Deel 1 — Een priesterschap machtigen tot doeltreffende dienst
„De priesters van Jehovah zult gij worden genoemd; de dienaren van onze God zal men u heten.” — Jes. 61:6, NW.
1. Waarom zijn vele in de geschiedenis bekende priesterschappen jegens de mensen in gebreke gebleven?
DE GESCHIEDENIS, zowel de oude als de hedendaagse, maakt melding van de vorming van talrijke priesterschappen die er aanspraak op hebben gemaakt het vermogen en de autoriteit te bezitten om de mensen dichter tot God te brengen en geestelijke zegeningen voor hen te verwerven. Aangezien die priesterschappen niet door God maar veeleer door mensen werden geroepen en geordineerd en merendeels uit zelfzuchtige positiejagers bestonden, hebben ze geen goede resultaten voortgebracht. Eerlijke personen zullen zelfs toegeven dat de mensheid thans steeds verder van de Schepper, Jehovah God, wegdrijft en schijnbaar tot zelfvernietiging in een thermonucleaire oorlog is gedoemd. Hoe uiterst belangrijk is het voor eerlijke mensen om in deze hachelijke tijd op de hoogte te geraken van Gods barmhartige voorziening van een priesterschap aan wie hij alle noodzakelijke hoedanigheden voor een doeltreffende bediening heeft geschonken!
2. Welke uiterst belangrijke reden is er om zorgvuldige aandacht te schenken aan de leiding van de Grotere Mozes in deze tijd?
2 Nadat Mozes naar de hoogten van Sinaï was geroepen en daar door Jehovah’s engel was onderwezen, was hij in staat Gods wil aan de natie Israël te openbaren. Op overeenkomstige wijze was Christus Jezus, nadat hij de tegenwoordigheid van zijn Vader in de hemel was binnengegaan, in staat het mysterie van Jehovah’s wil aan zijn getrouwe volgelingen op aarde bekend te maken, waarbij zij de hulp ontvingen van Gods heilige geest die op hen werd uitgestort, opdat zij er verstandelijk toe in staat zouden zijn de wonderbaarlijke geopenbaarde dingen te begrijpen (Hebr. 9:24; 1 Joh. 5:20). Laten wij dus met onze bijbel bij het achtste hoofdstuk van het bijbelboek Leviticus geopend, het verslag volgen en proberen te begrijpen wat de Grotere Mozes, Christus Jezus, ons heeft te zeggen over de installatie van een hemelse priesterschap, welke door de typologische priesterschap die van 1-7 Nisan in het jaar 1512 v.G.T. werd geïnstalleerd, werd voorschaduwd.
3. Op welke uiterst belangrijke waarheid wordt in Leviticus 8:1 gewezen?
3 Vervolgens sprak Jehovah tot Mozes (Le 8 vs. 1, NW). „Vervolgens sprak Jehovah tot Mozes, zeggende:” Hier worden zowel de Bron van al het goede als het kanaal waardoor het schepselen bereikt, geïdentificeerd. De apostel Paulus zei tot anderen die, samen met hem, waren „geheiligd . . . in eendracht met Christus Jezus, geroepen om heiligen te zijn”: „In werkelijkheid is er voor ons maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en wij voor hem, en er is één Heer, Jezus Christus, door bemiddeling van wie alle dingen zijn en wij door bemiddeling van hem.” Wij kunnen er zeker van zijn dat een begrip van de regeling die God heeft getroffen om een eeuwige priesterschap bevoegdheden te verlenen, uitermate heilzaam voor ons zal blijken te zijn. — 1 Kor. 1:2; 8:6.
