Gods dienst — een reden tot vreugde
„De vreugde van Jehovah is uw sterke burcht.” — Neh. 8:10, NW (vs. 11, NBG).
1, 2. Wat in het bijzonder maakte een diepe indruk op David toen hij herder was, en hoe bracht hij zijn gevoelens later tot uitdrukking?
OP DE Palestijnse heuvels, ver van alle menselijke woonplaatsen verwijderd, kan een herder zich dicht bij Jehovah, de grote Schepper, voelen. Hij heeft tijd om te mediteren, terwijl hij de scheppingen van de Almachtige met eigen ogen kan aanschouwen. ’s Nachts, wanneer hij onder een met sterren bezaaide lucht ligt, kan hij zich erover verbazen met welk een wijsheid en macht de Schepper de schitterende hemelen heeft gemaakt. In vergelijking met al deze pracht is hij zo klein en onbetekenend dat hij zich er terecht over kan verheugen dat de Maker ervan hem opmerkt en zich voor hem interesseert. Koning David uit Juda ervoer dit toen hij, als herdersjongen, vele nachten buiten in het open veld doorbracht om de schapen van zijn vader te hoeden.
2 David was een man met een helder waarnemingsvermogen, iemand die zijn God, Jehovah, oprecht liefhad. Zoals verwacht kon worden, was hij diep onder de indruk van Jehovah’s scheppingen, vooral de met sterren bezaaide hemel, in de pracht waarvan hij zich als herdersjongen zo intens had verheugd. Wanneer hij zijn gevoelens tot uitdrukking brengt, zegt hij: „Wanneer ik uw hemel zie, het werk van uw vingers, de maan en de sterren die gij hebt bereid, wat is dan de sterfelijke mens, dat gij aan hem denkt, en de zoon van de aardse mens, dat gij voor hem zorgt?” Wanneer hij er dan vervolgens over spreekt dat de mens een lagere positie bekleedt dan de engelen, zegt hij: „Voorts hebt gij hem ook een weinig minder dan goddelijken gemaakt, en met heerlijkheid en pracht hebt gij hem toen gekroond. Gij doet hem heersen over het werk van uw handen; alles hebt gij onder zijn voeten gelegd: kleinvee en runderen, die allemaal, en ook de dieren van het open veld, de vogels van de hemel en de vissen der zee, al wat langs de paden der zeeën trekt. O Jehovah, onze Heer, hoe majestueus is uw naam op de ganse aarde!” — Ps. 8:3-9, NW.
3. (a) Leg uit hoe de mens heerschappij over andere aardse schepselen verkreeg. (b) Welke man na Adam was in staat deze heerschappij op juiste wijze te oefenen, en in welk opzicht was Davids verklaring op hem van toepassing?
3 Toen Jehovah God de mens schiep, gaf hij hem heerschappij over alle andere schepselen van de aarde, terwijl hij tot hem zei: „[Heb] de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en de huisdieren en de gehele aarde en al het zich bewegende gedierte dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid” (Gen. 1:26, NW). Dit was een door God opgedragen taak voor de mens, een taak waarvan hij zich in zijn onvolmaakte toestand niet juist heeft gekweten. Davids geïnspireerde uitspraak betreffende de positie van de mens is speciaal belangrijk omdat hierin profetisch werd gedoeld op Degene die de volmaakte mens, Jezus Christus, werd. Deze Persoon werd lager gemaakt dan goddelijken, of engelen, toen hij afstand deed van zijn leven als geest om een mens te worden. Aangezien hij een volmaakt mens was, kon hij op juiste wijze heerschappij voeren over de aardse werken van Gods handen. Als beloning voor zijn getrouwe dienst aan God werd hij met eer en heerlijkheid gekroond (Hebr. 2:9). Hoewel David deze profetische betekenis van wat hij schreef niet voorzag, zag hij wel hoe de mens door God was gezegend. Daarom gaf hij Jehovah de eer voor de belangrijke positie die God de mens op aarde heeft gegeven en voor de wonderbaarlijke scheppingen waarnaar de mens vol verbazing kan staren, zeggende: „Hoe majestueus is uw naam op de ganse aarde!”
