Waarom het nodig is te weten wie God is
BESTAAT er een ware en levende God? Zo ja, dienen wij ons er dan voor te interesseren wat hij voor iemand is en hoe hij denkt? Dienen wij te weten of hij zich om de mensheid bekommert of zich met ’s mensen aangelegenheden inlaat?
Sommige geestelijken zeggen: „God is dood” — dat hij geen deel heeft aan het huidige wereldgebeuren. Als deze personen het nu echter eens mis hebben? Als God zich nu eens wel met de aangelegenheden van de mens bezighoudt en een voornemen ten aanzien van de mensheid in vervulling doet gaan? Zou dit dan niet gevaarlijk zijn voor degenen die denken dat ’God dood is’?
Als wij, terwijl wij de gelegenheid hebben hem te kennen, degenen blijken te zijn die zich niet om God bekommeren, zou dit voor ons dan niet rampspoedig kunnen zijn?
WIE GOD VOLGENS ZIJN ZEGGEN IS
Als iemand het heeft uitgesteld of vermeden te beslissen of er een God bestaat die zich om de mensen bekommert, is het tijd dat hij zijn eigen hart en denkvermogen onderzoekt. Stelt hij de beslissing uit, om verantwoordelijkheid te ontlopen? Het feit dat van al wat op aarde leeft alleen de mens verstand heeft en kan redeneren, betekent niet dat hij niet afhankelijk is van een nog hogere intelligentie en dat hij de aarde op zijn eigen manier kan besturen. De geschiedkundige feiten bewijzen dat hij dit niet kan. ’s Mensen verstand is hem gegeven opdat hij de wetten van zijn Schepper kan onderhouden en dit heeft zijn eigen welzijn tot gevolg.
God spreekt tot degenen die hem zouden moeten kennen, die zijn Woord der waarheid bezitten, zoals het geval is met mensen in christelijke landen. Hij zegt: „Zijt gij het niet te weten gekomen of hebt gij het niet gehoord? Jehovah, de Schepper van de uiteinden der aarde, is een God tot onbepaalde tijd.” — Jes. 40:28.
Krachtens het feit dat Jehovah de Schepper is, is hij God. Hij zei tot Abraham: „Ik ben God de Almachtige” (Gen. 17:1). De psalmist schrijft: „Aan Jehovah, de Soevereine Heer, behoren de wegen toe die uit de dood leiden” (Ps. 68:20). De christelijke apostelen erkenden hem als zodanig, zeggende: „Soevereine Heer, gij zijt Degene die de hemel en de aarde en de zee en alle dingen die daarin zijn, hebt gemaakt.” — Hand. 4:24.
De geschiedenis van de bijbel getuigt derhalve dat God bestaat. Ze onthult dat hij niet „dood” is doch dat hij veel met de aangelegenheden van de mensen heeft te maken.
DE WERELDMACHT MOEST HET WETEN
Misschien zegt iemand: ’Als hij almachtig is en een God van het goede, waarom laat hij ons dan nu niet zien dat hij iets doet?’ Welnu, wij moeten bedenken dat God als Soeverein het recht heeft te handelen wanneer en hoe hij wenst. Wij moeten ook beseffen dat hij als een God van orde een tijdschema voor het volvoeren van zijn voornemens heeft. — 1 Kor. 14:33; Gal. 4:4.
Wij beschouwen de ongeveer zeventig jaren van ons leven misschien als een lange tijd, of verscheidene eeuwen als een bijna eindeloze tijd. Voor God, die hoog boven de aarde troont, zijn de bewoners van de aarde die hem tegenstaan als sprinkhanen. Hoe lang leeft een sprinkhaan? Over Jehovah staat echter geschreven: „Duizend jaren zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren wanneer die voorbijgegaan is, en als een wake in de nacht” (Ps. 90:4; Jes. 40:22). Een gebeurtenis die in het jaar 1513 vóór onze gewone tijdrekening, vijfendertighonderd jaar geleden, heeft plaatsgevonden, heeft zich in Gods tijdrekening dus een luttele halve week geleden voorgedaan.