4. Welke betekenis heeft de vergadering van de andere, niet-priesterlijke stammen voor ons?
4 De vergadering verzamelde zich aan de ingang (8 vs. 3, NW). „En laat de gehele vergadering zich verzamelen aan de ingang van de tent der samenkomst.” De vergadering van al die niet-priesterlijke stammen duidt op een menigte uit alle natiën die te bestemder tijd zou worden bijeengebracht en onderwezen met betrekking tot de gelegenheden en vereisten voor het leven. Zulke bijeenvergaderden komen overeen met „de twaalf stammen Israëls” over wie de hemelse priesterschap onder Christus Jezus zal regeren (Matth. 19:28). In de hedendaagse vervulling hebben wij, vooral vanaf en na het jaar 1935, de bijeenvergadering opgemerkt van een grote schare van Jehovah’s aardse „schapen” die buitengewoon veel belangstelling hebben voor de voorziening die hij voor hun uiteindelijke verzoening met hem heeft getroffen.
5. Welke verhouding tussen Christus Jezus en zijn Vader in de hemel wordt te kennen gegeven door Mozes’ woorden in vers 5?
5 Dit is de zaak die Jehovah geboden heeft te doen (8 vs. 5, NW). „Nu zei Mozes tot de vergadering: ’Dit is de zaak die Jehovah geboden heeft te doen.’” Naar Jehovah wijzend als degene bij wie deze prachtige voorziening van een levengevende priesterschap ten behoeve van gehoorzame mensen haar oorsprong vindt, spreidt Christus Jezus een volledige onderdanigheid aan zijn Vader ten toon. Hij bracht deze aangelegenheid gedurende zijn aardse bediening als volgt onder woorden: „Ik [doe] niets uit mijzelf; maar deze dingen spreek ik, zoals de Vader mij heeft geleerd.” Hoe uiterst belangrijk is het derhalve voor ons, nauwlettend aandacht te schenken aan de dingen die op gezag van de Soevereine God zelf zijn gesproken en gedaan! — Joh. 8:28.
6. Wat wordt voorgesteld (a) door het wassen van Aäron en (b) door het wassen van zijn zonen?
6 Mozes wast Aäron en zijn zonen met water (8 vs. 6, NW). „Mozes dan liet Aäron en zijn zonen naderen en waste hen met water.” Aangezien Aäron werd uitgekozen om de hogepriester te zijn, vertegenwoordigt hij niemand anders dan Christus Jezus. De wassing hier kon derhalve in generlei opzicht op een reiniging duiden van degene die „loyaal, schuldeloos, onbesmet” was. De gewassen Aäron duidt veeleer op die Zondeloze die, volgens de apostel Paulus, „zichzelf zonder smet aan God heeft geofferd” (Hebr. 7:26; 9:14). Wat de zonen van Aäron betreft, dat zij door Mozes werden gewassen, getuigt van een werkelijk reinigingsproces dat ten aanzien van degenen wordt verricht die zijn uitgekozen en geroepen om leden van de hemelse priesterschap te zijn. Het kan dus niet op de doop van Christus’ onderpriesters duiden, vooral aangezien de doop geen betrekking heeft op de kwestie van reiniging. Paulus, die onder inspiratie heeft geschreven, vertelt ons wat deze wassing inhoudt: „Christus [heeft] de gemeente [van zijn onderpriesters] . . . liefgehad en zich voor haar . . . overgeleverd om haar te heiligen, haar reinigend met het bad des waters door middel van het woord, opdat hij de gemeente in haar luister aan zich zou kunnen aanbieden, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar dat ze heilig zou zijn en zonder smet” (Ef. 5:25-27). Doordat dezen zijn onderwijs in hun geest en hart opnemen en de werkzaamheid van Gods heilige geest ervaren, worden zij tot geestelijke zonen van God gemaakt, „zekere eerstelingen van zijn schepselen”. — Jak. 1:18.
7. (a) Wat wordt afgebeeld door het linnen gewaad dat Aäron werd aangedaan? (b) En door de sjerp?
