Jehovah zegent de loyalen
„O gij die Jehovah liefhebt, haat het slechte. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen.” — Ps. 97:10.
1. Waarom heeft Jehovah het recht loyaliteit van ons te verwachten, en welke maatregelen is hij gerechtigd te nemen?
KRACHTENS het feit dat Jehovah de Schepper is van al wat in de hemel en op aarde leeft, is hij de oppermachtige Koning en de enige ware God. De bijbel spreekt over hem als de „Koning tot onbepaalde tijd” (Jer. 10:10). Heeft hij dan niet het recht loyaliteit te eisen van zijn onderdanen die hij heeft geschapen? (Ef. 4:24) Is het niet alleen maar redelijk dat hij straf brengt over deloyalen maar degenen die loyaal zijn, zegent? Doen menselijke regeerders niet hetzelfde?
2. Jegens wie denken de meeste mensen dat zij in de eerste plaats loyaal moeten zijn? Waarom is dit verkeerd?
2 Van de meer dan drie miljard mensen die er thans op aarde zijn, bekommeren maar betrekkelijk weinigen zich om hun verplichting loyaal te zijn jegens de Grote Soeverein, Jehovah God. Kortzichtig als zij zijn, zien zij alleen maar de nationalistische menselijke regering die rechtstreeks boven hen staat. Zij denken dat loyaliteit jegens die regering vóór alles moet komen. Op haar bevel zijn zij bereid Gods wetten te overtreden en te doen wat slecht is in zijn ogen. Is deze opvatting omtrent superieuren echter niet verwrongen? Deze zienswijze komt overeen met die van werknemers in een bedrijf die menen dat opzichters meer autoriteit hebben dan de eigenaar. De autoriteit van menselijke regeerders is niet groter dan die van Degene die Koning over allen is.
3. Hoe bewezen sommigen mannen in de eerste eeuw hun loyaliteit jegens God?
3 In de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening gaf een groep mannen er blijk van de juiste zienswijze te bezitten toen een lichaam van menselijke regeerders hun eisen stelde die ongehoorzaamheid aan de Opperste Soeverein inhielden. Zij bewezen hun loyaliteit jegens hem door te antwoorden: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Hand. 5:29). In een groot geschilpunt zoals dit valt het iemand misschien niet moeilijk loyaal jegens God te zijn, maar hoe staat het met schijnbaar kleine dingen? Wat valt er te zeggen over dingen die misschien onschuldig lijken maar die iemand ertoe kunnen brengen nog ernstiger daden van deloyaliteit te begaan?
4. Welke gedachten liggen in het woord „loyaliteit” opgesloten?
4 In het woord „loyaliteit” ligt de gedachte opgesloten van trouwe aanhankelijkheid en toewijding aan een regeerder of leider. Het houdt ook de gedachte in van toewijding aan iets of iemand, alsook van getrouwheid jegens een persoon of personen aan wie men trouw verschuldigd is. In het Hebreeuwse gedeelte van de bijbel heeft het Hebreeuwse woord voor „loyaliteit” betrekking op goedheid. Het houdt echter meer in dan de gedachte van tedere achting of goedheid die uit liefde voortspruit, ofschoon het deze wel insluit, om welke reden het Hebreeuwse woord vaak is vertaald met „liefderijke goedheid” of „loyale liefde”. Het is goedheid die zich liefdevol aan een voorwerp hecht totdat haar doel in verband met dat voorwerp is verwezenlijkt; het is een goedheid zoals God jegens zijn dienstknechten tot uitdrukking brengt en die zij jegens hem tot uitdrukking brengen. Hieruit blijkt dus dat loyaliteit wederzijds kan zijn. Ze kan worden betoond door onderdanen jegens een regeerder en door een regeerder jegens zijn onderdanen. Ten aanzien van Jehovah staat in 2 Samuël 22:26 geschreven: „Jegens iemand die loyaal is, zult gij in loyaliteit handelen.” Dit is waar gebleken, daar hij nooit in gebreke is gebleven een belofte aan loyale dienstknechten na te komen.