Deze „halve week” geleden vond er inderdaad een gebeurtenis plaats die ons illustreert om welke reden wij te weten moeten komen wie God is. En wij moeten niet achteloos aan die gebeurtenis voorbijgaan als iets wat slechts op kleine schaal gebeurde. De wereldmacht van die tijd werd er ernstig door verlamd. Die machtige natie kwam te weten wie God is, maar zeer onwillig en op een rampspoedige wijze, welke rampspoed afgewend had kunnen worden als men zo verstandig was geweest God op een vreedzame, vriendschappelijke wijze te leren kennen.
Wat er toen gebeurde, behoort tot de geschiedenis die zich in deze tijd, maar dan op veel grootsere schaal, herhaalt. De macht die de wereld in die zestiende eeuw v.G.T. overheerste, was afkomstig van een van de drie grote takken van het mensengeslacht uit Noach, namelijk de tak via Noachs zoon Cham. In dat land, Egypte, woonde ook een natie die uit Sem, een andere zoon van Noach, was voortgesproten Deze mensen, hoewel talrijk, waren geen politieke onruststokers. Zij waren vreedzame bewoners van dat land. Dat neemt niet weg dat die Chamitische regering een actie tegen die Semieten ging ondernemen, een plan tot genocide ging volvoeren, precies zoals wij in onze tijd in enkele landen hebben gezien.
Was het, zoals vaak het geval is, een rassenkwestie die deze poging tot genocide teweegbracht? Neen. Het was een RELIGIEUZE kwestie. Hoewel de Semieten slaven in Egypte waren geworden, weigerden zij deel te nemen aan de aanbidding van de vele goden van het land. Dit kwam omdat zij de ene God van heel de aarde, de Soevereine Heer Jehovah, kenden en aanbaden.
Jehovah had Abraham, Isaäk en Jakob, de voorvaders van de Semieten, wonderbare beloften gedaan. De meest betekenisvolle beloften had hij echter nog niet in vervulling doen gaan. Deze voorvaders kenden God en zijn naam Jehovah, doch waarschijnlijk kenden enkele zonen van Jakob of Israël God niet helemaal zoals hij werkelijk is. Jehovah had hun voorvader Abraham echter een profetie gegeven waarin de tijd werd vermeld dat hij een eind aan hun ellende in dit land zou maken. Dan zouden zij God als nooit te voren leren kennen. In die zestiende eeuw v.G.T. was de tijd eindelijk aangebroken. — Gen. 15:12-14.
Doordat God die onderdrukte Semieten bevrijdde, kwam ook de grote militaire macht van Egypte te weten wie Jehovah is.
HOE DEED GOD DIT?
Ten einde die machtige natie, die mensen in slavernij bracht, ervan te overtuigen dat hij God, de Soeverein, is, die doet wat hij zich met de mensheid heeft voorgenomen, moest Jehovah bovenmenselijke macht, wondermacht, gebruiken. Op deze wijze zou hij niet alleen erkend worden als iemand die bestaat; hij zou ook maken dat zijn naam door de grote wereldmacht, evenals door andere natiën met wie zijn volk later te maken zou krijgen, geëerbiedigd, ja, gevreesd zou worden. Door deze bewijzen van een macht en intelligentie die alles wat de mens bezit verre te boven gaan, bewees hij dat hij inderdaad GOD is.
Egypte had veel goden en magie-beoefenende priesters. Hoe zouden de wonderdaden van God dan onderscheiden worden, zodat de Egyptenaren ze niet aan hun eigen goden of priesters zouden toeschrijven? Op een eenvoudige en heel doeltreffende wijze. God zou een man als spreekbuis of profeet gebruiken om de wonderen van tevoren aan te kondigen. Als ze dan gebeurden, vooral als de wonderen een ongunstige uitwerking op de Egyptische goden zouden hebben, zou het volk weten dat hun goden tegenover de superieure macht van Jehovah machteloos waren geweest.
