De bijbel vertalen op een wijze die God eert
DE SCHEPPER, Jehovah God, komt eer toe. Waarom? Om wat hij is en om wat hij heeft gedaan. Als de Universele Soeverein, de Allerhoogste, de Koning der Eeuwigheid, de Schepper van alle dingen, zichtbaar en onzichtbaar, is hij onvergelijkelijk, weergaloos en niet te evenaren.
Het is daarom passend dat Jehovah God zijn Woord de bijbel op zulk een wijze liet schrijven — gedeeltelijk in het Hebreeuws, gedeeltelijk in het Aramees en de rest in het Grieks — dat Hij erdoor werd geëerd. Aangezien betrekkelijk weinig mensen thans de bijbel in de bovengenoemde oorspronkelijke talen kunnen lezen, moet hij vertaald worden. Tot op heden is de bijbel, in zijn geheel of gedeeltelijk, in 1473 talen en dialecten vertaald. Deze behoefte beseffend, hebben de uitgevers van de New World Translation of the Holy Scriptures (Engels) deze bijbel reeds in vijf andere talen vertaald: in het Nederlands, Duits, Italiaans, Portugees en Spaans.
Het spreekt vanzelf dat hoe beter de vertaling is, hoe meer ze God eert. Welk een zware verantwoordelijkheid legt dit op allen die een aandeel hebben aan het vertalen van de bijbel! Helaas wordt dit niet altijd bij het vertalen beseft. De populairste bijbelvertaling tot op heden eert bijvoorbeeld koning Jacobus van Engeland. Deze staat algemeen bekend als de King James vertaling, terwijl de vertalers ervan de naam van God, op enkele verzen na, uit de tekst hebben weggelaten.
Hoe kan er een bijbelvertaling tot stand komen waardoor God wordt geëerd? In de eerste plaats moet er angstvallig eerlijk vertaald worden. Ten tweede moet de vertaling vrij van religieus vooroordeel zijn. Ten derde moeten de vertalers toegang hebben tot de beste bronnen en zowel bekwaam zijn in de taal van het bijbelhandschrift als in de taal waarin zij vertalen. Ten vierde moet hun vertaling ook van begin tot eind harmonisch en consequent zijn. En ten vijfde ligt het voor de hand dat, aangezien onvolmaakte mensen onmogelijk volkomen objectief kunnen zijn, een bijbelvertaling bij het vertalen waarvan er van uitgegaan is dat de bijbel het Woord van God is, veel eerder juist is dan een vertaling die is gebaseerd op de zienswijze dat veel van de bijbel pia fraus, ofte wel „vroom bedrog”, is.
BIJBELVERTALEN WAARDOOR GOD NIET WORDT GEËERD
In de mate dat bij het bijbelvertalen wegens religieus vooroordeel al te zeer schepselen zijn verheerlijkt, in die mate wordt God er niet door geëerd. Vertalingen die zich aan deze beschuldigingen blootstellen, zijn de vertolkingen van Genesis 3:15 in de Nederlandse Professorenbijbel (1933) en de Belgische Professorenbijbel. Volgens deze vertalingen luidt de tekst: „Zij zal u den kop verpletteren en gij zult haar den hiel belagen.” „Zij zal uwen kop verpletteren, en gij zult haar den hiel beloeren.” Aangezien deze voornaamwoorden zowel in de Griekse Septuaginta-vertaling als in de massoretische Hebreeuwse tekst in het manlijk staan, kan er geen enkel excuus worden aangevoerd waarom dit vers met het oog op de verheerlijking van de „Maagd Maria” op deze wijze is weergegeven. Niet alleen joodse en andere niet-katholieke vertalingen erkennen dit feit, maar ook zelfs rooms-katholieke vertalingen, zoals De Katholieke Bijbel, die luidt: „Hij zal u de kop verpletteren, terwijl gij zult trachten hem in de hiel te bijten.”