KONING VAN ISRAËL
5. Hoe spreidde Jehovah loyaliteit jegens de Israëlieten ten toon?
5 Door terug te blikken op de natie Israël uit de oudheid, kunnen wij zien hoe God loyaal ten aanzien van haar heeft gehandeld. Die natie stond in een unieke verhouding tot hem. Door een sterke hand had hij het volk uit slavernij in Egypte bevrijd en veilig naar de voet van de berg Sinaï in Arabië gebracht. Daar sloot hij een verbond of overeenkomst met hen, iets dat hij met geen enkele andere nationale groep had gedaan. Hij gaf hun een stelsel van wetten en regeerde over hen als hun onzichtbare Koning. Betreffende deze ongewone verhouding zei Mozes tot hen: „Ú heeft Jehovah, uw God, uitgekozen om zijn volk te worden, een speciaal bezit, uit alle volken die op de oppervlakte van de aardbodem zijn” (Deut. 7:6). Hij was derhalve de ware Koning van Israël. Jehovah spreidde zijn loyaliteit jegens hen ook ten toon door hun overwinningen op vijandige natiën te geven die talrijker en machtiger waren dan zij. — Deut. 9:1-3.
6. Wat verwachtte hij van hen, en hoe maakte hij hun dit duidelijk?
6 Jehovah verwachtte terecht van hen dat zij loyaliteit jegens hem aan de dag legden door geen andere goden na te lopen. Dit stond duidelijk uiteengezet in de wetten die hij hun had gegeven. Het eerste van de beroemde Tien Geboden bepaalt: „Ik ben Jehovah, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, uit het slavenhuis. Gij moogt geen andere goden hebben tegen mijn persoon in” (Ex. 20:2, 3). Het zou een ernstige daad van deloyaliteit jegens hem, hun God en Koning, zijn als iemand uit de natie zich tot de aanbidding van vreemde goden zou keren.
7. Hoe werd in de vlakten van Moab loyaliteit onder de aandacht van de Israëlieten gebracht?
7 Vele jaren later, toen zij zich in de vlakten van Moab bevonden en zich gereedmaakten het land binnen te gaan dat God hun had beloofd, waarschuwde Mozes voor straffen die hun onzichtbare Koning over hen zou brengen als zij deloyaal zouden handelen. Hij zei onder andere: „Vervloekt zult gij zijn in de stad, en vervloekt zult gij zijn op het veld” (Deut. 28:16). Hij vermeldde ook de zegeningen die zij zouden ontvangen als zij loyaal waren. — Deut. 28:1-14.
8. Welke aansporing hadden de Israëlieten om gehoorzaam en loyaal te zijn?
8 De Israëlieten hadden in hetgeen God voor hen had gedaan een zeer wezenlijke aansporing om gehoorzaam en loyaal jegens hem te blijven. Hij had hen uit Egyptische slavernij bevrijd en had gedurende de veertig jaar dat zij in de wildernis vertoefden, in al hun behoeften voorzien. Hij had hun het miraculeuze manna als voedsel gegeven, hun water verschaft, hun gezondheidswetten gegeven die hun gezondheid behoedden en er zelfs voor gezorgd dat hun schoeisel en kleding gedurende die periode niet versleten. — Deut. 29:5.
9. Hoe reageerden de Moabieten en Midianieten op de aanwezigheid van de Israëlieten in de vlakten van Moab?
9 Tegen het einde van hun veertigjarige verblijf in de wildernis werden zij aangevallen door de Amorieten onder aanvoering van de koningen Sihon en Og. Jehovah hielp Israël deze vijanden te overwinnen (Deut. 2:32-36; 3:1-13). De Moabieten merkten deze overwinning op en werden zeer bevreesd, vooral toen zij zagen hoe het enorme legerkamp van de Israëlieten zich over de vlakten van Moab verspreidden. Zij gevoelden „een ziekmakende angst . . . voor de zonen van Israël” (Num. 22:1-3). De nomadische Midianieten maakten zich eveneens zorgen en daarom pleegden hun oudere mannen (oudsten) overleg met de oudere mannen van de Moabieten. De laatsten merkten op: „Nu zal deze gemeente onze hele omgeving oplikken, zoals de stier het groene gewas van het veld oplikt” (Num. 22:4). Er ontwikkelden zich aldus gebeurtenissen die er de oorzaak van zouden zijn dat iets schijnbaar kleins een grote beproeving op de loyaliteit van de Israëlieten jegens Jehovah, hun Koning, zou gaan vormen.
