Vreugdevolle feesten
„Gij moet niets anders dan verheugd worden.” — Deut. 16:15.
1. Wie blijken thans de gelukkigste mensen te zijn, en waarom?
WIE viert er niet graag feest? Door alle eeuwen heen hebben de volken op aarde van feesten genoten. Zo was het ook met het volk dat zijn nationale wetten van ’s mensen Schepper en door bemiddeling van diens profeet Mozes had ontvangen. Hun feesten hadden echter iets bijzonders: ze waren profetisch en wezen vooruit naar toekomstige goede dingen. Vreugde is eveneens het deel van de hedendaagse tegenhangers van die oude feestvierders in het Midden-Oosten, want zij maken de vervulling van die profetische feesten mee. Vanuit het standpunt van de bijbel bezien, zijn deze huidige feestvierders geestelijke Israëlieten, en zij blijken de gelukkigste mensen te zijn die zich op de oppervlakte van de aarde bevinden.
2. Voor hoeveel feesten werden in Deuteronomium 16:16 regelingen getroffen, en welke feesten waren dit?
2 In de geïnspireerde boeken die door Mozes zijn geschreven, werden regelingen getroffen voor drie feesten. In het vijfde boek, getiteld Deuteronomium, hoofdstuk 16 vers 16, lezen wij: „Drie maal in het jaar dient al wat manlijk onder u is voor het aangezicht van Jehovah, uw God, te verschijnen op de plaats die hij zal uitkiezen; op het feest der ongezuurde broden en het wekenfeest en het loofhuttenfeest, en niemand dient met lege handen voor het aangezicht van Jehovah te verschijnen.”
3. In welke situatie verkeerden de natuurlijke Israëlieten toen de verdere, in Deuteronomium 16:17 opgetekende woorden, werden gesproken?
3 16 Vers 17 zegt: „Het geschenk van ieders hand dient evenredig te zijn aan de zegen van Jehovah, uw God, die hij u geschonken heeft.” Toen die woorden werden uitgesproken, waren de Israëlieten op weg naar het Beloofde Land Kanaän en woonden zij in tenten.
HET FEEST DER ONGEZUURDE BRODEN
4. Wat was het eerste feest, en wat offerde de hogepriester op de tweede dag van dit feest aan Jehovah?
4 Het eerste jaarlijkse feest, dat van de ongezuurde broden, werd onmiddellijk na de viering van het paschamaal op 14 Abib of Nisan gehouden. Het feest der ongezuurde broden duurde zeven dagen, van 15 Nisan tot en met 21 Nisan. De eerste dag van dit feest was de sabbatdag die op de viering van het paschamaal volgde. Op de tweede dag van het feest, of 16 Nisan, bood de Israëlitische hogepriester Jehovah in Zijn tempel te Jeruzalem een schoof van de zojuist rijp geworden gerstoogst aan. — Lev. 23:11-16.
5. Waarom vierde Jezus het feest niet op 15 Nisan 33 G.T., en wanneer ervoeren zijn discipelen een weergaloze vreugde?
5 Er is een historisch verslag van een twaalfjarige jongen die van Nazareth naar Jeruzalem werd meegenomen om het Pascha te vieren. De jongen was Jezus, de zoon van Maria. Achttien jaar later, in 29 G.T., werd die mannelijke Israëliet, nu de Heer Jezus Christus, het „Lam Gods”, dat door het paschalam was afgeschaduwd (Luk. 2:41-52; Joh. 1:29-37). Drie en een half jaar later werd hij op vrijdag, 14 Nisan 33 G.T., werkelijk aan een paal op Calvarie, buiten Jeruzalem, geofferd. Op die vrijdagavond begon 15 Nisan, en daarmee het feest der ongezuurde broden, maar Jezus zelf nam niet deel aan de vreugde waardoor die gelegenheid werd gekenmerkt. Hij was dood en begraven. Terwijl de zich in Jeruzalem bevindende joden in het algemeen zich aan het begin van hun feest verheugden, kon dit niet van de discipelen van Jezus gezegd worden. Zij treurden over wat hun het blijvende verlies van hun Leider toescheen. Maar op de volgende dag, zondag 16 Nisan, veranderde hun verdriet in een vreugde die niet werd geëvenaard door die van de joden die het feest vierden.
6. Wat beeldde de schoof gerst, die de hogepriester op 16 Nisan heen en weer bewoog, in het licht van 1 Korinthiërs 15:20 af, en waarom?
