Hoed u voor „overdaad van wijn”
WIJN — wat een wonderbaarlijke gave van onze Schepper, Jehovah God! Hij is degene die de verrukkelijke druiven en andere vruchten heeft gemaakt, die ze, als ze rijp zijn, letterlijk doet openbarsten van zoetheid en, ten einde er aroma, geur en boeket aan te geven, er esters en zuren in heeft aangebracht. Jehovah God heeft ook de scheikundige wetten vastgesteld waardoor deze vruchtensuikers door fermentatie in alcohol kunnen worden omgezet. Bovendien heeft Jehovah de micro-organismen, gisten genaamd, gemaakt die zo noodzakelijk zijn als katalysators in het gistingsproces, terwijl hij de schil van rijpe druiven zelfs met een teer waasje van deze gistcellen bedekte. Waarlijk, de hele cyclus, van de vrucht tot een belegen wijn, weerspiegelt de wijsheid en goedheid van onze grootse Schepper!
Indien wij op onze beurt evenwel een zelfde wijsheid aan de dag leggen, zullen wij luisteren naar Jehovah’s instructies met betrekking tot de wijze waarop deze uitgelezen drank gebruikt, niet misbruikt, dient te worden. Dit houdt in dat wij ons zullen hoeden voor overdaad en misbruik van wijn (1 Petr. 4:3). Onze waardering voor dit unieke produkt van de wijnstok zal ook verhoogd worden door als achtergrond enkele inlichtingen omtrent de geschiedenis en het gebruik van wijn te verkrijgen.
BIJBELSE GESCHIEDENIS VAN DEZE NUTTIGE DRANK
De te boek gestelde geschiedenis van de bereiding van wijn is meer dan drieënveertighonderd jaar oud. Het oudste verslag verhaalt hoe Noach na de vloed een wijngaard plantte en van de vruchten ervan wijn bereidde (Gen. 9:20, 21). Sedert de vroegste oudheid werd deze drank bij de maaltijd gebruikt (Gen. 27:25; Pred. 9:7). Wijn, brood en ander voedsel worden vaak in één adem genoemd (1 Sam. 16:20; Hoogl. 5:1; Jes. 22:13; 55:1). Melchizédek zette Abraham „brood en wijn” voor (Gen. 14:18-20). Jezus dronk, als deze drank voorhanden was, wijn bij zijn maaltijd. — Matth. 11:19; Luk. 7:34.
Bij speciale feestelijkheden — feestmalen (Esth. 1:7; 5:6; 7:2, 7, 8; Dan. 5:1, 2, 4), huwelijksfeesten (Joh. 2:3, 9, 10; 4:46) en andere feesten (1 Kron. 12:39, 40; Job 1:13, 18) — behoorde beslist wijn. De koninklijke commissarissen werden van wijnen voorzien (1 Kron. 27:27; 2 Kron. 11:11); koning Salomo had zijn „wijnhuis” (Hoogl. 2:4); het was de gebruikelijke drank van koningen en stadhouders (Neh. 2:1; 5:15, 18; Dan. 1:5, 8, 16). Wijn maakte vaak deel uit van de mondvoorraad die reizigers meenamen. — Joz. 9:4, 13; Recht. 19:19.
Wijn is een drank die jarenlang houdbaar is en met de jaren zelfs aan zachtheid, rijpheid en kwaliteit wint. Het is in feite de enige drank die er op vooruitgaat als hij gebotteld is. Om deze reden en omdat deze drank wijd en zijd werd gebruikt, werd wijn handelswaar (Neh. 13:15), en vooral de „wijn van Helbon” (waaraan de koningen van Perzië de voorkeur gaven) en de „wijn van Libanon” waren beroemd. — Ezech. 27:18; Hos. 14:7.
Salomo gebruikte wijn als betaalmiddel voor materialen die bij de bouw van de tempel werden gebruikt (2 Kron. 2:8-10, 15). Wijn werd als een uitstekend geschenk voor iemands meerderen beschouwd (1 Sam. 25:18; 2 Sam. 16:1, 2) en maakte deel uit van de tienden die als ondersteuning van de priesters en levieten werden gegeven (Deut. 18:3, 4; 2 Kron. 31:4, 5; Neh. 10:37, 39; 13:5, 12). Wijn behoorde terecht tot de uitgelezen dingen die Jehovah in de offerandelijke eredienst werden aangeboden (Ex. 29:38, 40; Lev. 23:13; Num. 15:5, 7, 10; 28:14; 1 Sam. 1:24; 10:3; Hos. 9:4). Dit was echter niet in navolging van de heidense aanbidding van Dionysos (Bacchus) en de drankoffers die voor andere goden werden uitgegoten. — Deut. 32:37, 38; Jes. 57:6; 65:11; Jer. 7:18; 19:13.