Een ander voorbeeld van bijbelvertalingen waarmee door een menselijk schepsel, Maria, te verheerlijken, God niet wordt geëerd is de wijze waarop Johannes 2:4 in de Catholic Confraternity-vertaling is weergegeven: „Jesus said to her, ’What wouldst thou have me do, woman?’” (Wat wilt gij dat ik doe, vrouw?) Het is duidelijk dat religieus vooroordeel hier een vertaling tot gevolg heeft gehad die God niet eert, want de Zoon van God wordt hier voorgesteld alsof hij bij het begin van zijn bediening op dertigjarige leeftijd nog altijd aan de leiband van zijn moeder liep. Een voetnoot die deze weergave tracht te rechtvaardigen, maakt het vooroordeel alleen maar nog duidelijker. Zowel de katholieke Willibrord-vertaling als de Petrus-Canisiusvertaling zijn het met niet-katholieke vertalingen eens dat Jezus precies op tegenovergestelde wijze tot zijn moeder sprak: „Vrouw, is dat soms uw zaak?” (Willibrord), „Vrouw, wat is er tussen Mij en u?” (PC)
Tevens is er reden om te concluderen dat het grootste gedeelte van 1 Johannes 5:7, 8, waarin ons een Babylonische voorstelling van God wordt geleerd, bij vergissing in bepaalde Latijnse versies van de christelijke Geschriften is geslopen. Hoe het ook zij, het is echter duidelijk oneerlijk om, tegen alle thans voorhanden zijnde bewijzen in dat het geen deel uitmaakt van Johannes’ geïnspireerde brief, er toch mee door te gaan bijbels uit te geven die dit onechte gedeelte bevatten, hetwelk luidt: „In de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. En drie zijn er, die getuigenis afleggen op de aarde.” — PC.
A Catholic Commentary on Holy Scripture zegt: „Het ontbreekt in alle Griekse MSS [manuscripten] behalve in zeer late, in alle oude vertalingen behalve in de Latijnse; in ongeveer vijftig Vulgaat-MSS, met inbegrip van de beste en eveneens bij de meeste Griekse en Latijnse kerkvaders. . . . Men is nu algemeen van mening dat deze passage, het Comma Johanneum genoemd, een uitlegging is die op een vroeg tijdstip in de Oudlatijnse tekst en in de Vulgaat is geslopen, doch die pas in de 15de en 16de eeuw zijn weg in de Griekse tekst heeft gevonden.” Toch treft men dit vers nog altijd in tal van moderne Engelse, Portugese, Spaanse, Italiaanse en in andere talen uitgegeven katholieke vertalingen aan, alsook in enkele niet-katholieke vertalingen. Door deze onechte passage in de bijbel te handhaven, wordt God niet geëerd, want het berooft hem van zijn unieke positie als de Allerhoogste.
De bijbelvertaling die onder auspiciën van The Jewish Publication Society van Amerika tot stand is gekomen, behoort ook tot de vertalingen die niet overal God eren. Het derde van de Tien Geboden is daarin bijvoorbeeld zo geconstrueerd dat het alleen van toepassing is op meineed, ervan uitgaande dat het op onwaardige wijze opnemen van Jehovah’s naam niet belangrijk genoeg is om in de decaloog te worden verboden. Maar als dit zo is, waarom sprak Jehovah dan de doodstraf uit over iemand die in de dagen van Mozes zijn naam op onwaardige wijze opnam? (Lev. 24:10-23) Deze nieuwe, joodse vertaling wil God ook beroven van de roem die hij zich bij de Rode Zee verwierf, door te kennen te geven dat de Israëlieten een zee van riet in plaats van de Rode Zee doortrokken; alsof Farao en al zijn wagens, paarden en cavaleristen in een rietmoeras omkwamen! Het is daarom niet te verwonderen dat een dergelijke vertaling door bepaalde orthodoxe rabbijnen is aangevallen.
Onder bijbelvertalingen die God niet eren moeten ook „verkorte uitgaven” begrepen worden waaruit de Tien Geboden zijn weggelaten en versies die in het moderne spraakgebruik van tieners zijn gesteld. Wil men deze tieners Gods Woord doen begrijpen dan is het beslist niet nodig de bijbel tot „slang” te verlagen; men zal hun daarentegen goede taal moeten leren begrijpen en waarderen. Worden leerboeken over verschillende takken van wetenschap en kunst soms ten behoeve van tieners met een verdraaide geest tot „slang” verlaagd?