6 Hoe kwam dit? Doordat hun Leider, Jezus Christus, door de almacht van zijn hemelse Vader, Jehovah, uit de doden werd opgewekt. De christelijke apostel Paulus legde uit wat dit betekende toen hij in verband met de opstanding schreef: „Nu is Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn” (1 Kor. 15:20). De schoof van de eerstelingen van de gerstoogst, die de joodse hogepriester op zondag 16 Nisan in de tempel voor Jehovah heen en weer bewoog, beeldde aldus een persoon af, de uit de doden opgewekte Heer Jezus Christus, de eerste die in volledige zin uit de dood opgewekt zou worden tot eeuwig leven. Alleen hij kon dus „de eersteling van hen die ontslapen zijn” genoemd worden. Dit wonder vond op de tweede dag van het feest plaats.
7. Waarom mocht er tijdens het zevendaagse feest bij de joden nergens zuurdeeg worden aangetroffen, en wat werd hierdoor herdacht?
7 Gedurende de zeven dagen van het feest mocht er bij de joden nergens zuurdeeg worden aangetroffen, omdat zuurdeeg een afbeelding vormt van wat niet in overeenstemming is met God, namelijk zonde. Tijdens dit feest herdacht men in werkelijkheid dat de Israëlieten, omdat zij Egypte in haast moesten verlaten, niet genoeg tijd hadden gehad om hun deeg te laten verzuren. Zij moesten daarom ongezuurd brood eten, zoals zij dit ook op de paschadag hadden gedaan. — Ex. 12:11-34; Deut. 16:2-4.
8, 9. Welke voorziening moet, in overeenstemming met het voorbeeld, aan het tegenbeeldige feest van de ongezuurde broden voorafgaan, en hoe bevestigd Paulus dit?
8 Evenals het feest der ongezuurde broden op het Pascha volgde en zeven dagen duurde, moet het tegenbeeld van dit feest op het offeren van het „Lam Gods”, Jezus Christus, volgen, welk offer op vrijdag, 14 Nisan 33 G.T., werd gebracht. Aangezien het aantal dagen van het feest, zeven, volmaaktheid of volledigheid afbeeldt, is het tegenbeeldige feest door de eeuwen heen tot nu toe blijven voortduren, terwijl de christenen die geestelijke Israëlieten, innerlijke joden, zijn, verplicht zijn het te vieren. In 1 Korinthiërs 5:6-8 verwijst de apostel Paulus naar het tegenbeeldige feest met de woorden:
9 „Weet gij niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg doet gisten? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, zoals gij ongezuurd zijt. Ja, want Christus, ons pascha, is geslacht. Laten wij het feest daarom niet met oud zuurdeeg vieren, noch met zuurdeeg van slechtheid en goddeloosheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid.”
10. Waarom en hoe moet het tegenbeeldige feest thans gevierd worden, en waarom kunnen de vierders „niet anders dan verheugd” zijn?
10 Dat werd omstreeks 55 G.T., of tweeëntwintig jaar na Christus’ offerandelijke dood geschreven. Thans zijn de geestelijke Israëlieten, die deze woorden van de apostel Paulus meer dan negentien eeuwen later lezen, verplicht het tegenbeeldige feest te vieren, en wel met oprechtheid en waarheid. Wanneer de leden van het gezalfde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten dit doen, kunnen zij de geest van het oude typologische feest te pakken krijgen en „niets anders dan verheugd worden”. Waarom? Omdat de getrouwe viering van het tegenbeeldige feest een reine, theocratische organisatie tot gevolg heeft ten aanzien waarvan Jehovah zijn goedkeuring tot uitdrukking kan brengen.
WEKENFEEST
11. Wat was het tweede verplichte feest, en waarom heette het zo?
11 Het tweede verplichte feest van het Israël uit de oudheid was het wekenfeest. Waarom werd het zo genoemd? Omdat de Israëlieten zeven weken moesten tellen vanaf 16 Nisan, de dag waarop hun hogepriester de schoof pasgerijpt graan als de eersteling van de gerstoogst aan Jehovah aanbood. Zij zouden dus negenenveertig dagen moeten tellen, en op de vijftigste dag moesten zij het wekenfeest vieren. In de Griekse taal, waarin een groep joden hun bijbel vertaalde, is het woord voor vijftigste (dag) pentecostè. Vandaar dat de Grieks-sprekende joden het wekenfeest pentecostè (Pinksteren) noemden. Wat gebeurde er op deze dag?