BALAK SMEEDT EEN PLAN TEGEN ISRAËL
10. Waarom riep Balak de hulp in van Bileam, en wat was zijn dringende verzoek?
10 Wetend dat zij zonder goddelijke hulp geen militaire overwinning op de Israëlieten konden behalen, riep Balak, de koning van de Moabieten, de hulp in van Bileam, een man die in de verafgelegen stad Pethor woonde, welke stad blijkbaar in het dal van de bovenloop van de Eufraat nabij Haran lag. Hoewel Bileam geen Israëliet was, kende en erkende hij tot op zekere hoogte de ware God Jehovah. Balak en zijn Midianitische bondgenoten zonden een delegatie naar Bileam met het verzoek te komen en Israël te vervloeken. Zij brachten Balaks dringende verzoek over: „Nu dan, kom toch alstublieft; vervloek toch dit volk voor mij, want het is machtiger dan ik. Misschien kan ik het dan een slag toebrengen en het uit het land verdrijven; want ik weet heel goed dat wie gij zegent, een gezegende is en dat wie gij vervloekt, vervloekt is” (Num. 22:6). Na Jehovah te hebben gevraagd, wees Bileam het verzoek af met de woorden: „Gaat naar uw land, want Jehovah heeft geweigerd mij met u mee te laten gaan.” — Num. 22:13.
11. Hoe openbaarde Bileam de beweegreden van zijn hart?
11 Balak zond een tweede delegatie van aanzienlijker boden naar Bileam. Zij boden hem rijke beloningen aan als hij wilde komen om Israël te verwensen. Ondanks het feit dat God Bileam bij het bezoek van de eerste delegatie had gezegd niet te gaan, trachtte Bileam, gedreven door zijn hebzuchtige begeerte naar de rijke beloning, opnieuw toestemming te verkrijgen om te gaan. Jehovah stond Bileam toe zijn eigen beslissing te nemen om datgene te doen wat in zijn hart was, doch toen Bileam besloot met de delegatie mee te gaan, was Hij misnoegd en zond Hij Zijn engel om weerstand te bieden. Deze engel zei: „Zie! Ik — ik ben uitgetrokken om weerstand te bieden, omdat uw weg lijnrecht tegen mijn wil is geweest” (Num. 22:22-32). Dit bewijs van Jehovah’s misnoegen negerend, bleef Bileam, toen de engel zei dat hij met de mannen kon meegaan, doen wat hij zich in zijn hart had voorgenomen. — 2 Petr. 2:15, 16; Jud. 11.
12. (a) Beschrijf de resultaten van Bileams pogingen de Israëlieten te vervloeken. (b) Welk alternatieve plan legde hij Balak en de oudsten van Midian voor?
12 In Moab aangekomen, deed Bileam drie pogingen om Israël te vervloeken, maar elke keer deed Jehovah Bileam een zegen uitspreken. Begrijpelijkerwijs was koning Balak woedend. „Om mijn vijanden te verwensen, heb ik u ontboden, en zie! gij hebt hen nu al drie maal tot het uiterste gezegend” (Num. 24:10). Dit verdere bewijs van Gods misnoegen over Bileams wens Israël te vervloeken, verminderde Bileams hebzuchtige begeerte naar de beloning niet. Hij redeneerde nu met Balak en ook met de Midianitische heersers dat als zij ervoor konden zorgen dat de Israëlieten deloyaal jegens Jehovah werden, Jehovah zelf hen zou vervloeken. Bileam stelde voor de Israëlieten ertoe te verleiden deel te nemen aan de seksaanbidding van de Baäl van Peor (Num. 31:16). Met betrekking hiertoe zegt Openbaring 2:14 dat Bileam „Balak ging leren een struikelblok voor de zonen van Israël te leggen, dat zij dingen zouden eten die aan afgoden ten slachtoffer waren gebracht en hoererij zouden bedrijven”. Het was een knap plan.