7 Linnen gewaad dat Aäron werd aangedaan en sjerp (8 vs. 7, NW). „Daarna deed hij hem het lange gewaad aan en omgordde hem met de sjerp en bekleedde hem met de schoudermantel en deed hem de efod aan en omgordde hem met de gordel van de efod, waarmee hij hem die strak ombond.” In Openbaring 19:8 leren wij dat „het fijne linnen . . . de rechtvaardige daden van de heiligen [afbeeldt]”. Christus, de Hogepriester, is stellig geïdentificeerd door de lange reeks rechtvaardige daden die hij vanaf de tijd dat hij er bereidwillig in toestemde zijn hemelse heerlijkheid af te leggen en een mens te worden tot onze tijd aan toe heeft verricht, daden die rechtvaardig zijn omdat ze volledig in harmonie zijn met Jehovah’s progressief geopenbaarde voornemens. De sjerp kan ook worden gezien in het licht van wat de profeet Jesaja schreef: „Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen.” Dit vormt een goede beschrijving van Jehovah’s belangrijkste dienstknecht, Christus Jezus, die er altijd behagen in schept zijn onderworpenheid aan de Vader te erkennen. — Jes. 11:5.
8. (a) Welke toepassing heeft de blauwe schoudermantel? (b) En hoe staat het met de versierde zoom ervan?
8 De schoudermantel, waarvan blauw de overheersende kleur vormde en die met een prachtige zoom van geborduurde granaatappelen, afgewisseld met gouden belletjes, was afgewerkt, was werkelijk een schitterend gewaad. Aangezien blauw voor de Israëlieten als een teken diende dat zij zich „alle geboden van Jehovah [moesten] herinneren en ze [moesten] doen”, geeft de glorierijke hemelse Hogepriester allen het juiste voorbeeld door Jehovah’s vermaningen naar grote waarde te schatten. Hoe passend is het uit zijn mond de woorden van de psalmist te horen: „Uw vermaningen zijn wonderbaar. Daarom heeft mijn ziel ze bewaard.” Toen hij op aarde was, heeft hij voortdurend naar de vermaningen van Gods geschreven Woord verwezen (Num. 15:37-41; Ps. 119:129, NW). De granaatappelen getuigen van de vruchtbaarheid en produktiviteit waardoor de dienst van deze getrouwe priester van de „ware tent” wordt gekenmerkt, terwijl de gouden belletjes op een vreugdevolle bekendmaking duiden. Door het feit dat het ’van hem afkomstige geluid gehoord moest worden wanneer hij het heiligdom binnentrad voor het aangezicht van Jehovah en wanneer hij naar buiten kwam’, wordt te kennen gegeven dat er niet alleen een vreugdevolle bekendmaking gedaan moest worden ten tijde van Christus’ opstanding en hemelvaart, maar ook toen hij ten tijde van zijn tweede tegenwoordigheid opnieuw aan zijn getrouwe volgelingen verscheen. — Ex. 28:35, NW.
9. Welke betekenis hechten wij aan (a) de twee delen van de efod en (b) de van graveersel voorziene kostbare stenen op de schouders?
9 Over de schoudermantel heen werd vervolgens de efod gedragen, waarvan het ene deel aan de voorkant en het andere deel aan de achterkant hing. In deze tijd rust op de schouders van de grote Koning-Priester gelijk Melchizédek uit de oudheid de hem door God geschonken verantwoordelijkheid de voordelen toe te dienen van twee verbonden waardoor aan gehoorzame mensen wonderbaarlijke zegeningen in het vooruitzicht werden gesteld. Een van deze verbonden werd in het verre verleden aan de getrouwe Abraham gegeven (de rugzijde), terwijl het andere van veel latere datum is, het verbond dat God met Christus Jezus zelf heeft gesloten voor een koninkrijk, van welk verbond Christus tegenover zijn intieme volgelingen gewag maakte ten tijde van het speciale avondmaal dat hij vlak voor zijn offerandelijke dood voor hen inwijdde (Gen. 12:1-3; Luk. 22:28-30). Dat de twee delen door kostbare stenen waarin de namen van de twaalf stammen waren gegraveerd, aan elkaar werden bevestigd, geeft op symbolische wijze te kennen hoe er in het bestuur van Jezus Christus geestelijke Israëlieten met hem verbonden worden die „de duizend jaren met hem als koningen [zullen] regeren”. — Openb. 20:6.