12. Wat gebeurde er volgens Leviticus 23:15-21 op deze feestdag?
12 Als antwoord vermeldt Leviticus 23:15-21: „En vanaf de dag na de sabbat, vanaf de dag waarop gij de schoof van het beweegoffer hebt gebracht, moet gij u zeven sabbatten tellen. Het dienen werkelijk volle weken te zijn. Tot de dag na de zevende sabbat dient gij te tellen vijftig dagen, en gij moet een nieuw graanoffer aan Jehovah aanbieden. Uit uw woonplaatsen dient gij twee broden als beweegoffer te brengen. Ze dienen uit twee tiende efa meelbloem te bestaan. . . . En de priester moet ze heen en weer bewegen met de broden van de eerste rijpe vruchten, als een beweegoffer voor het aangezicht van Jehovah, met de twee mannetjeslammeren. Ze dienen de priester toe te komen als iets heiligs voor Jehovah. En gij moet op diezelfde dag een bekendmaking doen; er zal een heilige samenkomst voor u zijn. Geen enkel soort van zwaar werk moogt gij doen. Het is een inzetting tot onbepaalde tijd in al uw woonplaatsen voor uw geslachten.”
13. Wanneer begon het tegenbeeldige Pinksteren in vervulling te gaan, en waardoor werd die gelegenheid gekenmerkt?
13 Dit profetische wekenfeest, of Pinksteren, ging op de vijftigste dag gerekend vanaf Jezus’ opstanding uit de doden ten aanzien van de gemeente van Jezus’ discipelen in Jeruzalem in vervulling. Het tegenbeeldige wekenfeest, of Pinksteren, begon dus op de zesde dag van de derde maanmaand, dat wil zeggen, op 6 Sivan van het jaar 33 G.T., in vervulling te gaan. De verheerlijkte Jezus Christus bevond zich toen in het Allerheiligste van Jehovah’s grote geestelijke tempel, namelijk in de persoonlijke tegenwoordigheid van Jehovah in de hemel, waarheen hij op de veertigste dag vanaf zijn opstanding was opgestegen. Terwijl de joden in Herodes’ tempel te Jeruzalem het typologische wekenfeest of Pinksteren vierden, waren ongeveer honderd twintig discipelen van de geestelijke Hogepriester, Jezus Christus, in een bovenzaal in die stad vergaderd. Toen, vóór het derde uur van de dag (9 uur ’s morgens), stortte de Heer Jezus Christus vanuit het Allerheiligste van Jehovah’s geestelijke tempel heilige geest uit. Dit had tot gevolg dat zij door hun hemelse Vader Jehovah geestelijk werden verwekt en door bemiddeling van hun Hogepriester, Jezus Christus, met heilige geest werden gezalfd (Hand. 2:1-36). Aldus verkregen de twee symbolische broden van meelbloem Jehovah’s erkenning in de hemel, in zijn Allerheiligste. — Hebr. 9:24.
14. (a) Wat wordt afgebeeld door het feit dat de twee tarwebroden gedesemd waren? (b) Welke redenen kan het hebben dat er twee broden waren?
14 Waarom werden tijdens het typologische wekenfeest, of Pinksteren, twee broden, die van graan van de pasgerijpte tarweoogst waren vervaardigd, aan Jehovah aangeboden? Dit beeldde af dat er in de vervulling meer dan één persoon bij betrokken zou zijn. De twee typologische tarwebroden werden met zuurdeeg gebakken. Dit geeft te kennen dat degenen ten aanzien van wie het feest in vervulling gaat, krachtens hun natuurlijke geboorte met zonde zijn gedesemd, hetgeen het geval was met de honderd twintig discipelen van de zondeloze Jezus, die op zondag, 6 Sivan 33 G.T., in Jeruzalem wachtten. Dat er twee broden waren, kan ook te kennen geven dat degenen die door de geest verwekte, gezalfde discipelen van de Messías Jezus zouden worden, uit twee groepen op aarde genomen zouden worden, eerst uit de natuurlijke besneden joden en later uit alle andere natiën van de wereld, de heidenen. Te zamen zouden de twee groepen één tegenbeeldig beweegoffer voor Jehovah vormen. — Ef. 2:13-18.
15. Wanneer werd het brood dat een symbolisch joods brood afbeeldde, aan Jehovah aangeboden, en hoe werd Zijn erkenning getoond?
15 Vanuit laatstgenoemd standpunt bezien, werd het eerste van de tegenbeeldige broden, betrekking hebbend op de besneden Israëlieten, precies op tijd, op 6 Sivan, door de Hogepriester Jezus aan Jehovah God aangeboden, en wel op dezelfde dag waarop de joodse hogepriester de twee typologische broden in Herodes’ tempel te Jeruzalem voor het aangezicht van Jehovah heen en weer bewoog. Aangezien die twee tarwebroden niet langer als een afschaduwing noodzakelijk waren, erkende Jehovah ze niet, zodat de joden die het feest in Herodes’ tempel vierden, niet de gave van de heilige geest ontvingen. De joden die graag wilden dat Joël 2:28, 29 ten aanzien van hen in vervulling ging, moesten die typologische tempel verlaten en contact opnemen met de honderd twintig discipelen van Christus ten aanzien van wie de profetie reeds in vervulling gegaan was. Op die tweevoudige pinksterdag in het jaar 33 G.T. gingen aldus nog ongeveer drieduizend meer van hen deel uitmaken van het tegenbeeldige beweegbrood.
