïsten zijn in feite in religieuze termen spreken? Sommigen van hen geven hun oneerlijkheid zelfs toe, zoals een professor in de theologie dit heeft gedaan: „Ik zou willen vragen dat mij mijn ambtsgewaad werd uitgetrokken indien dit op een rustige manier kon worden gedaan, zonder aanstoot te geven, maar dit kan niet . . . Indien iemand over een naam wil strijden dan denk ik dat ik zal moeten toegeven dat ik nu eenmaal geen christen ben.”12 Het is stellig duidelijk oneerlijk zich een „christelijke atheïst” te noemen.
De Schrift en de rede maken de zaak duidelijk. Er wordt door aangetoond dat ware christenen geloof zullen hebben in een persoonlijke God en in zijn macht om door bemiddeling van zijn dienstknechten op aarde wonderen te verrichten of te laten verrichten; zij zullen de verheven beginselen die door Jezus Christus zijn uiteengezet erkennen en zich kwijten van de opdracht te prediken en te onderwijzen. Er is geen andere manier die in overeenstemming met Gods Woord is waarop iemand een christen kan zijn.
VERWIJZINGEN
1 Tijdschrift Time, 29 oktober 1965, blz. 80.
2 The Shaking of the Foundations — Paul Tillich (1949), blz. 63, 65.
3 Honest to God — J.A.T. Robinson (1963), blz. 13, 14.
4 New Testament Theology and Mythology — Bultmann.
5 De Heilige Qorʼaan, met Nederlandse vertaling, soera 17 vers 60.
6 The New Yorker, 20 november 1965.
7 Medical World News, 9 juni 1961.
8 Encyclopedia Americana (1956), Deel 24, blz. 378.
9 The Christian Century, 8 december 1965.
10 International Review of Missions, januari 1966, blz. 88.
11 The Secularization of Christianity — E. L. Mascall (1966), blz. 193.
12 The New Yorker, 13 november 1965.
[Voetnoten]
b Zie Ontwaakt! van 22 december 1966 en 8 januari 1967.
c Zie Awake! van 8 oktober 1966. (Toekomstige Nederlandse uitgave van 22 april 1967.)