GODS KENMERKENDE NAAM
Een bijbelvertaling die God eert, moet bovenal recht doen wedervaren aan zijn kenmerkende naam die reeds sinds het jaar 1100 als „Jehovah” is vertaald. Wij lezen daarom ook: „Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam; en aan niemand anders zal ik mijn eigen heerlijkheid geven, noch mijn lof aan gehouwen beelden.” Het is stellig niet zinvol te lezen: „Ik ben de Here, dat is mijn naam.” Wat is er voor kenmerkends, unieks aan „Here”? Het is niet eens een naam, maar louter een titel. — Jes. 42:8.
Hoe ernstig Jehovah zijn kenmerkende naam neemt, blijkt alleen al uit het aantal malen dat deze in de Hebreeuwse Geschriften voorkomt — zo’n 50 percent vaker dan alle andere verwijzingen naar alle godheden, waar en vals, bij elkaar. Terecht verklaarden in 1901 de vertalers in de American Standard Version: „Deze Gedenkwaardige Naam . . . bestempelt God als de persoonlijke God, als de Verbondsgod, de God van Openbaring, de Bevrijder, de Vriend van zijn volk, . . . de eeuwige levende Helper van degenen die in moeilijkheden verkeren.”
Hoewel de meeste bijbelvertalingen — joodse, katholieke en protestantse — in gebreke blijven God de eer van zijn kenmerkende naam te geven, zijn er nog andere opmerkelijke uitzonderingen behalve de hierbovengenoemde. Hiertoe behoren de Petrus-Canisiusvertaling (Jahweh) in het Nederlands, Young en Rotherham (Yahweh) in het Engels, Elberfelder, Parallel Bible in het Duits en Moderna, Valera, Bover-Cantera, Nácar-Colunga, Straubinger in het Spaans. De opmerkelijkste vertaling in dit en andere opzichten is echter wel de Nieuwe-Wereldvertaling in alle talen waarin ze is gedrukt.
DE „NIEUWE-WERELDVERTALING”
Behalve dat de Nieuwe-Wereldvertaling in alle gevallen waarin in de massoretische of Hebreeuwse standaardtekst het tetragram voorkomt, „Jehovah” gebruikt, doet ze dit ook op die plaatsen waar de joodse schriftgeleerden om de een of andere reden de vrijheid hebben genomen het tetragram weg te laten. In de Nieuwe-Wereldvertaling staat de naam Jehovah zelfs 237 maal in de christelijke Griekse Geschriften (ook wel het Nieuwe Testament genoemd).
Waarom ook in het „Nieuwe Testament”? Omdat de naam daar thuishoort. In de eerste plaats volgt uit het feit dat Matthéüs rechtstreeks uit de Hebreeuwse tekst citeerde dat hij, telkens wanneer hij de naam Jehovah tegenkwam, deze in zijn Evangelie overbracht. Verder kunnen wij ons, gezien de nadruk die Jezus op Jehovah’s naam legdea, niet voorstellen dat hij of een van zijn apostelen in deze kwestie beïnvloed zou zijn geweest door de joodse traditie, vooral met het oog op het feit dat zij herhaaldelijk van leer trokken tegen joodse overleveringen. Bovendien tonen de oudst voorhanden zijnde fragmenten van de Griekse Septuaginta aan dat de eerste joodse schriftgeleerden aanvankelijk ook niet aan deze traditie waren gebonden, want zij kopieerden het tetragram in plaats van een vervanging te gebruiken. Hieruit volgt dus dat Jehovah’s kenmerkende naam in de dagen van Jezus en zijn apostelen de eer kreeg die hem toekwam doordat hij in de oorspronkelijke handschriften van de bijbel moet zijn voorgekomen. De Nieuwe-Wereldvertaling staat hierin ook niet alleen. Jehovah’s naam komt in negentien joodse alsook in bijna veertig door zendelingen vervaardigde vertalingen van het „Nieuwe Testament” voor.