BEPROEVING OP LOYALITEIT
13. (a) Welk zwakke punt was Bileam van plan aan te tasten? (b) Hoe was deze zwakheid er reeds de oorzaak van geweest dat hun loyaliteit jegens God door schijnbaar kleine dingen op de proef werd gesteld?
13 Door volgens Bileams plan te handelen, zouden de Moabieten en Midianieten de Israëlieten in een zwak punt aantasten — hun vleselijke begeerten. Deze zwakheid had hun reeds moeilijkheden bezorgd. Bij één gelegenheid tijdens hun tocht door de wildernis hadden zij vurig verlangd naar bepaalde voedselsoorten die zij in Egypte hadden gegeten. Niet dat zij honger hadden, maar zij bezweken voor hun vleselijke verlangen naar bepaalde voedselsoorten waarvan zij hielden. Zij waren niet tevreden met wat God hun had verschaft en daarom klaagden zij: „Wie zal ons vlees te eten geven? Wij herinneren ons goed de vis, die wij in Egypte altijd voor niets aten, de komkommers en de watermeloenen en de prei en de uien en het knoflook! Maar nu is onze ziel uitgedroogd. Onze ogen zien niets anders dan het manna” (Num. 11:4-6). Deze ondankbare uiting bracht Jehovah’s toorn over hen, aangezien zij hierdoor zijn voorzieningen verwierpen. Bij een andere gelegenheid spraken zij oneerbiedig over het manna als „het verachtelijke brood” (Num. 21:5). Zo’n kleinigheid als voedsel was in staat te maken dat zij tegen hun onzichtbare Koning klaagden. Bileam smeedde het plan deze vleselijke zwakheid, die iets kleins leek, te gebruiken om hen ertoe te brengen een ernstige daad van deloyaliteit jegens God te begaan.
14. Beschrijf hoe Bileam zijn plan aan de Moabieten en Midianieten kan hebben voorgelegd.
14 Toen Bileam Balak en diens bondgenoten zijn plan voorlegde, heeft hij misschien zoiets gezegd als: ’Kijk toch eens hoe mooi de vrouwen van Moab en van Midian zijn. En in hun dansen zijn zij zeer bekoorlijk en verleidelijk. En is het niet zo dat de Israëlieten veertig jaar lang in de wildernis hebben vertoefd en heeft hun God hun niet alleen maar manna te eten gegeven? Zou het niet kunnen zijn dat zij met hongerige ogen naar de produkten van het land kijken? Indien de vrouwen van Moab en van Midian hun nu eens gastvrijheid zouden aanbieden, zouden deze wilderniszwervers dan niet voor een waar feestmaal van het beste voedsel en de beste wijn van Moab te vinden zijn? Laat hen gaan zitten om te eten en te drinken. Laat hen de verleidelijke gerechten van Moab proeven en laat hun hart verwarmd worden door de koppige wijn van Midian. Als zij aan de gang van zaken gewend zijn geraakt, zullen de vrouwen wel weten hoe hen ertoe te brengen betrekkingen met hen te hebben en Israël laten neerbuigen voor de goden van Moab.’
15, 16. (a) Hoe kunnen sommigen van de Israëlitische mannen hebben geredeneerd toen zij de uitnodiging ontvingen die de Midianitische vrouwen hun deden toekomen? (b) Waarom was hun redenering gevaarlijk?
15 Toen de mooie Moabitische en Midianitische vrouwen de Israëlitische mannen de uitnodiging deden toekomen op hun feest te komen, scheen het de mannen ongetwijfeld een onschuldige uiting van gastvrijheid toe. Zij hebben misschien als volgt geredeneerd: ’Wat voor kwaad zou erin kunnen schuilen de vriendelijke gastvrijheid van de Moabieten en Midianieten te aanvaarden? Er steekt heus geen kwaad in van hun voedsel en wijn te gebruiken. De dansen zullen een aangename ontspanning zijn. Na de harde strijd die wij met de Amorieten hebben gevoerd, hebben wij toch zeker wel recht op wat ontspanning.’ Een dergelijke redenatie zou een gevaarlijke rationalisering zijn van daden die hen in een zeer hachelijke situatie zouden brengen.