Wijn maakte aanvankelijk geen deel uit van het paschamaal, doch werd er later, misschien na de terugkeer uit Babylonische gevangenschap, aan toegevoegd. Er stond derhalve wijn op tafel toen Jezus de laatste keer het Pascha met de twaalf apostelen vierde, zodat deze drank voorhanden was om door hem gebruikt te worden bij de instelling van de herdenking van zijn dood. Het rode „druivebloed” was een passende voorstelling van Jezus’ eigen offerandelijke bloed dat ten behoeve van de mensheid werd vergoten. Bij die gelegenheid noemde Jezus de wijn „dit produkt van de wijnstok” en aangezien het misschien zeven maanden na de druivenoogst was, lijdt het geen twijfel dat het gefermenteerd druivesap was. — Gen. 49:11; Matth. 26:18, 27-29.
Zoals dokter Lukas meedeelt, had wijn een bepaalde medische waarde als antiseptisch en licht desinfecterend middel (Luk. 10:34). Ziehier dus een drank die niet alleen medische waarde doch ook een aangename smaak heeft. De bijbel beveelt wijn aan als een geneesmiddel in gevallen van bepaalde ingewandsstoornissen, veroorzaakt door het drinken van slecht water. Men had opgemerkt dat mensen die wijn dronken niet onderhevig waren aan ziekten die in verband stonden met verontreinigd water. Daarom gaf Paulus Timótheüs de raad: „Drink geen water meer, maar gebruik wat wijn ter wille van uw maag en uw veelvuldige ziektegevallen” (1 Tim. 5:23). Dat dit goede medische raad was, blijkt uit wat Dr. S. P. Lucia, hoogleraar in de medicijnen aan de universiteit van Californië, schrijft:
„Wijn is de oudste dieetdrank die de hele menselijke geschiedenis door onafgebroken als het belangrijkste geneeskrachtige middel is gebruikt. . . . Weinig andere middelen die de mens ter beschikking staan, zijn in feite zo wijd en zijd om hun geneeskrachtige werking aanbevolen als wijnen.”
Betreffende de doeltreffendheid ervan bij het bestrijden van verschillende ingewandsziekten zegt deze zelfde autoriteit:
„Wijn wordt alom gebruikt bij de behandeling van ziekten van het spijsverteringsstelsel. Hij is vooral heilzaam gebleken bij gebrek aan eetlust, hypochlorhydrie zonder gastritis en hyposthenische dyspepsie. Een geringe leverinsufficiëntie reageert niet ongunstig op zuivere, droge, witte tafelwijn. Het looizuurgehalte en de licht antiseptische eigenschappen van wijn maken hem waardevol bij de behandeling van darmkoliek, darmcatarre, spastische constipatie, diarree en tal van infectueuze ziekten van het spijsverteringskanaal.” — Wine as Food and Medicine, blz. 5, 58.
Uit het bovenstaande blijkt dat wijn werkelijk een van de wonderbaarlijke gaven is die bij Jehovah’s andere aardse zegeningen voor de mensheid zijn inbegrepen. Wijn ’verblijdt God en mensen’; ze ’verheugt het hart van de sterfelijke mens’; ze brengt het hart in „een vrolijke stemming” (Recht. 9:13; Ps. 104:15; Esth. 1:10; 2 Sam. 13:28; Pred. 2:3; 10:19; Zach. 10:7). Daarom dronk Daniël als hij rouw bedreef geen wijn (Dan. 10:2, 3). Een overvloedige wijnvoorraad, gesymboliseerd door de „wijnstok” in de dikwijls herhaalde uitdrukking ’onder zijn eigen wijnstok en vijgeboom zitten’, duidt op de welvaart en zekerheid onder Jehovah’s rechtvaardige bestuur (1 Kon. 4:25; 2 Kon. 18:31; Jes. 36:16; Micha 4:4; Zach. 3:10). Wijn behoort ook tot de door Jehovah beloofde ’zegeningen van herstel’ (Joël 3:18; Amos 9:13, 14; Zach. 9:17). Zulke zegeningen hangen echter af van getrouwheid jegens Jehovah en stipte gehoorzaamheid aan zijn rechtvaardige vereisten. Ongehoorzaamheid betekent het tegenovergestelde; rampspoed en verwoesting met weinig of geen wijn. — Deut. 28:39; Jes. 24:7-11; Amos 5:11; Micha 6:15; Zef. 1:13; Hag. 1:11.