16. Wanneer werd het tweede symbolische brood aan Jehovah aangeboden, en tot in welke tijdsperiode vindt de geleidelijke voltooiing van de twee symbolische broden plaats?
16 Het tweede symbolische brood, betrekking hebbend op de heidenen, of niet-joden, werd later voor het aangezicht van Jehovah bewogen, en wel toen eerst de gelovige Samaritanen in de christelijke gemeente werden toegelaten en daarna de onbesneden heidenen, of mensen van de natiën in het algemeen. Dit laatste moet in de herfst van het jaar 36 G.T. hebben plaatsgevonden (Hand. hfdst. 8 en 10). De twee tegenbeeldige broden zijn gedurende de afgelopen negentien eeuwen tot voltooiing gekomen. De feiten tonen aan dat sommigen in recente tijd zijn toegevoegd en deel zijn gaan uitmaken van de „broden”, welke personen werden afgeschaduwd door de Moabitische Ruth, die een van de voorouders van Jezus Christus werd, en door koningin Esther, de nicht van de jood Mordechaï die de eerste minister van het Perzische Rijk werd. — Zie het boek Preservation (Bewaring), uitgegeven in het jaar 1932, waarin het materiaal werd afgedrukt dat in de serie artikelen in de Watchtower-uitgaven van 1931 en 1932 (Wachttoren-uitgaven van 1931 t/m 1933) was verschenen.
17. (a) Hoe hebben de feestvierders gereageerd op de completering van het aantal leden van de twee symbolische broden? (b) Waarom zijn degenen die de symbolische broden vormen, een soort van „eerstelingen”?
17 De completering van het aantal leden van de twee tegenbeeldige pinksterbroden gedurende de nu meer dan 1900 jaar die sindsdien zijn verstreken, vormt voor de geestelijke Israëlieten, die het tegenbeeldige wekenfeest vieren, een oorzaak van grote vreugde. Evenals de twee typologische broden de eerstelingen of eerste opbrengst in de oogstmaand Sivan afbeeldden, zijn ook degenen die de tegenbeeldige broden vormen, eerstelingen voor Jehovah God door bemiddeling van Jezus Christus, aangezien zij prioriteit hebben met betrekking tot de rest van de mensenwereld, daar zij als de eerste voordelen van het slachtoffer van het „Lam Gods” een hemelse erfenis ontvangen. — Jak. 1:18; Openb. 14:4.
HET LOOFHUTTENFEEST
18. Hoe werd het laatste feest van het joodse religieuze jaar genoemd, wanneer werd dit gevierd, en wie moesten eraan deelnemen?
18 Het laatste grote feest van het joodse religieuze jaar werd in de zevende maand, de maand Ethanim of Tisjri, gevierd (1 Kon. 8:2). In bepaalde opzichten was het heel bijzonder. Het werd meestal het loofhuttenfeest genoemd, maar tweemaal komt de uitdrukking „feest der inzameling” voor (Ex. 23:16; 34:22). In Exodus 23:16, 17 staat bijvoorbeeld: „Verder het oogstfeest van de eerste rijpe vruchten van uw arbeid, van wat gij op het veld zaait; en het feest der inzameling bij de afloop van het jaar, wanneer gij uw arbeid van het veld inzamelt. Bij drie gelegenheden in het jaar zal al wat manlijk onder u is, voor het aangezicht van de ware Heer Jehovah verschijnen.” Ook spreekt Exodus 34:22 over „het feest der inzameling bij de jaarwisseling”. Deuteronomium 16:13-15 vermeldt het als het loofhuttenfeest en zegt: „Het loofhuttenfeest dient gij u zeven dagen te vieren wanneer gij inzameling houdt van uw dorsvloer en uw olie- en wijnpers. En gij moet u verheugen gedurende uw feest, gij en uw zoon en uw dochter en uw slaaf en uw slavin en de leviet en de inwonende vreemdeling en de vaderloze jongen en de weduwe, die binnen uw poorten zijn. Zeven dagen zult gij het feest vieren voor Jehovah, uw God, op de plaats die Jehovah zal uitkiezen, want Jehovah, uw God, zal u zegenen in al uw opbrengst, en in al het werk van uw hand, en gij moet niets anders dan verheugd worden.”
