Waarom de verwachting dat God naar gebeden luistert?
VAN alle religieuze gewoonten is bidden ongetwijfeld het meest algemeen. De godsdienstige mens, of hij nu een Australische inboorling is of een modern geleerde, maakt gebruik van het gebed. Hindoese en Afrikaanse vodou-aanbidders, moslims en joden, katholieken en protestanten, en ook de christelijke getuigen van Jehovah, bidden allen. Dat er in de bibliotheek van een bekend theologisch seminarie in de stad New York 1200 boeken over dit onderwerp zijn, duidt op de belangwekkendheid van het onderwerp.
Vooral in tijden van nood beginnen mensen te bidden. Zo kon men op een zekere zondagmorgen een tekenfilmfiguur voor de televisie horen zeggen: „Ik was zo geschrokken dat ik zelfs begon te bidden!” Kenmerkend was de reactie van de vrouw van de gezagvoerder van de atoomduikboot „Thresher”, die in 1964 is vergaan. Toen zij hoorde dat de marine acht uur lang geen voeling meer met die duikboot had gehad, zei zij: „Dan kunnen we beter beginnen te bidden.” Geen wonder dat generaal Eisenhower eens opmerkte: „In eenmansgaten zijn geen atheïsten.”
Ja, vooral in uiterste nood wendt een mens zich instinctmatig voor hulp tot een of andere macht die groter is dan hijzelf, tot God. Maar wanneer wij bedenken hoe groot de God van het universum, de Schepper van het oneindige uitspansel met zijn talloze hemellichamen is, mogen wij ons terecht afvragen waarom hij belangstelling zou hebben voor de onbeduidende mens, een nietig stipje op een nietige stip. Dat is feitelijk de houding van de deïst, die, hoewel hij het bestaan van God als de Schepper erkent, loochent dat God de mens een openbaring van zichzelf heeft gegeven en ook maar enige belangstelling voor het lot van de mens zou hebben. Volgens de deïst is God „een afwezige God, die, na de wereldmachine eens en voor altijd te hebben opgewonden, ze aan haar lot heeft overgelaten opdat ze haar eigen gang kan gaan en haar eigen evolutie tot stand kan brengen”.
Maar de Schepper heeft de mens niet zonder een gids aan zijn lot overgelaten. Waarom zou hij zijn hoogste aardse schepping achterstellen? Heeft hij niet alle lagere dieren met onfeilbare instincten begiftigd ten einde ze te leiden? Stellig zou hij dan ook in een onfeilbare gids voor de mens voorzien, en dat heeft hij ook gedaan door zijn Woord, de bijbel, te verschaffen. Juist het feit dat de mens de eigenschappen liefde, wijsheid en gerechtigheid heeft, getuigt ervan dat God deze ook moet hebben, en daar hij deze eigenschappen inderdaad bezit, zou hij de mens niet scheppen met een onderzoekende en redenerende geest, en dan die geest niet bevredigen met de antwoorden die hij voor zijn eigen tevredenheid en geluk nodig heeft. De mens behoeft niet de lengte van een lichtjaar te weten om gelukkig te zijn, maar het is nodig dat hij weet wat het doel van zijn bestaan is, waar hij vandaan is gekomen en wat zijn bestemming is. En slechts een openbaring kan hem deze inlichtingen geven, hetgeen de bijbel doet.
De bijbel geeft ons ook een aantal redenen waarom wij mogen verwachten dat God naar gebeden luistert. En laten wij niet over het hoofd zien dat gebed niet slechts verzoeken, smekingen en vragen omvat, maar ook lofprijzing en dankzegging.
GOD GEBIEDT ONS TE BIDDEN
In de eerste plaats mogen wij verwachten dat God naar gebeden luistert, omdat hij zijn volk zelf heeft opgedragen tot hem te bidden. In zijn Woord staan dan ook vele voorbeelden opgetekend van getrouwe dienstknechten van God die gebeden opzonden, zoveel zelfs dat de bijbel terecht Het Boek van Gebed genoemd kan worden. Zo gebiedt de psalmist: „Bidt Jeruzalem vrede toe.” En Jezus beval zijn apostelen: „Bidt voortdurend, opdat gij niet in verzoeking komt.” De apostel Paulus spoorde degenen tot wie hij schreef herhaaldelijk aan te bidden en met gebed voort te gaan: „Houdt aan in het gebed.” „Bidt zonder ophouden.” En de discipel Jakobus, een halfbroer van Jezus, schreef: „Belijdt elkaar daarom openlijk uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij gezond gemaakt moogt worden. De smeking van een rechtvaardige heeft, als ze in werking is, veel kracht.” — Ps. 122:6; Matth. 26:41; Rom. 12:12; 1 Thess. 5:17; Jak. 5:16.