HOED U VOOR DRONKENSCHAP
Matigheid in alle dingen is een bijbels beginsel. Zelfs honing vormt geen uitzondering — met mate is honing goed, maar te veel ervan is schadelijk (Spr. 25:27). Zo is het ook met Jehovah’s gaven van wijn en sterke drank. Ook deze gaven moeten volgens zijn voorschrift worden gebruikt. Als men zich bij het gebruik van deze voorzieningen te buiten gaat en bijbelse beginselen negeert, heeft dit Jehovah’s afkeuring tot gevolg en leidt het tot uitspatting en de dood. De bijbel is, zowel wat zijn voorschriften als voorbeelden betreft, zeer nadrukkelijk in deze kwestie. — Spr. 23:29-31.
Wijn en een juist gebruik ervan worden niet afgekeurd, maar dronkenschap en gebrek aan zelfbeheersing zijn schriftuurlijk verboden en worden in de Schrift veroordeeld. „Wee hun die vroeg in de morgen opstaan om slechts bedwelmende drank te zoeken, die tot laat in de avondschemering blijven hangen zodat de wijn zelf hen verhit!” (Jes. 5:11) „Wie heeft wee? Wie heeft ongemak? Wie heeft twisten? Wie heeft bezorgdheid? Wie heeft wonden zonder reden? Wie heeft dofheid van ogen? Zij die lange tijd bij de wijn verblijven, zij die binnenkomen om gemengde wijn uit te zoeken” (Spr. 23:29, 30). „Kom niet terecht onder hen die zich bedrinken aan wijn”, want te veel alcohol veroorzaakt „armoede” en „slaperigheid”, ’neemt de goede beweegreden weg’, veroorzaakt „woede” en „rondhangen”, of maakt iemand „onstuimig”. — Spr. 23:20, 21; Hos. 4:11; 7:5, 14; Zach. 9:15.
Hoewel bescheiden hoeveelheden wijn als voedsel en medicijn heilzaam zijn, veroorzaken buitensporige hoeveelheden een staat van dronkenschap waardoor men overmeesterd wordt en de beheersing over geest en lichaam verliest (Ps. 60:3; 78:65; Jer. 23:9; Joël 1:5). Overdaad, heeft de wijze man geschreven, is ’net als de beet van een slang en net als gif van een adder’; ze veroorzaakt lever-cirrhose en delirium tremens, in die mate zelfs dat een dronkaard eraan sterft (Spr. 23:32). Wie een onverzadelijke liefde voor wijn heeft, zal ook onvermijdelijk tot armoede vervallen; hij zal niet in staat zijn te werken en zal onbetrouwbaar zijn. — Spr. 21:17.
De bijbel verschaft ons ook waarschuwende voorbeelden van misbruik van wijn en sterke drank. Het schijnt dat Noach onopzettelijk dronken werd, hetgeen tot ernstige ongepastheden leidde (Gen. 9:20-27). Toen Lot dronken werd gemaakt met wijn, wist hij niet dat hij de zoons van zijn twee dochters verwekte (Gen. 19:32-38). Van de „dronkaards van Efraïm” wordt gezegd dat zij „hebben gedwaald in hun zien, . . . hebben gewaggeld met betrekking tot de beslissing” (Jes. 28:1, 7). Nabal was een voorbeeld van een „nietswaardige” dronkaard met weinig of geen zelfbeheersing. — 1 Sam. 25:25, 36.
VOORAL CHRISTENEN MOETEN OP HUN HOEDE ZIJN
Een dronkaard is geneigd onstuimig, onbeheerst, luidruchtig en belachelijk in zijn doen en laten te zijn (Ps. 107:27; Spr. 20:1; Jes. 19:14). Dronkenschap kan dientengevolge niet geduld worden in de christelijke gemeente. Personen die in de christelijke gemeente komen, dienen daarom de „werken van het vlees”, waaronder „drinkgelagen, brasserijen en dergelijke”, af te leggen, omdat zij heel goed weten dat ’dronkaards Gods koninkrijk niet zullen beërven’ (Gal. 5:19-21; 1 Kor. 6:10). „Want het is voldoende dat gij in de voorbijgegane tijd de wil van de natiën hebt volbracht, toen gij u overgaaft aan daden van losbandig gedrag, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkpartijen”, schreef de apostel Petrus aan christenen (1 Petr. 4:3). „Bedrinkt u . . . niet aan wijn, waarin losbandigheid is”, luidt het gebod (Ef. 5:18). Van allen in de gemeente — van opzieners, dienaren in de bediening, bejaarde mannen en vrouwen en ook van de jongeren — wordt matigheid en gezond verstand geëist. — 1 Tim. 3:1-3, 8; Tit. 1:6, 7; 2:2-4, 6.
