Korach, de trotse opstandeling
DE LEVIET, Korach, een volle neef van Mozes en Aäron genoot het voorrecht in eigen persoon getuige te zijn van spectaculaire tentoonspreidingen van Jehovah’s macht en heerlijkheid. Hij was erbij toen de wateren van de Rode Zee werden gescheiden, waardoor de Israëlieten er droogvoets doorheen konden trekken. Vervolgens heeft hij, samen met de gemeente Israël, zijn stem in een lied verheven en Jehovah’s lof gezongen omdat Hij de Egyptische achtervolgers in diezelfde zee de dood liet vinden. Daarna heeft Korach gezien op welke wonderbaarlijke wijze Jehovah God voor zijn volk in de wildernis zorgde door hen van water, manna en vlees te voorzien. Hij is ook getuige geweest van de overwinning op de Amalekieten, die Israël hadden aangevallen zonder dat hier enige aanleiding toe was gegeven. Deze overwinning vormde eveneens een bewijs van Jehovah’s zorg en bescherming.
Door wat Korach in de loop van dat jaar had gezien, beschikte hij over genoeg bewijzen om te weten dat Jehovah, ofschoon hij heel barmhartig was ten aanzien van zijn volk, geen opstand en ook geen opzettelijke wetteloosheid zou tolereren. Aärons zonen Nadab en Abihu waren in een van Jehovah afkomstig vuur omgekomen omdat zij, vermoedelijk in beschonken toestand, een niet door God voorgeschreven wierookoffer hadden gebracht. Mirjam werd tijdelijk met melaatsheid geslagen omdat zij kritiek had geuit op Mozes’ huwelijk met een Kuschitische vrouw en zijn unieke positie voor het aangezicht van Jehovah had betwist. — Lev. 10:1, 2; Num. 12:1-15.
Bij een zekere gelegenheid had Korach zelf een aandeel gehad aan de voltrekking van Jehovah’s gramschap. Nadat de Israëlieten bij de berg Sinaï bij kalverenaanbidding betrokken waren geraakt, riep Mozes om een krachtmeting met de woorden: „Wie staat aan Jehovah’s zijde? Die kome tot mij!” Alleen de levieten, waarbij ook Korach geweest moet zijn, vergaderden zich tot Mozes. In gehoorzaamheid aan Mozes’ leiding trokken zij door het kamp van Israël en doodden 3000 afgodenaanbidders met het zwaard. — Ex. 32:26-28.
ZAADJES VAN ONTEVREDENHEID GROEIEN
Korach bleef de ijver voor rechtvaardigheid die hij bij die gelegenheid ongetwijfeld aan de dag heeft gelegd, echter niet behouden. Ongunstige omstandigheden schijnen een te grote beproeving voor hem gevormd te hebben. Hij was ontevreden met zijn lot en wilde zich trots een positie toeëigenen waarop hij geen recht had. Welke omstandigheden hebben ertoe geleid dat Korach een trotse, opstandige geest aan de dag legde?
Toen de Israëlieten Egypte verlieten, hadden zij het grootse vooruitzicht binnen afzienbare tijd het Beloofde Land binnen te gaan. Dit veranderde evenwel. Tien van de twaalf verspieders die naar het land waren gezonden kwamen terug met ongunstige berichten die de Israëlieten schrik aanjoegen. Als gevolg hiervan begonnen zij tegen Mozes en Aäron te murmureren met de woorden: „Waren wij maar in het land Egypte gestorven, of waren wij maar gestorven in deze wildernis! En waarom brengt Jehovah ons naar dit land om te vallen door het zwaard? Onze vrouwen en onze kleinen zullen tot plundering worden. Is het niet beter dat wij terugkeren naar Egypte?” (Num. 14:2, 3) Wegens hun trouweloosheid veroordeelde Jehovah hen tot een verblijf in de wildernis waarin zij 40 jaar moesten rondtrekken totdat alle ingeschreven strijdvaardige mannen waren gestorven. In plaats dat de Israëlieten zich er dus over konden verheugen het Beloofde Land te beërven moesten zij genoegen nemen met de ontberingen van een nomadenleven in een kale en ruige wildernis. Wat moet dit teleurstellend zijn geweest!
Na verloop van tijd begon ontevredenheid onder de Israëlieten te groeien en vaste voet te krijgen. De invloedrijke Kehathiet Korach, een man van misschien ongeveer 80 jaar oud, heeft zich klaarblijkelijk door deze geest van ontevredenheid laten meeslepen. Mettertijd werd hij de aanvoerder van een opstand tegen de door God ingestelde autoriteit van zijn neven Mozes en Aäron.
De Kehathitische levieten waren vlak bij de Rubenieten gelegerd. Vandaar dat Korach en sommige vooraanstaande mannen van de stam Ruben vaak met elkaar van gedachten gewisseld kunnen hebben. Aangezien Ruben de eerstgeboren zoon van Jakob was, kunnen sommigen van deze nakomelingen van hem aanstoot genomen hebben aan het feit dat Mozes bestuursautoriteit over hen uitoefende. Korach was er van zijn kant niet tevreden mee slechts als een assistent van de Aäronische priesterschap dienst te verrichten.
Ten slotte vergaderden Korach en de Rubenieten Dathan, Abiram en On, te zamen met 250 Israëlitische oversten, zich tegen Mozes en Aäron met de woorden: „Nu is het genoeg, want de gehele vergadering, zij, allen zijn heilig en Jehovah is in hun midden. Waarom dient gij u dan boven de gemeente van Jehovah te verheffen?” — Num. 16:1-3.