4. Op welke wijze toonde David waardering voor de ware God?
4 David toonde zijn waardering voor de ware God door nooit een van de door mensen gemaakte goden van de naties in zijn tijd te dienen. Hij ervoer de grootst mogelijke vreugde wanneer hij Jehovah diende, Degene die al datgene waarover hij zich verbaasde, had geschapen. Deze vreugde was als een sterke burcht waardoor hij werd geholpen in leven te blijven. Toen David tot uitdrukking bracht hoe blij hij was zijn Schepper te kunnen dienen, zei hij: „In het doen van uw wil, o mijn God, heb ik behagen geschept, en uw wet is in mijn inwendige delen” (Ps. 40:8, NW). Gedurende zijn gehele leven gaf David er blijk van dat Gods wet zich werkelijk in zijn inwendige delen, ja, dicht bij zijn hart, de zetel van zijn beweegredenen, bevond. Door er altijd naar te streven die wet te gehoorzamen, door zich er in zijn daden door te laten leiden en door Gods wil altijd de eerste plaats in zijn leven toe te kennen, gaf David blijk van de vreugde die het hem schonk de grote Regeerder van het universum te dienen.
WAT BIJ GODS DIENST IS BETROKKEN
5, 6. Wat is de belangrijkste manier waarop God gediend kan worden? Geef voorbeelden voor uw antwoord.
5 Aangezien David zeer goed op de hoogte was van datgene wat Mozes onder inspiratie had opgetekend, was hij zich ervan bewust dat er bij de dienst van God verscheidene dingen waren betrokken, onder andere ook exclusieve aanbidding. Dit werd duidelijk onder woorden gebracht toen Mozes vlak voordat de Israëlieten de Jordaan overstaken om het Beloofde Land binnen te gaan, tot de twaalf stammen Israëls zei: „Jehovah, uw God, dient gij te vrezen, en hem dient gij te dienen, en bij zijn naam dient gij te zweren. Gij moogt geen andere goden achternalopen, wélke goden ook van de volken die rondom u zijn, (want Jehovah, uw God, die in uw midden is, is een God die exclusieve toewijding eist,) opdat de toorn van Jehovah, uw God, niet tegen u ontbrandt en hij u van de oppervlakte der aardbodem moet verdelgen” (Deut. 6:13-15, NW). Als zij andere goden zouden achternalopen door deze te aanbidden, zouden zij die goden díenen. Herhaaldelijk werden zij ervoor gewaarschuwd dit niet te doen: „Gij moogt hun goden niet dienen, want dat zal een strik voor u zijn.” — Deut. 7:16, NW.
6 Toen de Israëlieten als slaven in Egypte woonden, vroeg Mozes aan Farao hun toe te staan Egypte te verlaten, opdat zij Jehovah konden dienen. Mozes deed dit op Gods bevel, want God had hem gezegd: „Ga naar Farao, en gij moet tot hem spreken: ’Dit heeft Jehovah, de God van de Hebreeën, gezegd: „Zend mijn volk heen, opdat zij mij mogen dienen”’” (Ex. 9:1, NW). Zij zouden hem dienen wanneer zij hem aanbaden, en dit deden zij ook toen zij ten slotte uit Egypte werden bevrijd. De belangrijkste manier waarop iemand Jehovah God kan dienen, is hem te aanbidden.
7. Leg uit welk verband er bestaat tussen gehoorzaamheid en Gods dienst.
7 God kan ook worden gediend wanneer wij zijn geboden gehoorzamen. Steeds wanneer de Israëlieten ongehoorzaam waren, werd de belangrijkheid hiervan onder hun aandacht gebracht, en God liet toe dat zij hiervoor lijden moesten ondergaan. In het Beloofde Land had ongehoorzaamheid vaak tot gevolg dat hij hen in de handen van hun vijanden overleverde. Door gehoorzaam te zijn, konden zij tonen dat hun aanbidding van Jehovah uit het hart voortkwam en geen leeg formalisme was. Om deze reden zei de profeet Samuël tot hun eerste koning, Saul: „Heeft Jehovah evenveel behagen in brandoffers en slachtoffers als in het gehoorzamen van de stem van Jehovah? Zie! Gehoorzamen is beter dan een slachtoffer, aandacht schenken beter dan het vet van rammen” (1 Sam. 15:22, NW). Door Jehovah’s rechtvaardige geboden te gehoorzamen, kan iemand hem dienen, zoals een nederige dienstknecht zijn meester dient. Wanneer hij God op deze wijze dient, betekent dit dat hij de weg bewandelt die de Allerhoogste behaagt, en het wordt een bron van vreugde wanneer hij die weg blijft bewandelen. Om deze reden staat er terecht geschreven: „Gelukkig zijn degenen die onberispelijk zijn in hun weg, degenen die in de wet van Jehovah wandelen.” — Ps. 119:1, NW.