19. (a) Waarop deed dit feest zijn naam eer aan door de wijze waarop het werd gevierd? (b) Waarom was de tijd waarop het werd gevierd, buitengewoon gunstig voor de vierders?
19 Dit feest wordt in bijna alle gevallen „het loofhuttenfeest” genoemd. In overeenstemming met de naam van de viering woonden de joden die in Jeruzalem bijeenwaren, gedurende de zeven dagen van het feest in loofhutten. De viering begon vijf dagen na de Verzoendag, welke jaarlijks op 10 Tisjri werd gevierd en door middel waarvan de natie Israël in een vredige verhouding tot Jehovah God werd hersteld. Het loofhuttenfeest begon dus op een bijzonder gunstige tijd en duurde van 15 tot en met 21 Tisjri, een volledig aantal dagen.
20. Wat vermelden historische verslagen buiten de bijbel om over datgene wat een priester elke ochtend van het feest deed?
20 Het feest was zonder weerga wat de vreugde betreft waardoor het werd gekenmerkt. Volgens historische verslagen nam een priester op elke feestdag bij het aanbreken van de dag een gouden kan die drie log-maten (één liter) vloeistof kon bevatten en daalde hij van Jeruzalem af naar wat als „het waterbekken van Silóam” bekend kwam te staan. Degenen van onze lezers die het huidige Jeruzalem hebben bezocht, zullen zich herinneren hoe zij, toen zij de stad via de Mestpoort in de zuidoostelijke hoek van de stad, verlieten, terechtkwamen bij wat de Mariabron of de Gihonbron wordt genoemd. Vanuit deze bron heeft koning Hizkía, toen de Assyriërs Jeruzalem dreigden binnen te vallen, een tunnel gegraven. Stoutmoedige bezoekers zullen zich herinneren hoe zij, na enige tijd op de tast door de duisternis van deze tunnel gelopen te hebben, in het waterbekken van Silóam uitkwamen.
21. (a) Hoe ging de priester naar het waterbekken van Silóam, en wat deed hij met het water van Silóam? (b) Aan welke woorden van Jesaja’s profetie zal de vreugde waarmee dit gepaard ging, de joden herinnerd hebben?
21 De priester met de gouden kan ging niet via Hizkía’s tunnel naar het waterbekken van Silóam, maar hij ging bovengronds, gevolgd door een grote processie waaronder zich ook een groep musici bevond. Nadat de priester de kan met water gevuld had, keerde hij naar de stad terug en ging hij naar het voorhof waar zich Jehovah’s brandofferaltaar bevond. Op het zuidelijke gedeelte van het altaar waren twee bekkens geïnstalleerd, elk met een opening in de bodem. Het bekken bij de zuidwestelijke hoek was voor het water uit het waterbekken van Silóam bestemd. Als de priester het water erin goot, liep het erdoorheen en viel het op de voet van het altaar. Bij deze gelegenheid waren de feestvierende joden bijzonder vreugdevol. Het kan de verheugde feestvierders herinnerd hebben aan Jesaja hoofdstuk 12, waar de blijdschap wordt beschreven die de Israëlieten ervoeren toen zij in 537 v.G.T. uit de ballingschap in Babylon werden bevrijd. Jesaja 12:3 zegt: „Met uitbundige vreugde zult gijlieden stellig water putten uit de bronnen der redding.”
22. (a) Hoe was Jehovah de Bron van water en redding voor de voorvaders van de joodse vierders geweest? (b) Hoe werd de vreugde bij het uitgieten van het water van Silóam beschreven?
22 Jehovah God was de hemelse Bron van hun redding. Hij was Degene die hun voorvaders had bevrijd uit de zeventigjarige ballingschap in het heidense Babylon, waar zij hadden gehunkerd naar de redding die zou komen nadat Babylon in 539 v.G.T. omvergeworpen zou zijn (Jes. 44:28 tot en met 45:7; Jer. 2:13). De herinnering aan deze bevrijding vormde gedurende het loofhuttenfeest een oorzaak van vreugde. Een oud joods spreekwoord luidt: ’Wie nog nooit de vreugde bij het uitgieten van het water van Silóam heeft gezien, heeft nog nooit vreugde in zijn leven gekend.’
[Illustratie op blz. 8]
De schoof eerstelingen van de gerstoogst beeldt de uit de doden opgewekte Jezus af
[Illustratie op blz. 9]
De twee symbolische broden worden vanaf Pinksteren in de hemel erkend