God had bij het volvoeren van zijn voornemen een bekwame man tot zijn beschikking. Dit was Mozes, die in Egypte was geboren en door zijn moeder in de kennis van de ware God was opgevoed. Mozes had de Israëlieten veertig jaar eerder gepoogd te bevrijden; hij bemerkte toen evenwel dat het nog niet Gods tijd was en werd zelfs gedwongen uit Egypte te vluchten. Gedurende de daaropvolgende veertig jaren maakte hij als herder in Midian een opleiding in geduld, volharding en nederigheid door. Toen zond God bij de berg Horeb in de wildernis van Sinaï zijn engel tot Mozes, die zei:
„Dit dient gij tot de zonen van Israël te zeggen: ’Jehovah, de God van uw voorvaders, de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden.’ Dit is mijn naam tot onbepaalde tijd, en dit is de gedachtenis aan mij van geslacht tot geslacht. Ga, en gij moet de oudere mannen van Israël vergaderen, en gij moet tot hen zeggen: ’Jehovah, de God van uw voorvaders, is mij verschenen, de God van Abraham, Isaäk en Jakob, zeggende: „Voorwaar, ik zal zonder mankeren aandacht aan u schenken en aan wat u in Egypte wordt aangedaan. En daarom zeg ik: Ik zal u uit de door de Egyptenaren teweeggebrachte ellende opvoeren naar het land van de Kanaänieten en de Hethieten en de Amorieten en de Ferezieten en de Hevieten en de Jebusieten, naar een land vloeiende van melk en honing.”’En zij zullen stellig naar uw stem luisteren, en gij moet gaan, gij en de oudere mannen van Israël, naar de koning van Egypte.” — Ex. 3:15-18.
DE UITDAGING, EN HOE BEANTWOORD
Dat het een religieuze kwestie was, bleek heel duidelijk toen Mozes voor Farao verscheen en verzocht de Israëlieten toe te staan een eindweegs de wildernis in te gaan om een feest voor Jehovah te vieren. Farao gaf ten antwoord: „Wie is Jehovah, zodat ik zijn stem zou gehoorzamen om Israël heen te zenden?” Om kracht bij te zetten aan de uitdaging die hij Jehovah, als was Hij een Nul, in het gelaat slingerde, voegde deze afgoden aanbiddende Farao er vervolgens aan toe: „Ik ken Jehovah in het geheel niet, en daarbij komt nog dat ik Israël niet zal heenzenden.” — Ex. 5:1, 2.
Gods soevereiniteit werd hierdoor onbeschaamd uitgedaagd. Hij beantwoordde de uitdaging op een wijze die in de geest van Gods bittere tegenstanders alsook in die van zijn aanbidders geen twijfel overliet. Hij bewees dat hij een God was die zich om de mensen bekommerde en zelfs handelend in hun aangelegenheden optrad. Door een reeks van tien verschrikkelijke plagen over Egypte te brengen, kreeg hij Farao klein.
De eerste drie plagen — (1) het veranderen van het water van de Nijl in bloed, (2) kikvorsen in het hele land en (3) zwermen muggen — ondergingen zowel de Egyptenaren als de Israëlieten. De Israëlieten wisten echter dat het niet Jehovah’s bedoeling was hen te straffen, doch doordat ook zij leden, konden zij voelen hoe zwaar de slag voor de onderdrukkende Egyptenaren was. Ongetwijfeld leerde een ieder onder hen die hieraan mocht twijfelen, Jehovah op deze wijze kennen.
Het kan zijn dat Farao en zijn priesters door deze omstandigheden hebben getwijfeld aan Jehovah’s vermogen zijn eigen volk te beschermen. Bovendien schenen de magiebeoefenende priesters de eerste twee plagen na te bootsen. Zij waren echter niet bij machte de derde, de muggenplaag, te herhalen en moesten toegeven: „Het is de vinger van God!” Het is opmerkelijk dat zij het vermeden Gods naam Jehovah te gebruiken. De feiten zelf wezen echter duidelijk uit wie de plagen over hen en hun goden had gebracht. — Ex. 8:19.
Was er enige bescherming mogelijk door de ware God, zelfs deze God met de antipathieke naam, te aanbidden? Deze vraag werd door de vierde plaag onomstotelijk beantwoord, want de Israëlieten werden noch door deze plaag noch door de plagen die daarna kwamen, getroffen. Farao kwam dus op twee punten te weten dat de ware God Jehovah is: in de eerste plaats waren de priesters, te beginnen met de derde plaag, niet in staat de plagen na te bootsen; en in de tweede plaats scheidde Jehovah zijn eigen volk af en beschermde het. Toen de zevende plaag, een zeer zware hagel, toesloeg, zagen zelfs de dienaren van Farao die Mozes’ waarschuwing ter harte hadden genomen en hun vee in veiligheid hadden gebracht, dat het gespaard bleef. Dit bewees dat Jehovah niet louter een stam- of nationale God was, maar de God van heel de aarde en de Bewaarder van allen die hun vertrouwen op hem stellen. — Ex. 9:18-21.