16 Het zou iets kleins lijken de gastvrijheid van de Moabieten en Midianieten te aanvaarden en hun verleidelijke verscheidenheid van verrukkelijke spijzen te eten. Maar daar was de kwestie van slechte omgang. Deze mensen waren heidense seksaanbidders die als onderdeel van hun aanbidding van Baäl aan losbandige riten deelnamen, waartoe ceremoniële prostitutie behoorde. Herhaalde omgang met zulke mensen, vooral in de ontspannen sfeer van een feest, was niet veilig. Het goede voedsel en de overvloedige hoeveelheden wijn zouden hen in een luchthartige stemming brengen en de weerstand tegen wat in Gods ogen slecht is, verminderen. Zouden de Israëlitische mannen onder deze omstandigheden, door de aanblik van de schaars geklede en zeer schone vrouwen die zinnelijk voor hun feesttafels dansten, niet verleid worden? Zouden zij niet zwichten voor de verleidelijke uitnodiging van deze vrouwen om met hen deel te nemen aan de losbandige riten van de Baälaanbidding? Op deze wijze zou slechte omgang hen tot ernstige daden van deloyaliteit jegens hun God en Koning brengen. — Ex. 34:12-15; Hos. 4:11.
17. (a) Wat maakte de feesten meer dan alleen maar een kwestie van eten en drinken? (b) Hoe verleidden ze de Israëlieten die ernaartoe gingen?
17 De feesten van die heidense volken waren in elk opzicht religieus. Hun muziek, dansen en losbandige riten maakten alle deel uit van hun Baälaanbidding. De dansen die hun vrouwen ter ere van hun goden uitvoerden hadden ten doel de seksuele hartstochten van de aanwezigen op te wekken. De Israëlitische mannen die aan dit feest deelnamen, zwichtten inderdaad voor de verleidingen waaraan zij werden blootgesteld. Als een stier die ter slachting wordt geleid, werden zij door hun vleselijke begeerten eerst naar een schijnbaar onschuldig feest geleid en vervolgens tot het aan de dag leggen van een ontuchtig en afgodisch gedrag gebracht, hetgeen alles zonde tegen God was (Spr. 7:22). „Het volk [begon] immorele betrekkingen met de dochters van Moab te onderhouden. En de vrouwen kwamen het volk uitnodigen tot de slachtoffers van hun goden, en het volk ging eten en zich voor hun goden neerbuigen.” — Num. 25:1, 2.
18. Waartoe leidde de schijnbare kleinigheid een uitnodiging te aanvaarden ten slotte toen de Israëlitische losbollen naar hun kamp terugkeerden?
18 Zoals door Bileam was voorspeld, werd door deze slechtheid en deloyaliteit van hun zijde Jehovah’s toorn opgewekt. Hij liet een dodelijke plaag door de Israëlitische legerplaats woeden, waardoor 23.000 mensen werden gedood (1 Kor. 10:8). Numeri, hoofdstuk vijfentwintig, vermeldt niet specifiek hoeveel afgodendienaars er door de rechters van Israël werden gedood, doch waarschijnlijk waren dezen bij het ronde getal van 24.000 slachtoffers van de plaag inbegrepen, zodat blijkbaar 1000 van hen ter dood werden gebracht. Het aanvaarden van een uitnodiging voor een schijnbaar onschuldig feest, heeft voor die Israëlieten dus tot deze rampspoed geleid.
19. Hoe werd de gesel in het Israëlitische kamp gestuit, en met welke woorden herinnerde Hoséa de Israëlieten eeuwen later aan de deloyaliteit die daar had plaatsgevonden?
19 De gesel werd ten slotte gestuit toen Pinehas, de zoon van de hogepriester Eleazar, Zimri en de Midianitische vrouw Kozbi, die hij voor immorele betrekkingen in zijn tent had gebracht, met een speer doorstak. Zeer waarschijnlijk was Zimri een belhamel onder de deloyalen. Aangezien ceremoniële prostitutie deel uitmaakte van de Baälaanbidding, zou Zimri, toen hij Kozbi in zijn tent bracht en daar seksuele betrekkingen met haar had, beschouwd kunnen worden als iemand die Baälaanbidding in de legerplaats van Israël bracht (Num. 25:6-8). Eeuwen later herinnerde Jehovah de Israëlieten aan deze deloyaliteit jegens hem toen hij zijn profeet Hoséa liet schrijven: „Zijzelf gingen naar Baäl van Peor, en zij gingen ertoe over zich op te dragen aan het schandelijke ding, en zij werden toen even walgelijk als het voorwerp van hun liefde.” — Hos. 9:10.