Wat de voorbeelden van gebed betreft, deze treffen wij van het eerste boek tot het laatste boek in de bijbel aan. Van Abels offerandelijke gave zou gezegd kunnen worden dat ze een uitgebeeld gebed is geweest, en hoogstwaarschijnlijk ging ze met een mondeling verzoek gepaard. De apostel Johannes besluit het boek Openbaring met twee korte gebeden. En wat een man van gebed was David! Van zijn meer dan zeventig psalmen zijn bijna alle òf gebeden òf ze bevatten gebeden in de vorm van aan God gerichte lofprijzing, dankzegging en/of smekingen.
Het gebed nam een belangrijke plaats in het leven van Jezus Christus, de Zoon van God, in. Herhaaldelijk lezen wij dat hij bad: toen hij werd gedoopt, toen hij de menigten voedde, vlak voordat hij de twaalf apostelen uitkoos — bij welke gelegenheid hij de gehele nacht in gebed bleef — en steeds wanneer hij heenging om te mediteren en te bidden. Vooral merken wij zijn gebeden op die hij op de laatste dag dat hij als mens op aarde was opzond: bij de instelling van de herdenking van zijn dood, dan later het gebed dat in Johannes 17 wordt vermeld, drie keer in de hof van Gethsémane en twee maal aan de martelpaal.
Dan is er het voorbeeld van de apostel Paulus. Hij roert het onderwerp van gebed ongeveer vijfenzeventig keer in zijn brieven aan. Hoe belangrijk hij het gebed beschouwde, blijkt uit het feit dat hij christenen aanspoorde te bidden juist nadat hij hun had verteld de gehele wapenrusting Gods aan te doen: „Terwijl gij met elke vorm van gebed en smeking bij elke gelegenheid in geest blijft bidden. . . . en met smeking ten behoeve van alle heiligen, ook voor mij, dat mij bekwaamheid om te spreken gegeven mag worden wanneer ik mijn mond open, om met alle vrijmoedigheid van spreken het heilige geheim van het goede nieuws bekend te maken, . . . opdat ik in verband daarmee vrijmoedig mag spreken zoals ik behoor te spreken.” Verwachtten koning David, Jezus Christus en de apostel Paulus dat God naar gebeden luistert? — Ef. 6:18-20.
TER WILLE VAN ZIJN NAAM
Dat God ons gebiedt te bidden en dat er in zijn Woord, de bijbel, vele voorbeelden worden genoemd waaruit blijkt dat zijn dienstknechten gebeden opzonden, dient voldoende te zijn om aan te tonen dat men kan verwachten dat God naar gebeden luistert. Maar, zo zou men kunnen vragen, waarom zou deze grote Eeuwige, de Allerhoogste en Universele Soeverein, naar de gebeden van zijn dienstknechten luisteren? Eén overheersende of dwingende reden is dat de reputatie van zijn naam erbij betrokken is. Zo pleitte Mozes herhaaldelijk met succes bij God op basis van Gods naam en roem die erbij betrokken waren: „Waarom, HERE, zou uw toorn ontbranden tegen uw volk . . .? Waarom zouden de Egyptenaren zeggen: Tot hun onheil heeft Hij hen uitgeleid, om hen te doden?” „Zult Gij nu dit volk tot op den laatsten man doden, dan zullen de volken die van U bij geruchte hoorden, zeggen: Omdat de HERE dit volk niet kon brengen naar het land dat Hij hun onder ede beloofd had, daarom heeft Hij hen in de woestijn omgebracht.” — Ex. 32:11, 12; Num. 14:15, 16.