Tegen de onjuiste meningen van sommigen in, zijn alcoholische dranken geen stimulans voor de geest, doch in werkelijkheid verdovende en kalmerende middelen voor het centrale zenuwstelsel. „Geeft bedwelmende drank aan degene die dreigt om te komen en wijn aan wie bitter van ziel zijn”, niet als een stimulans, waardoor zij zich meer bewust worden van hun pijn, doch veeleer opdat zij hun zorgen zullen vergeten (Spr. 31:6, 7). De oude gewoonte misdadigers gekruide wijn te geven om de pijn van de executie te verdoven, verklaart wellicht waarom Romeinse soldaten Jezus gekruide wijn aanboden toen zij hem aan de paal nagelden. — Mark. 15:23.
Omdat alcoholische dranken kalmerende middelen zijn, verbood Jehovah de priesters en levieten op straffe des doods zich er, als zij dienst hadden in de tabernakel of tempel, ook maar een klein beetje van te permitteren (Lev. 10:9; Ezech. 44:21). Als zij geen dienst deden, stond het hun vrij met mate te drinken (1 Kron. 9:29). Het was ook een goddelijk voorschrift dat nazireeërs die onder een gelofte stonden geen alcohol mochten drinken (Num. 6:2-4, 13-20; Amos 2:12). Omdat Samuël vanaf zijn geboorte een nazireeër zou zijn, mocht zijn moeder tijdens haar zwangerschap niet eens wijn of sterke drank aanraken (Recht. 13:4, 5, 7, 14). „Het komt niet toe aan koningen om wijn te drinken, noch aan hoogwaardigheidsbekleders om te zeggen: ’Waar is bedwelmende drank?’” als zij dienst deden, opdat zij niet ’het verordende vergeten en de rechtszaak van elk van de zonen der ellende verdraaien’ (Spr. 31:4, 5). Zoals reeds is opgemerkt, moeten ook „dienaren in de bediening . . . insgelijks ernstig zijn, . . . zich niet overgevend aan veel wijn”. — 1 Tim. 3:8, 9.
IS GEHEELONTHOUDING NOODZAKELIJK?
Soms wel, ja. Men zegt dat alcoholisme een ziekte is waarbij het slachtoffer de voortdurende drang heeft alcoholische dranken te drinken, welke drang sterker is dan zijn wilskracht het na te laten. Mensen die hiermee behept zijn, dienen zich volkomen te onthouden, opdat de drang tot overdaad hen niet de baas wordt. Er zijn andere gevallen waarbij het drinken van alcohol, zelfs in kleine hoeveelheden, niet raadzaam en schadelijk voor iemands gezondheid is. Zoals de apostel Paulus heeft verklaard, zijn er ook gelegenheden waarbij men, uit liefde voor anderen en consideratie met hun geweten, van het drinken van bedwelmende dranken moet afzien om te voorkomen dat men anderen tot struikelen brengt (Rom. 14:21). Bedenk dat ’liefdesbetuigingen beter zijn dan wijn’ (Hoogl. 1:2, 4; 4:10). Alcoholische dranken zijn per slot niet noodzakelijk. De Israëlieten dronken veertig jaar lang geen wijn of sterke drank (Deut. 29:5, 6). De Rechabieten werden, na zich bijna 300 jaar lang van het drinken van wijn te hebben onthouden, wegens hun getrouwheid geprezen (Jer. 35:2-19). Onthouding door als een nazireeër te leven, heeft de gezondheid en kracht van de sterke Simson niet geschaad, noch die van de stoere Johannes de Doper. — Num. 6:1-4; Recht. 16:17; Matth. 11:18; Luk. 1:15; 7:33.
Als u zich beter voelt door u te onthouden, is dit goed, doch als het u vrij staat deze goede gaven van Jehovah te genieten, doe dit dan op gepaste tijden en plaatsen en in overeenstemming met Jehovah’s wetten betreffende matigheid.