10. Wat wordt afgebeeld door het feit dat Aäron het borststuk met de inhoud ervan op zijn hart droeg?
10 Het borststuk van het oordeel met de Urim en de Tummim (8 vs. 8, NW). „Vervolgens plaatste hij het borststuk op hem en legde in het borststuk de Urim en de Tummim.” Dit herinnert ons eraan dat „de Vader . . . volstrekt niemand [oordeelt], maar . . . het gehele oordeel in handen van de Zoon [heeft] gelegd”. Ook is Christus Jezus, het symbolische borststuk, voortdurend voor het aangezicht van Jehovah verantwoordelijk voor de zuiverheid en loyaliteit van de geestelijke Israëlieten. In dit opzicht en in alle aangelegenheden neemt hij de gezonde beginselen van gerechtigheid en waarheid die hij van de Vader heeft geleerd, ter harte en laat hij zich daardoor leiden. Hij zei dan ook gedurende de dagen dat hij in het vlees op aarde was: „Gelijk ik hoor, oordeel ik; en het oordeel dat ik vel, is rechtvaardig, want ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden.” — Joh. 5:22, 30; Ex. 28:29, 30.
11. Hoe heeft Christus Jezus zijn onderpriesters het juiste voorbeeld gegeven, zoals door de tulband en de gouden plaat ervan wordt afgebeeld?
11 De tulband met zijn gouden plaat (8 vs. 9, NW). „Daarna zette hij hem de tulband op het hoofd en plaatste op de tulband, aan de voorkant ervan, de blinkende gouden plaat, het heilige teken van opdracht, juist zoals Jehovah Mozes geboden had.” Deze hoofdbedekking en de woorden HEILIG VOOR JEHOVAH die in de plaat waren gegraveerd welke op het voorhoofd werd gedragen, duiden op de duidelijke erkenning van het beginsel dat de positie van hoofd erkend moet worden, zoals dit door de Heer Jezus aan zijn discipelen is geleerd en door bemiddeling van hen aan ons is doorgegeven: „Ik wil echter dat gij weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus.” Meer dan dat, dit schitterende insigne getuigt van de openhartige en openlijke belijdenis van de hemelse Hogepriester dat hij het bezit is van zijn God en Schepper en dat hij zijn diensten nooit aan iemand anders zal aanbieden. De groep van zijn onderpriesters moet zijn leiding volgen, want ook zij moeten „de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven” hebben. — 1 Kor. 11:3; Openb. 14:1.
12. Welke uiterst belangrijke waarheden worden afgebeeld door de zalving van de tent, het altaar en het bekken?
12 Mozes zalft de tent, het altaar en het bekken met olie (8 vs. 10, 11, NW). „Nu nam Mozes de zalfolie en zalfde de tabernakel en alles wat daarin was en heiligde ze. Daarna spatte hij iets daarvan zeven maal op het altaar en zalfde het altaar en al zijn gereedschappen en het bekken en zijn onderstel om ze te heiligen.” Aangezien de zalfolie de onzichtbare werkzame kracht van Jehovah afbeeldt, worden wij door het feit dat alle voorzieningen van die symbolische tent — zowel binnen als buiten de tent — daarmee werden gezalfd, geholpen te begrijpen dat Jehovah’s verzoenende regeling onder Christus Jezus, met alle manifestaties ervan, zowel in de hemel als op aarde, door Jehovah’s werkzame kracht worden goedgekeurd en doordrenkt. Gods géést heeft dan ook het offeren van het volmaakte slachtoffer voor de zonde geleid, en hij heeft in zijn geschreven Woord voorzien en in de kracht die het heeft om degenen die hem naderen te reinigen.
13. Welke toepassing heeft Aärons zalving in de vervulling, en welke uitwerking heeft ze in de vervulling op Christus’ groep van priesters?