In wat volgt, ligt een waarschuwing opgesloten voor de natiën van thans. Er kwamen nog drie plagen, die eindigden met de dood van de eerstgeborenen van alle Egyptische huisgezinnen. Toen liet Farao de Israëlieten met spoed gaan. God had Farao en zijn onderdanen stellig meer dan voldoende gelegenheid gegeven om tot bezinning te komen en hun leven te redden. Hij was lankmoedig jegens hen. Ten aanzien van Farao bleek echter het beginsel op te gaan: „Een man die herhaaldelijk is terechtgewezen maar zijn nek verhardt, zal plotseling gebroken worden, en dat zonder genezing.” Hoe? — Spr. 29:1.
Enkele dagen na de bevrijding van de Israëlieten, toen zij hun kamp hadden opgeslagen bij de Rode Zee, toonde Farao dat hij geen enkele gunst of nog meer geduld waard was. Hij had zich onherstelbaar tegen Jehovah verhard. Jehovah had hierover tot Mozes gezegd: „Farao [zal] stellig aangaande de zonen van Israël zeggen: ’Zij dolen in verwarring rond in het land. De wildernis heeft hen ingesloten.’ Ik dan zal Farao’s hart inderdaad verstokt laten worden, en hij zal hen stellig najagen en ik zal door bemiddeling van Farao en al zijn strijdkrachten heerlijkheid voor mijzelf verkrijgen; en de Egyptenaren zullen stellig weten dat ik Jehovah ben.” — Ex. 14:1-4.
Het waren echter niet de Israëlieten die in de val zaten, maar de Egyptenaren liepen in de val, wat hun vernietiging tot gevolg had. Bij het licht van de paschamaan trokken de honderdduizenden Israëlieten die nacht namelijk door de bedding van de Rode Zee met aan weerszijden van hen de door een wonder gescheiden wateren. De achtervolgende legers betraden eveneens de droge zeebedding, doch toen Jehovah hun vooruitgang begon te belemmeren, werden de Egyptenaren zich bewust van gevaar en voelden dat zij tegen Jehovah aan het strijden waren. Hem ten laatste met name erkennend, zeiden zij tegen elkaar: „Laten wij elk contact met Israël ontvluchten, want Jehovah strijdt stellig voor hen tegen de Egyptenaren.” Het was echter te laat, want Jehovah deed de wateren boven hen samenkomen en zij werden verdelgd, terwijl zijn volk Israël veilig op de andere kant stond en toekeek. — Ex. 14:25.
OP WELKE WIJZE WIJ GOD BEHOREN TE KENNEN
Voordat de Egyptenaren werden verdelgd, wisten zij dus dat God Jehovah is. Politieke heersers en natiën van thans die een op die van Farao gelijkende houding tegen die naam aannemen, dienen op te passen. En individuele personen in dergelijke landen kunnen, als zij dit willen, nota nemen van dit actuele historische voorbeeld en een zelfde lot vermijden. Degenen die zich tegen de Goddelijke naam hebben verhard, zullen vlak vóór hun vernietiging weten dat God Jehovah is, doch dit is geen wenselijke manier om hem te leren kennen. Wij dienen hem nu te willen leren kennen als de ware God en Soeverein, Degene die een voornemen heeft en de Beschermer van degenen die op hem vertrouwen. Wij dienen hem te kennen zoals Mozes hem kende en zoals Jezus Christus anderen aanmoedigde God te kennen. Het is een kwestie van leven of dood, zoals Jezus werkelijk heeft gezegd: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Joh. 17:3.
Jehovah’s getuigen, die zelf de prediking van het goede nieuws ter harte hebben genomen, hebben Jehovah leren kennen door zijn Woord te bestuderen. Zij willen anderen graag en kosteloos helpen om deze kennis te verkrijgen. U zult er baat bij hebben als u de bijbel in uw eigen huis met hen bestudeert.