Zo luisterde Jehovah ook naar Jozua toen hij, na de nederlaag bij Ai, bad: „Och, Here, wat zal ik zeggen, nu Israël zijn vijanden den rug heeft toegekeerd? Wanneer de Kanaänieten en alle inwoners van het land het horen, zullen zij ons omsingelen en onzen naam van de aarde uitroeien. En wat zult Gij dan voor uw groten naam doen?” Hetzelfde was waar met betrekking tot het gebed dat Hizkía, de getrouwe koning van het twee-stammenkoninkrijk Juda, opzond, toen hij werd geconfronteerd met de hoon van de spottende koning van Assyrië, Sanherib: „Nu dan, HERE, onze God, verlos ons uit zijn macht; dan zullen alle koninkrijken der aarde weten, dat Gij, HERE, alleen God zijt.” — Joz. 7:8, 9; 2 Kon. 19:19.
Dan weer lezen wij in Psalm 79:9 het gebed: „Help ons, o God van ons heil, om de heerlijkheid van uw naam.” En zo bad Daniël, zoals vermeld in Daniël 9:19: „O Here, hoor! . . . toef niet om uwszelfswil, mijn God, want uw naam is uitgeroepen over uw stad en over uw volk.” Er zouden veel meer voorbeelden gegeven kunnen worden, maar deze dienen voldoende te zijn om aan te tonen dat er van Jehovah God verwacht kan worden dat hij naar gebeden luistert, in het bijzonder wanneer ze in verband worden gebracht met de rechtvaardiging van zijn naam.
OMDAT MEN ZIJN RECHTSCHAPENHEID BEWAARD HEEFT
Nog een reden waarom Gods dienstknechten kunnen verwachten dat God naar hun gebeden luistert, is zijn liefde voor rechtvaardigheid: „Want de HERE is rechtvaardig en Hij heeft gerechtigheid lief.” Daarom lezen wij: „Ver is de HERE van de goddelozen, maar het gebed der rechtvaardigen hoort Hij.” Degenen die een rechtschapen handelwijze volgen, kunnen tot God naderen op basis van het feit dat zij hun rechtschapenheid ten opzichte van God hebben bewaard. — Ps. 11:7; Spr. 15:29.
Zo hield Job een welsprekend pleidooi tot God op basis van het feit dat hij een rechtschapen handelwijze had gevolgd (Job de hoofdstukken 29-31). Insgelijks zei koning David, toen hij ten tijde van het bijeenbrengen van materialen voor de bouw van de tempel, om Gods zegen bad: „Ik weet, mijn God, dat Gij het hart toetst en een welbehagen hebt in oprechtheid — ik heb in oprechtheid mijns harten U dit alles vrijwillig gegeven.” — 1 Kron. 29:17.
Van Nehemía lezen wij dat hij in dezelfde geest bad: „Gedenk mij, mijn God, hierom en wis de weldaden niet uit, die ik aan het huis van mijn God en aan zijn instellingen bewezen heb.” De schrijver van de brief aan de Hebreeën, ongetwijfeld de apostel Paulus, toont eveneens het verband tussen een betekenisvol gebed en een juist gedrag: „Blijft voor ons bidden, want wij vertrouwen dat wij een eerlijk geweten hebben, daar wij ons in alle dingen eerlijk wensen te gedragen.” In feite wordt juist dit zelfde beginsel stilzwijgend door het modelgebed dat Jezus zijn discipelen gaf, te kennen gegeven: „Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven.” Ja, op grond van Jehovah’s liefde voor rechtvaardigheid kunnen allen die Gods rechtvaardigheid liefhebben en ze in praktijk trachten te brengen, verwachten dat God naar hun gebeden luistert. — Neh. 13:14; Hebr. 13:18; Matth. 6:12.
BIDDEN OP BASIS VAN OVERGEËRFDE ZONDE
Een van de fundamentele verzoeken welke onvolmaakte schepselen in hun gebeden kunnen doen, is of God hun zonden wil vergeven, zoals de apostel Johannes het uitdrukte: „Indien wij onze zonden belijden, dan is hij getrouw en rechtvaardig om ons onze zonden te vergeven en ons van alle onrechtvaardigheid te reinigen.” — 1 Joh. 1:9.