13 De zalving van Aäron (8 vs. 12, NW). „Ten slotte goot hij wat van de zalfolie op Aärons hoofd en zalfde hem, om hem te heiligen.” Dat wij het juiste begrip hebben van de olie en de betekenis ervan, kunnen wij opmaken uit de woorden van de apostel Petrus: „Gij weet welk onderwerp in geheel Judéa werd besproken, te beginnen van Galiléa na de doop die Johannes predikte, namelijk Jezus, die van Nazareth was, hoe God hem met heilige geest en kracht heeft gezalfd” (Hand. 10:37, 38). En dat deze zalving zich door bemiddeling van hem tot de leden van zijn priesterschap uitstrekt, wordt ons door Paulus verzekerd: „Doch hij die waarborgt dat gij en wij Christus toebehoren en hij die ons heeft gezalfd, is God. Hij heeft ook zijn zegel op ons gedrukt en ons in ons hart het onderpand van wat komen zal gegeven, namelijk de geest.” — 2 Kor. 1:21, 22.
14. Welke betekenis heeft het tijdstip waarop Aärons zonen werden gekleed?
14 Aärons zonen met installatiegewaden bekleed (8 vs. 13, NW). „Voorts deed Mozes Aärons zonen naderen en bekleedde hen met lange gewaden en omgordde hen met sjerpen en wond hun het hoofddeksel om het hoofd, juist zoals Jehovah Mozes geboden had.” Dit gebeurde nadat Aäron in officiële gewaden was gestoken en nadat hij met olie was gezalfd. In de latere vervulling ging de zalving van Jezus in de Jordaan in het najaar van 29 G.T. dan ook ruim drie en een half jaar vooraf aan de zalving met heilige geest van zijn discipelen, hetgeen met Pinksteren in het jaar 33 G.T. gebeurde. Ook zij moeten hun Hogepriester volgen door in gehoorzaamheid aan de openbaring van Jehovah’s wil voor hen rechtvaardige, van toewijding getuigende daden te verrichten.
DE STIER VAN HET ZONDEOFFER
15. Wat beeldt de stier van het zondeoffer af, en wat betekent het dat Aäron en zijn zonen hun handen op zijn kop legden?
15 Aäron en zijn zonen leggen hun handen op de kop van de stier (8 vs. 14, NW). „Toen liet hij de stier van het zondeoffer voorbrengen, en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de stier van het zondeoffer.” Door hun handelwijze wordt aangetoond dat zij rechtstreeks bij dit aangeboden slachtoffer betrokken zijn. Christus Jezus stemt er van zijn zijde graag in toe ’de zonde van vele mensen te dragen en voor de overtreders te bemiddelen’, terwijl zijn gezalfde volgelingen zonder aarzelen belijden dat hij het slachtoffer voor hun zonden vormt waarop zij al hun schuld laden. De stier symboliseert derhalve de „mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen” (1 Tim. 2:5, 6). De toekomstige leden van de hemelse priesterschap moeten hun hoop op leven en hun aanvaarding door Jehovah derhalve volledig op hun geloof in dat kostbare offer baseren.
16. Hoe moet het in de vervulling worden begrepen dat het bloed op het altaar en niet op het wasbekken werd aangebracht?
16 Het bloed van de stier op het altaar aangebracht (8 vs. 15, NW). „Vervolgens slachtte Mozes hem en nam het bloed en deed het met zijn vinger rondom op de hoornen van het altaar en ontzondigde het altaar, maar het overige bloed stortte hij uit aan de voet van het altaar, ten einde het te heiligen om er verzoening op te doen.” Aangezien de zichtbare dingen buiten de tent betrekking hebben op zichtbare dingen hier op aarde, is het van speciaal belang dat het bloed niet op het koperen bekken, maar op het altaar werd aangebracht. De zonden verzoenende voordelen behoeven niet op het reinigende ’bad des waters van het woord’ te worden toegepast, want „de woorden van Jehovah zijn zuivere woorden” (Ps. 12:6 [7], NW). Het symbolische altaar waarop Jezus werd geofferd, is echter rein en zuiver en in Gods ogen is het net als het koperen altaar nadat het offerandelijke bloed erop was aangebracht. Vooral de hoornen van het altaar getuigen van de macht die het bezit aanvaarding door God te bewerkstelligen, welke macht wordt ontleend aan de verdienste van Christus’ slachtoffer voor zonden. Alle gaven en beloften van degenen die Jehovah’s gunst zoeken en met hem verzoend willen worden, moeten op basis van Christus’ slachtoffer op Gods symbolische altaar worden aangeboden. — Hebr. 13:10-12.