8, 9. (a) Leg uit hoe de levieten God op een extra wijze dienden en waarom deze dienst kenmerkend was. (b) In welk opzicht kon de vorm van dienst van de levieten als een reden tot vreugde worden beschouwd?
8 Dienst voor God verrichten, houdt niet alleen aanbidding en gehoorzaamheid in, maar ook het verrichten van activiteiten waarvan hij heeft bepaald dat ze gedaan moeten worden. In het geval van de levieten stond hun door God gegeven werktoewijzing in verband met de diensten in de tabernakel. Jehovah’s tegenwoordigheid was daar op wonderbaarlijke manieren vertegenwoordigd, waardoor allen werden doordrongen van de belangrijkheid en het voorrecht daar dienst te mogen verrichten. Dit dienstvoorrecht was zo waardevol dat het het erfdeel van de levieten werd in plaats dat zij, evenals de andere stammen, grondbezitters werden. Jehovah zei tot hen: „Ik ben uw aandeel en uw erfdeel in het midden van de zonen van Israël” (Num. 18:20, NW). Dit was een kenmerkend dienstvoorrecht waarover de levieten zich konden verheugen.
9 Zo dicht bij Gods huis te zijn, waar het wonderbaarlijke sjekina-licht als een symbool van zijn tegenwoordigheid in het heilige der heiligen scheen, was een verrukking. De grote God van het universum hier te dienen, was iets begeerlijks. Zijn liefde voor deze plaats, die zo nauw met Jehovah’s aanbidding was verbonden, tot uitdrukking brengend, zei David: „Jehovah, ik heb de woning van uw huis liefgehad en de plaats waar uw heerlijkheid verblijf houdt” (Ps. 26:8, NW). De levieten die ditzelfde standpunt bleven huldigen, ondervonden zeer veel vreugde wanneer zij Jehovah God op deze plaats dienden.
DIENST VOOR ALLEN
10, 11. (a) In welk opzicht werd aan de twaalf stammen het voorrecht geschonken God met betrekking tot de tabernakel en later de tempel te dienen? (b) Hoe reageerden zij op deze dienst?
10 Aan alle stammen werd de gelegenheid gegeven God op een actieve wijze te dienen. Eén zo’n gelegenheid deed zich voor toen de tabernakel gebouwd zou worden. Het volk werd in de gelegenheid gesteld bijdragen voor de bouw ervan te schenken, en door zulke bijdragen te schenken, genoten zij de vreugde aan iets deel te hebben wat zeer belangrijk was in hun aanbidding van de ware God. Dat dit dienstvoorrecht hun vreugde schonk, wordt te kennen gegeven door hun overstelpende edelmoedigheid. Degenen die tot taak hadden de bijdragen te innen, kwamen naar Mozes toe en zeiden: „Het volk brengt veel meer dan nodig is ten dienste van het werk dat Jehovah geboden heeft te doen” (Ex. 36:5, NW). Honderden jaren later, toen er bijdragen werden geschonken voor de bouw van Jehovah’s tempel in Jeruzalem, werd de vreugde God met waardevolle dingen te dienen, opnieuw door deze natie ten toon gespreid.