Een van de talrijke andere manieren waarop de Nieuwe-Wereldvertaling God eert, is door vrij te blijven van trinitarisch vooroordeel. Daarom geeft ze de controversiële zinsnede in Johannes 1:1 weer als „Het Woord was een god”,b zoals in andere vertalingen het lidwoord „een” in eenzelfde passage in Handelingen 28:6 is geplaatst, waarin mensen van Paulus zeiden: „Dat hij een god was” (Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap). En natuurlijk is om reeds hierboven genoemde redenen de valse passage in 1 Johannes 5:7, 8 niet opgenomen.
Hebreeën 1:8, waarvan de woorden zijn gericht tot de Zoon van God, kan hetzij worden weergegeven als „Uw troon, o God, is tot in eeuwigheid”, of als „God is uw troon tot in eeuwigheid”, aangezien noch in het Grieks noch in het Hebreeuws in Psalm 45:6 waaruit dit een aanhaling is, het werkwoord „is” voorkomt. In overeenstemming met haar beginselen God te eren en in harmonie met de rest van de Schrift te blijven, luidt de Nieuwe-Wereldvertaling hier: „God is uw troon in eeuwigheid.”
Er is bezwaar gemaakt omdat de Nieuwe-Wereldvertaling in Filippenzen 2:9 verklaart dat „God [Jezus] . . . goedgunstig de naam [heeft] gegeven die boven elke andere naam is”, omdat dit inhoudt dat Jezus ondergeschikt is en een gunst ontvangt. Dit is echter een voorbeeld te meer van het feit dat de Nieuwe-Wereldvertaling God eert, want het Griekse woord in kwestie is hier charizomai, wat betekent: „een gunst verlenen, d.w.z. onverplicht, uit vriendelijkheid, uit genade of om te redden”. En hoewel de meeste vertalingen „gegeven”, „geschonken” en dergelijke gebruiken, zijn er enkele die aantonen dat charizomai meer betekent dan alleen maar „geven”. Bijvoorbeeld: „Vrijelijk gegeven” (Fenton, Diaglott); „begunstigd” (Rotherham); „goedgunstig geschonken” (Wuest); terwijl in de Pieter Keur-uitgave van de Statenvertaling in de kanttekening over dit woord staat: „Waarmede te kennen gegeven wordt, dat deze verhooging geschied is, naar des Vaders wil en believen.”
Andere manieren waarop de Nieuwe-Wereldvertaling toont een voortreffelijke vertaling te zijn, is door haar consequente weergave en nauwkeurigheid. Ze maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen gnosis (kennis) en epignosis (nauwkeurige [volledige] kennis); tussen makarios, wat „gelukzalig, . . . gelukkig, voorspoedig” betekent, en eulogètos, wat „gezegend” betekent.
De Nieuwe-Wereldvertaling eert God ook door het nauwkeurige onderscheid dat ze maakt tussen de verschillende Griekse woorden voor „liefde”, „aarde” en „wereld”, om er slechts enkele te noemen. Op dezelfde wijze maakt ze verschil tussen de verschillende Hebreeuwse woorden voor „mens”.
Wat ook niet over het hoofd moet worden gezien, zijn de waardevolle hulpmiddelen die de Nieuwe-Wereldvertaling in haar Appendix heeft. Van de grootste waarde voor hen die de bijbel liefhebben, is de 91 bladzijden tellende concordantie. Ook de beschouwingen over controversiële onderwerpen en teksten, en de kaarten die ze bevat, zijn zeer nuttig. Er staan bovendien interessante feiten in met betrekking tot elk bijbelboek: de schrijver, wanneer en waar het is geschreven en de beschreven periode.
Ja, wil een bijbelvertaling God eren, dan moet ze eerlijk, goed ingelicht, vrij van religieus vooroordeel, harmonieus en consequent zijn terwijl er bij de vertaling van moet zijn uitgegaan dat de bijbel dat is waar hij aanspraak op maakt: het Woord van God. Terwijl veel vertalingen in velerlei opzichten veel te wensen overlaten, kan naar waarheid worden gezegd dat de Nieuwe-Wereldvertaling in alle talen waarin ze is uitgegeven, Jehovah God eert.
[Voetnoten]
a Zie Matthéüs 6:9; Joh. 5:43; 12:28; 17:6, 11, 12, 26.
b An American Translation luidt hier: „Het Woord was goddelijk.”