17. Welke toepassing heeft het verbranden van het vet en de inwendige delen op het altaar in de vervulling?
17 Het vet van de ingewanden, de lever en de nieren op het altaar verbrand (8 vs. 16, NW). „Daarna nam hij al het vet dat op de ingewanden was, en het aanhangsel van de lever en de beide nieren en hun vet, en Mozes deed het op het altaar in rook opgaan.” Het sissende, rokende vet beeldt hier nauwkeurig de brandende ijver af waarmee Christus Jezus de wil van Jehovah op aarde verrichtte, aangezien hij zijn rechtschapenheid onder vurige vervolging en smaad moest bewaren. Profetisch over Christus Jezus sprekend, verklaart de psalmist: „Want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd, en de smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder” (Ps. 69:10 9; Rom. 15:3). De vitale inwendige organen van het offer vertegenwoordigen hier de innerlijkste gevoelens en verlangens van de Hogepriester, de zuivere beweegreden waarmee hij alles afstond ten einde zijn Vader te aanbidden.
18. Welke betekenis hebben de delen die buiten het kamp werden verbrand, en hoe wordt dit door de apostel Paulus bevestigd?
18 De rest van de stier buiten het kamp verbrand (8 vs. 17, NW). „En hij liet de stier en zijn huid en zijn vlees en zijn drek met vuur verbranden buiten de legerplaats, juist zoals Jehovah Mozes geboden had.” Zoals het vet en de inwendige delen naar datgene verwijzen dat niet gezien wordt — de ware neigingen en innerlijkste verlangens van het schepsel — schijnen de uitwendige delen, het vlees en de beenderen, die de vitale organen bedekken, op de uiterlijke mens te duiden, in Jezus’ geval op het vleselijke lichaam waaraan de vijand zijn woede koelde. Om de vervulling van dit deel van het schaduwbeeld te kunnen begrijpen, dienen wij de woorden van de apostel Paulus te lezen: „Want de lichamen van die dieren, waarvan het bloed ten behoeve van zonde door de hogepriester in de heilige plaats wordt gebracht, worden buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, om het volk met zijn eigen bloed te kunnen heiligen, buiten de poort geleden. Laten wij dan tot hem gaan buiten de legerplaats en de smaad dragen die hij heeft gedragen” (Hebr. 13:11-13). Bij de installatie van de Aäronische priesterschap werd het bloed van de offerandelijke stier niet in het Allerheiligste gebracht, omdat een dergelijke procedure slechts eens per jaar gevolgd kon worden, op de verzoendag, 10 Tisjri. Wij weten echter wel dat de stier die bij de installatie van de priesters werd geofferd, het ’ene slachtoffer dat voor altijd voor zonden is gebracht’ afbeeldde.
19. In welk opzicht heeft volharding onder vervolging Christus Jezus speciaal bekwaam gemaakt?
19 Jezus’ getrouwe handelwijze onder beproeving en vervolging tot de dood volmaakte of bekwaamde hem om de Hogepriester te zijn die de hemel zelf met de waarde van zijn eigen geofferde, volmaakte menselijke leven zou binnengaan. Vandaar dat de apostel Paulus kon schrijven: „Hoewel hij een Zoon was, heeft hij gehoorzaamheid geleerd [onder de beslissendste beproeving] uit de dingen die hij heeft geleden, en nadat hij tot volmaaktheid was gebracht [in gehoorzaamheid], is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding” (Hebr. 5:8, 9). Wanneer degenen die tot zijn groep van onderpriesters behoren door de vijand worden gesmaad, moeten zij eveneens, zelfs tot de dood, dezelfde moed en volharding aan de dag leggen.
