-
De waarheid inspireert het op edelmoedige wijze gevenDe Wachttoren 1955 | 15 juli
-
-
geven al hun tijd er aan, en zij die dit niet kunnen, geven datgene wat zij kunnen in de vorm van tijd, energie, invloed en middelen. Ja, het door God geïnspireerde geven voorziet in het financiële gedeelte van de wereldomvattende prediking van dit goede nieuws van Gods koninkrijk. Hij geeft het in hun hart dat zij willen geven, evenals Nehemia over zijn activiteit welke er in bestond de muren van Jeruzalem te bouwen, sprak als zijnde datgene wat „mijn God mij in het hart gegeven had om voor Jeruzalem te doen.” — Neh. 2:12, NBG.
Evenals Mozes en David er voor zorgden dat er aankondigingen werden gedaan waarin de Israëlieten er van in kennis werden gesteld dat zij het voorrecht hadden iets bij te dragen ten behoeve van Jehovah’s aanbidding, brengt het Wachttorengenootschap het elk jaar onder de aandacht van hen die zich aan Jehovah’s zaak hebben opgedragen dat zij het voorrecht hebben bijdragen te geven voor het werk dat er in bestaat dit goede nieuws van het Koninkrijk in de gehele wereld tot een getuigenis te prediken. Opdat het Genootschap op de juiste wijze plannen kan maken voor zijn werk, schijnt de beste regeling te zijn, dat degenen die in staat zijn gedurende het jaar bijdragen te geven het Genootschap hiervan tevoren in kennis stellen en mededelen wat zij hopen te kunnen geven. Dit is in geen enkele betekenis van het woord een gelofte, want het Genootschap zal aan het einde van het jaar geen vergelijking trekken tussen datgene wat gij had gehoopt te doen en wat gij in werkelijkheid hebt gedaan, maar gij geeft van uw zijde slechts te kennen wat uw vooruitzichten zijn inzake het schenken van bijdragen; en daarom worden zulke kennisgevingen terecht „uw vooruitzichten inzake het schenken van bijdragen” genoemd. Indien iemand niet zulk een kennisgeving wil geven, is dit volkomen in orde.
Zij die in Nederland wonen en in deze aangelegenheid medewerking wensen te verlenen, kunnen hun kaart of brief zenden naar Watch Tower Bible and Tract Society, Koningslaan 1, Amsterdam-Zuid. Wanneer gij over „Uw vooruitzichten inzake het schenken van bijdragen” schrijft, kan ongeveer het volgende worden vermeld: „Ik hoop dat ik gedurende de volgende twaalf maanden voor het werk dat bestaat in het loven van Jehovah het bedrag van ƒ . . . zal kunnen bijdragen, welke bijdrage ik in zulke bedragen en op zulke tijdstippen zal overmaken als het mij gelegen blijkt te komen, en naarmate ik voorspoed heb door de onverdiende goedgunstigheid van Jehovah God door bemiddeling van Christus Jezus [Handtekening].” Op bladzijde 210 staat een lijst van andere bijkantoren, en een volledige lijst vindt u op de laatste bladzijde van de meeste publicaties van het Genootschap.
Gods Woord herinnert ons er aan dat ’zo Jehovah het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo Jehovah de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter’ (Ps. 127:1). Daar dit zo is, zullen allen die een levendige belangstelling hebben voor het werk dat bestaat in de prediking van dit goede nieuws van het Koninkrijk, dit werk niet alleen ondersteunen door hun tijd, energie, persoonlijke invloed en middelen te geven, maar zij zullen eveneens dagelijks bidden om Jehovah’s leiding, bescherming en zegen op het werk.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1955 | 15 juli
-
-
Vragen van lezers
● In het boek Light (Deel twee) staat dat het binden en in de afgrond sluiten van Satan waarover in Openbaring 20:2, 3 wordt gesproken, zijn dood betekent. In het boek „Dit betekent eeuwig leven,” bladzijde 271, wordt gezegd dat Satan en zijn demonen „in de afgrond van op de dood gelijkende werkeloosheid” worden geworpen. Waarom wordt er in dit laatste boek aldus over gesproken? — R.S., Californië.
