Vragen van lezers
● Waarom verbood de Mozaïsche wet het eten van vet? — V.S.
Onder de Wet die aan de Israëlieten werd gegeven, werden zowel het bloed als het vet als bestanddelen beschouwd die exclusief aan Jehovah God toebehoren. De Wet zei: „Het is een inzetting tot onbepaalde tijd voor uw geslachten, in al uw woonplaatsen: Gij moogt volstrekt geen vet en geen bloed eten.” — Lev. 3:17.
Het bloed vertegenwoordigt het leven van een mens of een dier. Om deze reden zegt de bijbel dat de „ziel” zich „in het bloed” bevindt (Gen. 9:4; Lev. 17:11, 14). Aangezien alleen Jehovah God leven kan geven, behoort het leven of datgene wat het leven vertegenwoordigt, het bloed, rechtens hem toe.
Het vet werd als het beste of krachtigste deel beschouwd. Dit blijkt duidelijk uit zulke figuurlijke uitdrukkingen als het „vette deel van het land”, „het beste [letterlijk, het vette] van de olie” en „het beste [letterlijk, het vette] van de nieuwe wijn en het koren” (Gen. 45:18; Num. 18:12). Het verbod vet te eten, diende dus klaarblijkelijk om de Israëlieten ervan te doordringen dat de „eerste” of beste delen Jehovah toebehoorden en aan hem geofferd moesten worden. Het eten van vet zou derhalve betekenen dat men zich op onwettige wijze iets toeëigende wat voor Jehovah was geheiligd. Hierdoor zou inbreuk worden gemaakt op zijn rechten. Als een dier echter uit zichzelf stierf of door een ander dier werd gedood, kon het vet voor andere doeleinden worden gebruikt. — Lev. 7:23-25.
Veel bijbelcommentators zijn echter van mening dat het gebod inzake vet alleen dieren betrof die aanvaardbaar waren om geofferd te worden. Er zijn echter aanwijzingen dat dit verbod vet te eten, het vet van alle dieren gold. Het uitdrukkelijke gebod met betrekking tot vet wordt gekoppeld aan dat betreffende bloed. En het bloed van alle dieren was als voedsel verboden (Lev. 17:13, 14, Deut. 12:15, 16). Het voorschrift betreffende vet omvatte dus redelijkerwijs eveneens het vet van alle dieren.
Er zij tevens opgemerkt dat als men een dier goed liet uitbloeden, niet elke molecule bloed uit het vlees werd verwijderd, maar toch maakte dit restantje bloed in het vlees het niet ongeschikt voor consumptie. Evenmin maakte het verbod vet te eten vlees met spoortjes vet eraan ongeschikt om te eten.
Het verbod inzake vet schakelde natuurlijk niet het voederen of vetmesten van schapen en runderen uit om deze te eten. De Schrift spreekt zelfs over „gemeste koekoeken” (1 Kon. 4:23). Gezien de restrictie op het gebruik van vet als voedsel, ligt het voor de hand dat de dieren niet werden ’vetgemest’ met de bedoeling vetlagen voort te brengen, maar om ze vlezig niet mager, te laten worden.
Het „vet van de rammen” dat aan de Israëlieten zou worden gegeven, waarnaar in Deuteronomium 32:14 wordt verwezen, is figuurlijk. Het duidt op het beste van de kudde. Daarom luidt The Jerusalem Bible: „Vet voedsel van de weiden.” De woorden in Nehemía 8:10: „Gaat heen, eet het vette”, moeten net zo begrepen worden. Het „vette” duidt figuurlijk op krachtig, heerlijk voedsel, waartoe ongetwijfeld smakelijke gerechten behoorden die met plantaardige olie waren bereid. De Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap zegt: „Eet lekkernijen” (Neh. 8:11). Sommige dingen, zoals koeken die van graan gemaakt waren, werden in de „diepe vetketel” gebakken. Dit was geen dierlijk vet, maar plantaardige olie, vaak olijfolie. — Lev. 2:7.
In tegenstelling tot het verbod inzake bloed, dat sinds de vloed van Noachs dagen met betrekking tot het hele mensengeslacht van kracht is, staan christenen thans niet onder de beperkingen van de Mozaïsche spijswetten (Gen. 9:4). De apostel Paulus schreef onder inspiratie: „Laat niemand u . . . oordelen inzake eten en drinken of met betrekking tot een feestdag of een viering van de nieuwe maan of van een sabbat, want die dingen zijn een schaduw van de toekomende dingen, maar de werkelijkheid behoort de Christus toe” (Kol. 2:16, 17). Dit neemt niet weg dat de wet inzake vet christenen eraan dient te herinneren dat zij Jehovah God het allerbeste van zichzelf dienen te geven (Spr. 3:9, 10). Dit dient zich in elk aspect van het leven van een christen te weerspiegelen. De raad van de bijbel luidt: „Wat gij ook doet, verricht uw werk met geheel uw ziel als voor Jehovah en niet voor mensen, want gij weet dat gij van Jehovah als rechtmatige beloning de erfenis zult ontvangen.” — Kol. 3:23, 24.