DE RAM VAN HET BRANDOFFER
20. Wat wordt door de ram van het brandoffer aangeduid, en wat was de reden van de handoplegging op zijn kop?
20 De ram van het brandoffer wordt aangeboden (8 vs. 18, NW). „Nu bracht hij de ram van het brandoffer naderbij, en Aäron en zijn zonen legden toen hun handen op de kop van de ram.” Wederom duidt de handoplegging door Aäron en zijn zonen op het feit dat bij deze ram alle leden van de hemelse priesterschap zijn betrokken, en aangezien het een brandoffer is „tot een rustig stemmende geur” voor Jehovah, wordt hierdoor het gebed van de Grotere Aäron tot Jehovah onder woorden gebracht dat hij nu de voordelen van zijn loskoopoffer op de leden van zijn groep van onderpriesters van toepassing zou brengen, opdat zij ten behoeve van weer anderen die dicht tot God zouden willen naderen, op aanvaardbare wijze werkzaam zouden kunnen zijn. Jezus’ gezalfde volgelingen steunen volledig op de verdienste van het offer dat hij voor hun zonden heeft gebracht, ten einde aldus nuttig en aanvaardbaar voor Jehovah te worden.
21. Welke betekenis heeft het voor ons dat het bloed van die ram op het altaar werd aangebracht?
21 Het aanbrengen van het bloed van de ram (8 vs. 19, NW). „Daarna slachtte Mozes hem en sprenkelde het bloed rondom op het altaar.” Wederom merken wij op dat het bloed op het altaar wordt aangebracht, hetgeen op de reinheid en zuiverheid duidt van Gods altaar door middel waarvan de verzoenende verdienste van Jezus’ vergoten bloed tot zijn onderpriesters komt. Aldus wordt de weg geopend waardoor grote aantallen oprechte personen uit alle natiën en talen tot een organisatie van priesters kunnen samenstromen door bemiddeling van wie Jehovah hen gedurende het Millennium wenst te ontvangen om onder leiding van de grote Hogepriester in de hemel onderricht te ontvangen en gereinigd te worden.
22. Welke toepassing heeft het feit dat men zich van de gehele ram van het brandoffer ontdeed, op Christus Jezus en op zijn onderpriesters?
22 De gehele ram op het altaar verbrand (8 vs. 20, 21, NW). „En hij versneed de ram in zijn delen, en Mozes ging ertoe over de kop en de delen en het niervet in rook te doen opgaan. En de ingewanden en de schenkels waste hij met water, waarna Mozes de gehele ram op het altaar in rook deed opgaan. Het was een brandoffer tot een rustig stemmende geur. Het was een vuuroffer voor Jehovah, juist zoals Jehovah Mozes geboden had.” De volledigheid van Jezus’ slachtoffer — zijn lichamelijke en geestelijke vermogens, zijn innerlijkste gedachten en verlangens en het feit dat hij een zuivere handelwijze volgde — wordt hier door de als schaduw dienende voorstelling aangeduid. Zijn gezalfde volgelingen moeten het pad dat hij heeft bewandeld volgen en van ganser harte de dienst van de „ware tent” op zich nemen. Zij kunnen nooit toestaan dat een andere aangelegenheid in het leven hun toewijding aan de belangen van Gods zuivere aanbidding overschaduwt. Evenals hun Leider, moeten zij niet alleen aan zichzelf denken, maar aan de talrijke anderen die dringend hulp nodig hebben om Jehovah op succesvolle wijze te naderen.