Korach negeerde aldus het feit dat Mozes en Aäron hun aanstelling van Jehovah ontvangen hadden en dat de heiligheid van de gemeente van gehoorzaamheid aan Gods wet afhing. Zij bezaten deze heiligheid, zuiverheid of reinheid niet van nature. Korach beweerde ten onrechte dat Mozes en Aäron zich eigenmachtig hadden verheven boven een gemeente van gelijken, waarin elk lid heilig was.
MOZES GEEFT EEN TERECHTWIJZING
Hoe zou het allen duidelijk worden dat Korach en zijn ondersteuners het bij het verkeerde eind hadden? Mozes zei: „Morgenochtend zal Jehovah bekend maken wie hem toebehoort en wie heilig is, en wie tot hem moet naderen, en al wie hij uitkiest, zal tot hem naderen. Doet dit: Neemt u vuurpotten, Korach en heel zijn vergadering, en doet daar morgen vuur, in en legt er reukwerk op, voor het aangezicht van Jehovah en het moet geschieden dat de man die Jehovah zal uitkiezen, die is de heilige.” — Num. 16:5-7.
Er zou geen lange tijd overheen gaan voordat de opgeworpen kwestie beslecht zou worden. Reeds de volgende morgen zou Jehovah onthullen wie hij had gekozen om priesterdiensten voor hem te verrichten. Als een Kehathitische leviet was Korach niet gemachtigd als een priester wierook te offeren. Door voor het aangezicht van Jehovah te verschijnen om wierook te offeren, zou hij te kennen geven dat hij het recht meende te hebben priesterdiensten te verrichten. Toen Mozes Korach en zijn gezelschap opdroeg met vuurpotten te verschijnen, nodigde hij hen derhalve uit in overeenstemming te handelen met hun persoonlijke verlangen priesterlijke functies op zich te nemen.
Niettemin maakte hij Korach en zijn opstandige metgezellen duidelijk dat hun bewering fout was, door te zeggen: „Is het zo’n kleinigheid voor ulieden dat de God van Israël ulieden van de vergadering van Israël heeft afgezonderd om u tot zich te doen naderen, ten einde de dienst van Jehovah’s tabernakel uit te oefenen en voor de vergadering te staan, om hen te dienen, en dat hij u en al uw broeders, de zonen van Levi, met u deed naderen? Moet gijlieden dan ook nog het priesterschap trachten te verkrijgen. Om die reden zijt gij en heel uw vergadering, gij die u vergadert, tegen Jehovah. Want Aäron, wat is hij dat gijlieden tegen hem zoudt murmureren?” — Num. 16:9-11.
Deze terechtwijzing had Korach en zijn ondersteuners ertoe moeten brengen hun standpunt opnieuw te beschouwen. Korach, alsook de overige levieten, waren heel erg bevoorrecht dat zij van hun mede-Israëlieten waren afgezonderd om in het heiligdom dienst te verrichten. Dat was geen kleinigheid of niet iets onbeduidends. Mozes toonde nu derhalve aan hoe weinig waardering Korach had voor de eer en de waardigheid die Jehovah de levieten had verleend. Door tegen Jehovah’s regeling in opstand te komen, verzetten Korach en zijn ondersteuners zich tegen Jehovah. Hun handelwijze was ongerechtvaardigd. Aäron had zichzelf niet tot hogepriester opgeworpen. Hij was dit krachtens Gods aanstelling.
KORACH VERGAAT, MAAR NIET ZIJN ZONEN
Mozes’ woorden vonden echter een dovemansoor. De volgende ochtend namen Korach en 250 oversten stoutmoedig hun positie voor de ingang van de tabernakel in het voorhof in, om daar wierook te offeren. Jehovah demonstreerde toen op krachtige wijze dat alleen mannen van het huis van Aäron als priesters dienst mochten verrichten. Korach en de 250 die met hem waren werden door een vuur van Jehovah verteerd. — Num. 16:35; 26:10.
De zonen van Korach hebben zich in deze opstand niet bij hun vader aangesloten. Zij waren blij en tevreden om als assistenten van de priesters dienst te verrichten, en bleven daarom in leven (Num. 26:9, 11). Onder hun nakomelingen bevonden zich mannen die lofliederen hebben geschreven die deel zijn gaan uitmaken van de geïnspireerde Schrift. In een van deze liederen of psalmen wordt dankbaar erkend: „Een dag in uw voorhoven is beter dan duizend elders. Ik heb het staan aan de drempel in het huis van mijn God verkozen boven het rondgaan in de tenten der goddeloosheid. Want Jehovah God is een zon en een schild; gunst en heerlijkheid geeft hij. Jehovah zelf zal niets goeds onthouden aan hen die in onberispelijkheid wandelen.” — Ps. 84:10, 11.
Wij doen er werkelijk goed aan het voorbeeld van de zonen van Korach na te volgen en altijd waardering te hebben voor wat Jehovah God ons heeft gegeven. Wat Korach zelf betreft, hij vormt een waarschuwend voorbeeld voor ons. Wanneer de vooruitzichten er donker uitzien, moeten wij er zorgvuldig op toezien dat wij ons niet door trots laten overmeesteren. Nederig moeten wij ons onderwerpen aan alles wat Jehovah God ons laat overkomen, zonder er agressief tegenin te gaan. Nooit mogen wij toelaten dat tijden van tegenspoed ons ertoe brengen over ons levenslot te gaan klagen en ons datgene toe te eigenen wat ons niet rechtmatig toekomt. Als wij eraan blijven denken dat het werkelijk de moeite waard is God nederig te dienen, ongeacht in welke omstandigheden wij verkeren, kunnen wij de rampspoedige loopbaan van Korach vermijden en evenals zijn zonen de goddelijke goedkeuring behouden.