11 Toen David het volk op de hoogte stelde van de plannen om gedurende de regering van zijn zoon Salomo een tempel te bouwen, vroeg hij: „Wie biedt zich vrijwillig aan om vandaag zijn hand te vullen met een geschenk voor Jehovah?” (1 Kron. 29:5, NW) Hun antwoord was een grote stroom van bijdragen — goud, zilver, edelstenen en koper. Zij verheugden zich erover dat hun deze gelegenheid werd geschonken om Jehovah op een actieve wijze te dienen. „Het volk gaf uiting aan verheuging over hun schenking van vrijwillige gaven, want met een volkomen hart schonken zij vrijwillige gaven aan Jehovah; en zelfs David, de koning zelf, verheugde zich met grote vreugde” (1 Kron. 29:9, NW). De twaalf stammen konden God echter nog op andere manieren met daden dienen.
12. Op welke actieve manieren konden de twaalf stammen God nog meer dienen?
12 Het was Jehovah’s voornemen dat de natie Israël het Beloofde Land als een erfenis van hem in bezit zou nemen, maar om die erfenis te kunnen ontvangen, moesten zij zich met activiteiten bezighouden die rechtstreeks met dat voornemen in verband stonden. Zij moesten de heidenen, die zich er op eigen gezag hadden gevestigd, uit het land verwijderen en de valse goden die door deze mensen werden aanbeden, vernietigen. De overwinningen die hun als gevolg van Jehovah’s hulp bij het ten uitvoer brengen van dit goddelijke voornemen ten deel vielen, vormden een reden tot vreugde. Zij waren blij Jehovah God te mogen dienen, ook al riskeerden zij hierbij hun leven. En nadat zij het land hadden veroverd, konden zij hem actief dienen door drie maal per jaar naar Jeruzalem te gaan in verband met de feesten die God hun had opgedragen te vieren. Dit vergde zeer veel krachtsinspanningen van hun zijde, vooral van degenen die ver van Jeruzalem af woonden. Hun deelneming aan deze feesten vormde een actieve dienst van God, die onafscheidelijk met hun aanbidding van hem was verbonden. Hoewel dit vreugdevolle gelegenheden waren, waren het geen tijden voor dronkemanspret en brasserijen, zoals het geval was met de feesten die door de heidenen werden gevierd. De Israëlieten moesten de feesten van God op een heilige wijze vieren.
13. Welke nieuwe manier om God actief te dienen, werd met de komst van het christendom ingevoerd?
13 Met de invoering van het christendom, onderging de manier waarop God actief werd gediend, enige veranderingen. De tijd was voorbij dat God werd gediend door de feesten, door de slachtoffers die het volk naar de tempel had gebracht en door de tempeldiensten van de levieten. Met het eindigen van het wetsverbond door Christus’ slachtoffer bracht God een einde aan deze vormen van dienst. De christelijke bediening werd een nieuwe manier om de Allerhoogste actief te dienen. Het openlijk bekendmaken en onderwijzen van Gods waarheden, zijn voornemens en de voorziening die hij door bemiddeling van Christus voor ’s mensen redding heeft getroffen, vormde een nieuwe en uitermate vreugdevolle manier om hem te dienen. In feite was het een manier waarop iemand een slachtoffer van lof aan hem kon offeren. „Laten wij . . . God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken.” — Hebr. 13:15.
DE VREUGDE DIE UIT GODS DIENST VOORTVLOEIT
14. Leg uit hoe iemand vreugde kan hebben zonder dit hoorbaar onder woorden te brengen.
14 De vreugde die iemand ondervindt doordat hij God dient, wordt niet altijd hoorbaar onder woorden gebracht. Het kan een aangenaam gevoel van voldoening zijn doordat hij weet dat hij datgene doet wat in de ogen van de Allerhoogste God aangenaam en juist is. Het feit dat Jehovah weet dat hij een goed werk verricht dat andere mensen tot voordeel strekt, een werk waardoor Jehovah’s belangen op aarde worden bevorderd en waardoor Hij wordt verheerlijkt, schenkt een gevoel van tevredenheid en innerlijke kalmte waardoor de vreugde van God wordt weerspiegeld. Dit is een blijvende vreugde die niet hoorbaar onder woorden gebracht behoeft te worden. Op bepaalde momenten, wanneer er iets opmerkenswaardigs gebeurt, kan dit echter een spontane uiting ontlokken van de vreugde die een persoon in zich voelt.