DE RAM DER INSTALLATIE
23. Welke toepassing heeft de aanbieding van de ram der installatie in de vervulling?
23 De ram der installatie aangeboden (8 vs. 22, NW). „Toen bracht hij de tweede ram naderbij, de ram der installatie, en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van de ram.” Weer moeten wij beseffen dat dit offer voor de gehele priesterschap onder Christus van het grootste belang is, want Aäron en zijn zonen hebben ook op dit derde dierlijke offer hun handen gelegd. Nadat het bloed van Jezus eerst voor de zonden der mensheid was geofferd, waarna er een speciaal verzoek werd gedaan om zijn gezalfde volgelingen als eersten van de voordelen van dat slachtoffer te laten genieten, is de derde stap de werkelijke installatie van deze groep van priesters te bewerkstelligen en hun taken en verantwoordelijkheden op te leggen die met de zuivere aanbidding verband houden. Ook hier wordt weer de nadruk gelegd op het volmaakte offer op grond waarvan deze priesterschap wordt gemachtigd om op doeltreffende wijze in de „ware tent” van Gods aanbidding dienst te verrichten.
24. In welk opzicht heeft Christus Jezus het beeld vervuld dat er op Aärons rechteroor, rechterduim en rechter grote teen bloed werd aangebracht?
24 Bloed op Aärons rechteroor, -duim en -teen aangebracht (8 vs. 23, NW). „Daarna slachtte Mozes hem en nam wat van zijn bloed en deed het op de rechteroorlel van Aäron en op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet.” Gedurende de drie en een half jaar dat de grotere Hogepriester, Christus Jezus, zijn offerandelijke bediening op aarde verrichtte, verschafte hij het volmaakte voorbeeld voor zijn onderpriesters. Zijn oor was voortdurend afgestemd op de leiding van Jehovah, zoals die in het geschreven Woord tot uitdrukking werd gebracht; hij schonk hier zijn voornaamste aandacht aan. Hij gebruikte al zijn lichamelijke en geestelijke vermogens en bekwaamheden om het werk dat aan hem was toegewezen, ten uitvoer te brengen; hij gaf het beste dat hij had. En zijn voet is nooit van het smalle, door het handhaven van rechtschapenheid gekenmerkte pad afgeweken; profetisch waren al zijn passen voor hem afgebakend, waardoor er gezegd kon worden dat „alle dingen die in de wet van Mozes en in de Profeten en de Psalmen over [hem] geschreven” stonden, werkelijk in vervulling gingen. — Luk. 24:44.
25. Hoe is het feit dat er op Aärons zonen bloed werd aangebracht, van toepassing op de christelijke priesterschap?
25 Bloed op Aärons zonen aangebracht (8 vs. 24, NW). „Vervolgens liet Mozes Aärons zonen naderen en deed wat van het bloed op hun rechteroorlel en op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet; maar het overige bloed sprenkelde Mozes rondom op het altaar.” Er staat Jezus’ gezalfde volgelingen niets anders te doen dan net zo’n handelwijze te volgen als die van hun Hogepriester. Ook zij moeten naar hun beste vermogen aandacht schenken aan de leiding van Gods Woord zoals deze hun door heilige geest wordt duidelijk gemaakt. Zij moeten hun lichamelijke en geestelijke vermogens zo goed mogelijk gebruiken om de gehoorde dingen ten uitvoer te brengen en zij moeten voor het aangezicht van Jehovah altijd op een juiste wijze handelen door voortdurend ’rechte paden voor hun voeten te maken’ (Hebr. 12:13). Zij moeten Gods dienst als het ware met hun rechterhand opnemen en hun priesterlijke taken naar hun beste vermogen verrichten.
26. Waarom schenken de inlichtingen over de hemelse priesterschap onder Christus degenen die thans leven zoeken een bijzondere troost?
26 Wat vertroostend en aangrijpend is het te weten dat Jehovah’s verhoogde Koning-Priester naar de wijze van Melchizédek thans regeert en dat hij een organisatie van priesterlijke dienstknechten heeft die gedurende het Millennium met hem dienst zullen verrichten opdat grote aantallen mensen de Soevereine Regeerder van het gehele universum op aanvaardbare wijze kunnen naderen als zij hem hun gaven brengen en hun geloften doen, terwijl zij de krachtige hoop koesteren uiteindelijk volledig in harmonie met hem gebracht te worden!
[Illustratie op blz. 588]
Mozes deed wat van het bloed van de installatieram op de rechteroorlel van Aäron en op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet