Vragen van lezers
● Waarom was men onder de Mozaïsche wet van mening dat zulke normale functies als menstruatie, seksuele gemeenschap tussen een gehuwde man en zijn vrouw en bevallingen iemand „onrein” maakten? — L. A., Spanje.
De voorschriften in de Mozaïsche wet betreffende onreinheid met betrekking tot menstruatie, zaaduitstortingen en bevallingen worden in de hoofdstukken 12 en 15 van Leviticus aangetroffen. Laten wij, voordat wij die voorschriften en de mogelijke redenen ervoor beschouwen, opmerken dat wij hier niet de wetten bespreken betreffende ziekelijke vloeiingen uit de geslachtsorganen. — Lev. 15:1-15, 25-30.
Onder de Wet diende een man die een onwillekeurige zaaduitstorting had gehad, zich te baden, terwijl hij tot de avond „onrein” was. Wanneer een man tijdens de geslachtsgemeenschap een zaaduitstorting had, waren zowel hij als zijn vrouw als gevolg hiervan tot de avond „onrein”. Een vrouw die haar gewone menstruatie had, moest zeven dagen tellen als een periode van menstruale onreinheid. Wanneer de menstruatie van een vrouw tijdens de geslachtsgemeenschap begon, was haar echtgenoot eveneens zeven dagen „onrein”. Wanneer iemand de kleding of het bed van een menstruerende vrouw of voorwerpen waarop zij zat, aanraakte, was hij tot de avond „onrein”. — Lev. 15:16-24.
Wanneer een moeder een kind baarde, betekende dit ook „onreinheid” voor haar. Als zij een jongen ter wereld bracht, was zij zeven dagen „onrein”. Daarna bleef zij drieëndertig dagen in de beslotenheid van haar huis, terwijl haar niet werd toegestaan iets heiligs aan te raken of het heiligdom binnen te gaan. Als de baby een meisje was, was de moeder veertien dagen „onrein”, terwijl de periode van gedeeltelijke afzondering zesenzestig dagen duurde. Aan het einde van de reinigingsperiode moest zij een brandoffer en een zondeoffer als reinigende slachtoffers brengen. — Lev. 12:1-8; Luk. 2:22-24.
Deze voorschriften hadden ongetwijfeld in verscheidene opzichten een goede uitwerking. Hoewel een af en toe voorkomende nachtelijke zaaduitstorting bij een ongehuwde man een normale functie van het volwassen manlijke lichaam is, zou het ongemak dat hij een dag lang „onrein” zou zijn een Israëliet ontmoedigen zich in zo’n zaaduitstorting te verlustigen; het zou hem ertoe aansporen niet aan sensuele dingen te denken. Ook hebben medische studies uitgewezen dat het feit dat er onder joodse vrouwen zo weinig baarmoederkanker voorkomt, onder andere moet worden toegeschreven aan de omstandigheid dat zij gedurende de menstruatie geen geslachtsgemeenschap hebben; er waren dus hygiënische voordelen. Dit zelfde voorschrift zou de Israëlitische echtgenoot eraan herinneren rekening te houden met de biologische cyclus en beperkingen van zijn vrouw, zowel in fysiek als in emotioneel opzicht (Lev. 18:19; 1 Petr. 3:7). Ook zouden deze wetten zowel mannen als vrouwen leren zelfdiscipline te oefenen, hun hartstochten op redelijke wijze te beteugelen en ten aanzien van de geslachtsorganen respect te tonen.
Met betrekking tot menstruatie schijnt er ook respect ten aanzien van bloed als iets heiligs voor God bij betrokken te zijn. Wanneer een man en zijn vrouw opzettelijk geslachtelijke betrekkingen met elkaar hadden terwijl zij menstrueerde, zou de man „haar bron blootgelegd” hebben, terwijl de vrouw „de bron van haar bloed ontbloot” zou hebben (Lev. 20:18; 17:11). Aangezien een Israëlitische man in die periode geen geslachtsgemeenschap met zijn vrouw mocht hebben, zoals hierboven is besproken, moesten degenen die in dit opzicht moedwillig blijk gaven van verachting voor Gods wet, worden afgesneden. — Num. 15:30, 31.
Er schijnt echter nog een andere kwestie te zijn die aan al deze specifieke voorschriften met betrekking tot onreinheid ten grondslag ligt. God heeft de geslachtsdrift en het voortplantingsvermogen in Adam en Eva geschapen en hun de opdracht gegeven nakomelingen voort te brengen (Gen. 1:28). Maar toen zij met betrekking tot het eten van de verboden boom zondigden, veranderde de situatie; zij werden onvolmaakt, zondaars. Als gevolg van hun schuldige, door zonde getroffen geweten, waren zij zich ervan bewust geworden dat zij naakt waren. Zij waren niet langer zuiver en zondeloos voor het aangezicht van God, terwijl hun gedachten bij het zien van elkaar klaarblijkelijk niet langer zuiver en onschuldig waren. Snel bedekten zij hun geslachtsorganen. — Gen. 3:7, 10, 11.
Of zij dit nu onmiddellijk beseften of niet, het feit deed zich voor dat Adam en Eva, doordat zij hadden gezondigd geen volmaakte kinderen konden voortbrengen, zoals God zich had voorgenomen. Nu zou de voortplanting door middel van geslachtsgemeenschap alleen mogelijk zijn wegens Gods onverdiende goedheid, doordat hij hen in leven liet. Zij zouden de erfelijke smet van zonde, onvolmaaktheid en uiteindelijke dood aan hun kinderen overdragen. — Ps. 51:5; Rom. 5:12.
De voorschriften van de Wet over menstruatie, zaaduitstortingen en bevallingen zouden de Israëlieten krachtig aan hun zondige toestand herinneren. De geslachtsorganen waren geschapen voor een juist en rechtschapen doel, om volmaakt leven door te geven. Voor een Israëlitische man hield het doorgeven van leven verband met het uitstorten van zijn zaad. In het geval van zijn vrouw hield dit verband met haar menstruatie, aangezien deze deel uitmaakte van een cyclus waardoor zij in staat was zwanger te worden. Een bevalling was vaak het uiteindelijke resultaat van hun geslachtelijke betrekkingen. Aangezien zij evenwel onvolmaakte mensen waren, werd er als gevolg van deze normale functies onvolmaakt en zondig leven doorgegeven. De perioden van tijdelijke „onreinheid” in verband met deze dingen zou die erfelijke zondigheid voortdurend onder hun aandacht brengen. En dat was vooral het geval met bevallingen, want ter gelegenheid daarvan moest er een zondeoffer worden gebracht. — Lev. 12:8.
De Israëlieten werden aldus geholpen in te zien dat zij een loskoopoffer nodig hadden dat hun zonden bedekte en hen tot menselijke volmaaktheid verhief. De dierlijke slachtoffers die zij brachten konden dit niet bewerkstelligen (Hebr. 10:3, 4). De Wet diende er derhalve toe hen tot Christus te leiden en hen te helpen inzien dat er door zijn menselijke slachtoffer ware vergeving mogelijk was, waardoor de weg werd gebaand voor herstel tot menselijke volmaaktheid. — Gal. 3:24; Hebr. 9:13, 14.