15. Geef voorbeelden van bijzondere gebeurtenissen die hoorbare uitingen van vreugde billijkten.
15 Toen de Israëlieten de ark van het verbond van het huis van Obed-Edom naar Jeruzalem brachten, liepen zij over van vreugde, zoals bleek uit hun vreugdevolle uitingen. Dit was een bijzondere gebeurtenis in hun religieuze leven, waardoor zij met geluk werden vervuld, en daarom brachten zij dit geluk tot uiting. „Alle Israëlieten haalden de ark van het verbond van Jehovah op met gejuich en met hoorngeschal en met trompetten en met cymbalen, luid spelend op snaarinstrumenten en harpen” (1 Kron. 15:28, NW). Nog een gebeurtenis die uitingen van vreugde tot gevolg had, deed zich voor toen Saul en David met het Israëlitische leger terugkeerden na een overwinning op de Filistijnen. „Nu geschiedde het dat toen zij hun intocht hielden, toen David van het verslaan der Filistijnen terugkeerde, de vrouwen voorts uit alle steden van Israël met gezang en reidansen Saul, de koning, tegemoet gingen, met tamboerijnen, met vreugdebetoon en met luiten” (1 Sam. 18:6, NW). Dit waren bijzondere gelegenheden waardoor de Israëlieten ertoe werden aangespoord hun vreugde op een hoorbare wijze tot uiting te brengen.
16. Wat dient niet als een hoorbare uiting van godvruchtige vreugde te worden opgevat? Waarom?
16 Hoorbare uitingen van vreugde die spontaan uit een gelukkig hart opwellen omdat er in verband met Jehovah’s aanbidding of voornemens iets fijns is gebeurd, zijn niet hetzelfde als de emotionele uitbarstingen van religieus opgezweepte personen. Hun onzinnige geschreeuw en wild gezang zijn geen uitingen van de vrucht van Gods geest, die onder andere zachtaardigheid en zelfbeheersing voortbrengt. Het is niet de „tooi van de stille en zachtaardige geest”, die een dienstknecht van God behoort te dragen, maar veeleer de uiting van wilde, onbeheerste emoties, waarvan de demonen zich graag bedienen (1 Petr. 3:4). De hoorbare uiting van vreugde die uit het gelukkige hart van Gods dienstknechten voortspruit, wordt veeleer met hun verstandelijke vermogens gedaan, terwijl zij er tevens controle over uitoefenen. Het is niet iets dat altijd gebeurt, maar iets dat voortspruit uit bijzondere gebeurtenissen in de vervulling van Gods voornemens en de bevordering van zijn belangen of uit prettige ervaringen waardoor Jehovah wordt geëerd.
17. Hoe verwerft iemand de blijvende vreugde van het dienen van God?
17 Het blijvende gevoel van vreugde dat niet tot uiting wordt gebracht, is iets dat een persoon aankweekt wanneer hij in kennis en inzicht van Gods Woord en voornemens toeneemt. Wanneer hij in inzicht en geloof groeit, neemt ook zijn vreugde toe. Deze vreugde wordt gevoed wanneer hij over Jehovah’s daden en instructies nadenkt en zich geestelijk blijft voeden. Degene die dit veronachtzaamt, kan zowel de vreugde van het dienen van God als de intieme verhouding waarin hij tot hem staat, verliezen.
18. (a) Wie zijn degenen die God liefheeft, sterkt en bewaart? (b) Wat draagt tot hun vreugdevolle gevoel bij?
18 Een intieme, tot vreugde aansporende verhouding tot de Almachtige is mogelijk voor degenen die zich eraan opdragen hem te dienen en die hun opdracht getrouw nakomen. Door hun daden geven zij van hun opdracht blijk. Zij zijn degenen die Jehovah liefheeft, sterkt en bewaart, zoals staat geschreven: „Jehovah is nabij allen die hem aanroepen, allen die hem aanroepen in waarheid” (Ps. 145:18, NW). „Zijn redding is nabij degenen die hem vrezen” (Ps. 85:9, NW; vs. 10, NBG). Aangezien de opgedragen persoon dit weet en zich ervan bewust is dat hij zich volledig op Jehovah kan verlaten, kan hij de vreugde ervaren die voortspruit uit een gevoel van welzijn en zekerheid, een gevoel dat onder woorden werd gebracht in Psalm 23:4 (NW): „Al wandel ik ook in het dal van diepe schaduw, ik vrees niets kwaads, want gij zijt met mij.”