In het boek „De waarheid zal u vrijmaken” wordt de afgrond van Openbaring 20:3, waarin Satan wordt geworpen, vergeleken met de afgrond van Romeinen 10:7 (NW), waar Jezus gedurende drie dagen dood heeft gelegen. Vandaar dat in dit boek de gevolgtrekking wordt gemaakt: ’De afgrond waarin Satan de Duivel gedurende duizend jaren wordt geworpen, is dezelfde toestand als die waarin Christus Jezus gedurende drie dagen verkeerde, namelijk de dood’ (De bladzijden 350, 351). Het is waar dat Satan gedurende de duizend jaren dat hij in de afgrond is gebonden, volkomen levenloos is, maar de wijze waarop dit later in het boek „Dit betekent eeuwig leven” tot uitdrukking wordt gebracht, laat een ruimere betekenis open. Het gezegde dat Satan „in de afgrond van op de dood gelijkende werkeloosheid” wordt geworpen, staat de gedachte toe dat het lichaam van Satan misschien niet helemaal wordt opgelost, maar laat de mogelijkheid open dat het misschien op de een of andere wijze die bij geestelijke lichamen past, wordt bewaard, evenals wij een lichaam van vlees en bloed in een ijskast of in diepvries kunnen bewaren. Het schepsel Satan is natuurlijk dood voor zover het hem betreft, daar hij volkomen levenloos en onbewust is, en zich niet in de een of andere soort van coma bevindt gedurende welke tijd de levensprocessen voortgaan. Het lichaam van dat geestelijke schepsel zou gemakkelijk door God bewaard kunnen blijven en aan het einde van de duizend jaren slechts tot het leven teruggeroepen kunnen worden voor de voorzegde ’kleine tijd.’ Terloops zij vermeld, dat het menselijke lichaam van Jezus niet is vergaan toen hij naar de afgrond ging, maar dat Jehovah God het op een wonderbaarlijke wijze heeft laten verdwijnen (Ps. 16:10; Hand. 2:31). De specifieke methode welke gebruikt zal worden om Satan in de afgrond te binden, dient geen geschilpunt te zijn. Het belangrijke punt waar het om gaat, is, dat hij volledig uit de weg geruimd zal worden en niet in staat zal zijn zich te mengen in de gezegende werkzaamheden van het duizendjarige rijk. Nadat hij vervolgens gedurende de ’kleine tijd’ tot het leven is teruggeroepen, zal zijn uiteindelijke dood en de ontbinding van zijn lichaam volledig en blijvend zijn, zoals wordt gesymboliseerd doordat hij dit keer niet in de afgrond, maar in de „poel van vuur en zwavel” wordt geworpen. — Openb. 20:10, NW.
● Jehovah zeide tot Bileam dat hij naar Balak moest gaan, maar toen Bileam ging, ontstak Jehovah’s toorn over hem omdat hij ging. Waarom? — G.S., Engeland.
Balak, de koning van Moab, zond boden naar de profeet Bileam, die in het land woonde dat nu Irak heet. De boden brachten loon mee voor de profeet ten einde hem te huren opdat hij Israël zou vervloeken. Bileam wilde de beloning wel hebben, maar hij stond enigszins in een betrekking tot Jehovah, de God van Israël, en hij wilde Jehovah’s toestemming hebben om Israël te vervloeken. Jehovah zeide echter tot de profeet: „Gij moet niet met hen meegaan. Gij moet het volk niet vervloeken, want zij zijn gezegend.” Bileam weigerde dus met de oudsten van Moab en Midian terug te keren. Balak zond nog meer mannen naar Bileam met het verzoek dat de profeet zou komen ten einde Israël te vervloeken en grote eer en rijkdommen te verwerven. Ditmaal zeide Jehovah tot Bileam: „Sta op, ga met hen mee. Maar alleen het woord dat ik tot u zal spreken, moogt gij spreken.” Doch onmiddellijk hierna vermeldt het verslag: „En de toorn Gods begon te ontbranden omdat hij ging.” Jehovah’s engel versperde de weg en de ezel waarop Bileam reed, stond stil en sprak ten slotte op wonderbaarlijke wijze, en daarna zag Bileam de engel eveneens. Bileam, die bevreesd was geworden en bereid was terug te keren, zeide: „Laat mij terugkeren.” Maar Jehovah’s engel zeide: „Ga met de mannen mee, en niets dan het woord dat ik tot u zal spreken, moogt gij spreken.” Bileam vervolgde daarom zijn weg en toen hij zich bij Balak had gevoegd, zegende hij Israël in plaats dat hij het volk vervloekte. — Num. 22:12, 20, 22, 34, 35, NW.
-