Wanneer het erop aankomt om Gods barmhartigheid en vergeving van zonden te bidden, kunnen Gods dienstknechten hun overgeërfde zonde en onvolmaaktheid aanvoeren. Zo pleitte David bij Jehovah om vergeving van zijn zonde tegen Uría: „Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.” Koning Salomo maakte, in zijn gebed bij de inwijding van de tempel van Jehovah, van hetzelfde melding: „Wanneer zij tegen U zondigen — er is immers geen mens die niet zondigt — en Gij op hen toornig wordt en hen overlevert aan een vijand, . . . wanneer zij het dan ter harte nemen . . . zich bekeren, en tot U smeken . . . Vergeef uw volk hetgeen waarin zij tegen U gezondigd hebben.” — Ps. 51:7 5; 1 Kon. 8:46-50.
In feite vertelt Jehovah zelf dat hij ’s mensen overgeërfde onvolmaaktheid in aanmerking neemt door de manier waarop hij met hem handelt: „Ik zal den aardbodem niet weer vervloeken om den mens, omdat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan, en Ik zal al wat leeft niet weer slaan, zoals Ik gedaan heb.” Gods dienstknechten hebben daarom alle reden te verwachten dat God naar hun gebeden luistert wanneer zij op basis van overgeërfde zwakheid, wegens de oorspronkelijke zonde van Adam, om barmhartigheid en vergeving vragen. — Gen. 8:21; Rom. 5:12.
JEHOVAH’S LIEFDERIJKE GOEDHEID
Ten slotte kunnen Gods dienstknechten altijd hun zaak bij Jehovah bepleiten, dat wil zeggen, verwachten dat hij naar hun gebeden luistert, op basis van het feit dat hij een God van liefderijke goedheid en barmhartigheid is. Zo pleitte Mozes, toen Jehovah op het punt stond de Israëlieten te verdelgen omdat zij tegen hem in opstand waren gekomen, niet slechts op basis van Jehovah’s naam die erbij betrokken was, maar ook op basis van het feit dat hij een God van liefderijke goedheid is: „Nu dan, laat toch de kracht des Heren zich groot betonen, zoals Gij gesproken hebt: De HERE is lankmoedig en groot van goedertierenheid, vergevende ongerechtigheid en overtreding, . . . Vergeef toch de ongerechtigheid van dit volk naar de grootheid uwer goedertierenheid” (Num. 14:17-19). Ja, toen Mozes had gevraagd Zijn heerlijkheid te zien, had Jehovah Mozes verteld dat Hij een God van barmhartigheid en liefderijke goedheid is, en daarom kon Mozes Jehovah nu terecht aan dit feit herinneren. Koning David pleitte op deze basis (Ps. 51:1) en ook de profeet Daniël deed dit ten behoeve van zijn volk: „Neig, mijn God, uw oor en hoor; . . . want niet op grond van onze gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor U uit, maar op grond van uw grote barmhartigheden.” — Dan. 9:18.
De bijbel onthult beslist niet dat de grote Schepper een afwezige God is, zoals de deïst ons zou doen geloven. Neen, hij heeft belangstelling voor zijn schepselen, en dat met goede reden. Hij nodigt hen daarom uit, ja, gebiedt hen, tot hem te naderen in gebed, in lofprijzing, dankzegging en met smekingen. Hij juicht hun gebeden toe op basis van zijn naam en omdat zij hun rechtschapenheid hebben bewaard. Bovendien staat hij hun toe te pleiten op basis van hun menselijke onvolmaaktheid en overgeërfde zonde en ook op basis van zijn verheerlijking in het betonen van liefderijke goedheid.
De bijbel spreekt over God als de „Hoorder van het gebed”. Dit wil echter niet zeggen dat hij naar alle gebeden luistert en ze alle verhoort, want zoals in het voorgaande ligt opgesloten, moet men, om door Hem verhoord te worden, tot de ene ware God bidden en dat op de juiste manier en in verband met juiste dingen. Degenen die aan deze vereisten voldoen, zullen in hun eigen leven ontdekken dat God inderdaad de „Hoorder van het gebed” is, die hoort door naar het gebed te luisteren en het te beantwoorden. Gelukkig zijn degenen die aldus bidden! — Ps. 65:3 2.