JEZUS CHRISTUS EEN VOORBEELD OM NA TE VOLGEN
19. (a) Op welke wijze gaf Jezus blijk van zijn vreugde in het dienen van God? (b) Waardoor wordt onthuld dat hij vóór zijn komst naar de aarde de vreugde van het dienen van God genoot?
19 Van al degenen die de ware God hebben gediend, is Jezus Christus het voortreffelijkste voorbeeld van iemand die vreugde putte uit Jehovah’s dienst. Hij toonde dit op een zachtaardige en rustige manier, zoals door het geluk waarvan hij blijk gaf wanneer hij de wil van zijn Vader deed en mensen hielp meer over het grootse voornemen van zijn Vader te vernemen. Ja, hij putte reeds lang voordat hij naar de aarde kwam, vreugde uit Gods dienst. Toen hij zich nog als een machtig, geestelijk schepsel, het eerste schepsel dat door God was geschapen, in de hemelen bevond, schepte hij er behagen in Hem te dienen. Onder het symbolisme van wijsheid sprekend, zegt hij in het boek Spreuken: „Toen kwam ik als een meesterwerker naast hem te staan, en ik werd degene op wie hij van dag tot dag bijzonder gesteld was, te allen tijde mij verheugend voor zijn aangezicht, mij verheugend over het produktieve land van zijn aarde, en de dingen waarop ik ten zeerste gesteld was, waren bij de zonen der mensen” (Spr. 8:30, 31, NW; Kol. 1:15; Openb. 3:14). De vreugde die hij ervoer toen hij God in de hemel diende, bleef hem ten deel vallen toen hij als mens op aarde was.
20. Hoe reageerde Gods eniggeboren Zoon op het voorrecht God op aarde te dienen?
20 Toen Jehovah voor deze geliefde, geestelijke Zoon van hem een nieuw terrein van dienst opende, waarvoor het nodig was dat hij als een volmaakt mens werd geboren, verheugde die getrouwe Zoon zich. Hierover staat geschreven: „Bewaart die geestesgesteldheid in u welke ook in Christus Jezus was, die, alhoewel hij in Gods gedaante bestond, geen gewelddadige inbezitneming heeft overwogen, namelijk om aan God gelijk te zijn. Neen, maar hij heeft zichzelf ontledigd en de gedaante van een slaaf aangenomen en is aan de mensen gelijk geworden. Meer nog, toen hij zich in de hoedanigheid van een mens bevond, heeft hij zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal” (Fil. 2:5-8). Door zijn liefde voor zijn Vader was hij bereid alles te doen wat Hij van hem zou verlangen. Met deze prachtige houding gaf Jezus Christus een schitterend voorbeeld voor allen die de ware God wensen te dienen.
21. Noem enkele van de manieren waarop Jezus God diende.
21 Toen Jezus Christus op aarde was, diende hij God niet alleen door Hem te aanbidden en goddelijke wetten te gehoorzamen, maar ook door de waarheid over Hem in het openbaar bekend te maken en te onderwijzen. Hij hielp mensen hun denkwijze en leven te veranderen, opdat zij goedgekeurde dienstknechten van God konden worden. Hij leerde hun liefde voor God, voor elkaar en voor hun vijanden te hebben en schonk hun de hoop op een door God gevormde wereldregering en op een opstanding uit de doden. Dit bracht de mensen dicht bij Jehovah God en versterkte hun verlangen hem op een onbesmette wijze te dienen. Jezus putte vreugde uit deze godvruchtige dienst. Het vormde evenwel een speciale grote bron van vreugde voor hem dat hij er een aandeel aan mocht hebben de goede naam van zijn Vader te rechtvaardigen van de smaad die er door Zijn vijanden en door aanbidders die zich ontrouw jegens Hem hadden betoond, op was geworpen.
22, 23. (a) Wat vormde een speciaal grote vreugde voor Jezus, en hoe was dit noodzakelijk geworden? (b) Waarom is Jezus Christus een inspirerend voorbeeld voor aanbidders van God?
22 De grote vijand van rechtvaardigheid, Satan de Duivel, had de rechtschapenheid van Gods schepselen in het geding gebracht. Dit gebeurde in de dagen van de getrouwe man Job, toen Satan tot God zei: „Huid ten behoeve van huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven ten behoeve van zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast hem tot in zijn gebeente en zijn vlees aan en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken” (Job 2:4, 5, NW). Door deze uitdaging werd niet alleen ’s mensen rechtschapenheid jegens God in het geding gebracht, maar ook de rechtschapenheid van Gods eniggeboren Zoon, die in de hemel een zeer begunstigde positie innam. Zou zijn rechtschapenheid onder beproeving bezwijken, zoals Satan beschuldigend van de mens zei? De beproeving kwam toen die Zoon als een mens werd geboren. Hij bewaarde zijn rechtschapenheid zelfs tot in een gewelddadige dood en bewees dat Satan een leugenaar was. Zijn getrouwheid vormde een rechtvaardiging voor Jehovah God. Het vooruitzicht Jehovah’s naam te rechtvaardigen, schonk Jezus Christus vreugde.
23 De bijbel vertelt ons over Jezus’ handelwijze van rechtschapenheid: „Wegens de hem voorgestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten” (Hebr. 12:2). De vreugde die het hem schonk een aandeel te hebben aan de rechtvaardiging van Jehovah’s grote naam, stelde hem in staat tot de dood toe de martelpaal te verduren. Als beloning voor zijn getrouwe dienst, wekte Jehovah hem uit de doden op en bracht hij hem terug in het rijk van de legerscharen van engelen, terwijl hij hem meer macht en eer gaf dan hij daarvoor had bezeten. Aldus heeft zijn voorbeeld van vreugdevolle dienst van God een inspirerende uitwerking gehad op alle aanbidders van de ware God tot op deze tijd.
24. Leg uit op welke wijze vreugde een sterke burcht is die tot het behoud van het leven leidt.
24 Wanneer wij beschouwen hoe Gods dienst voor getrouwe mensen gedurende de voorbijgegane eeuwen een reden tot vreugde is geweest, kunnen wij inzien dat een dergelijke vreugde een sterke burcht is die tot het behoud van het leven leidt. Voor degenen die deze vreugde ontwikkelen en behouden, wordt Jehovah een bron van kracht en een bescherming. Zijn waarheid beschermt hen tegen de leugens van deze duivelse wereld, waardoor de geest in een verkeerde richting wordt geleid. Hij helpt hen onder beproevingen van hun geloof staande te blijven; en wanneer dit oude samenstel van dingen door zijn hemelse strijdmachten wordt weggevaagd, zal hij hen bewaren, zodat zij dan op de door hem ingeleide nieuwe aarde kunnen leven. Vreugde vormt een hulp om een krachtig en beschermend schild des geloofs te behouden. Er kan derhalve tot hen worden gezegd: „De vreugde van Jehovah is uw sterke burcht” (Neh. 8:10, NW). Deze vreugde houdt hen in een geestelijk dode wereld geestelijk levend.
25. Waarom kunnen wij dezelfde vreugde in Gods dienst smaken die David ten deel viel?
25 Evenals de herder David, die zo onder de indruk was van de met sterren bezaaide hemel dat hij uiting gaf aan zijn vreugde door de Schepper ervan te dienen, hebben wij thans overvloedig veel redenen om dezelfde vreugde te voelen. Ook wij kunnen ons verbazen over zijn wonderbaarlijke scheppingen, en wij kunnen ons tot de geïnspireerde Geschriften wenden om meer over zijn activiteiten te weten te komen en door hem onderwezen te worden. Door een waardering voor zijn levengevende waarheden en schitterende voornemens voor de mensheid te ontwikkelen, kunnen wij thans in Gods dienst een reden tot grote vreugde vinden.
[Illustratie op blz. 492]
De Israëlieten brengen de ark met gejuich naar Jeruzalem