20. Waarom slaagde Bileams plan niet, en hoe werkte het als een boemerang?
20 Hoewel Bileams plan de Israëlieten grote schade toebracht, slaagde het niet, want loyale Israëlieten weerstonden de vleselijke verleidingen tot wat slecht is in Gods ogen. Het plan werkte in werkelijkheid als een boemerang op de Midianieten, want God gebood de loyale Israëlieten hen neer te slaan: „Jehovah [sprak] tot Mozes, zeggende: ’Laat de Midianieten in het nauw worden gebracht, en gijlieden moet hen slaan, want zij brengen u in het nauw met hun arglistige daden, die zij op arglistige wijze tegen u bedreven hebben in de zaak van Peor en in de zaak van Kozbi, de dochter van een overste van Midian, hun zuster, die dodelijk getroffen werd op de dag van de gesel naar aanleiding van de zaak van Peor’” (Num. 25:16-18). De Midianitische steden en ommuurde kampementen in het gebied werden prijsgegeven aan het vuur. Vijf koningen van Midian, al wat manlijk was en iedere vrouw die seksuele gemeenschap had gehad, alsook Bileam, werden ter dood gebracht (Num. 31:1-20). De Moabieten, die nakomelingen van Abrahams neef Lot waren, werden niet terechtgesteld, doch wegens hun aandeel aan het plan mochten zij van God „zelfs tot aan het tiende geslacht . . . tot onbepaalde tijd” niet in de gemeente van Jehovah komen. — Deut. 23:3, 4.
LOYALEN GEZEGEND
21, 22. Hoe was Pinehas een voorbeeld van loyaliteit jegens Jehovah, en wat kunnen wij uit wat er met de deloyalen gebeurde, leren?
21 De priester Pinehas bleek een van de loyalen te zijn en hij ontving voor zijn snelle optreden tegen Zimri en Kozbi een prijzende vermelding. Hij duldde „volstrekt geen mededinging” ten opzichte van Jehovah’s aanbidding, en dit werd hem „tot rechtvaardigheid gerekend”. Hiervoor werd hem een vredesverbond met Jehovah gegeven dat „voor hem en zijn nageslacht na hem [moest] dienen als het verbond van een priesterschap tot onbepaalde tijd”. — Num. 25:11-13; Ps. 106:30, 31.
22 Wij dienen thans het voortreffelijke voorbeeld van Pinehas te willen navolgen en niet dat van hen die voor vleselijke begeerten zwichtten. Wat er met die deloyalen gebeurde, dient als een waarschuwend voorbeeld voor ons (1 Kor. 10:11). Het is een voorbeeld van hoe het koesteren van verkeerde verlangens, zelfs als ze schijnbaar klein en onbeduidend zijn, tot rampspoed kan leiden. — Jak. 1:14, 15.
23. Hoe komt de positie van loyale christenen in deze tijd overeen met die van de loyale Israëlieten in de vlakten van Moab, en welke zegeningen verwachten zij?
23 Zoals de Israëlieten die, evenals Pinehas, loyaal bleven jegens Jehovah, met het voorrecht werden gezegend het Beloofde Land binnen te gaan, kunnen christenen in deze tijd die loyaliteit jegens Jehovah handhaven, verwachten de grootse zegeningen te ontvangen die Jehovah heeft weggelegd voor degenen die hem liefhebben. Zij zullen het luisterrijke nieuwe tijdperk binnengaan dat volgens Gods belofte onder de regering van zijn gezalfde Koning, Jezus Christus, zal aanbreken. „Aan de toename van zijn regering, en van vrede, zal geen einde zijn.” Hij zal regeren „in rechtvaardigheid en in recht van nu aan tot in eeuwigheid” (Jes. 9:7, An American Translation). Wat een aansporing is dit om nooit toe te geven aan vleselijke verleidingen en nooit daden van deloyaliteit jegens God te begaan!
24. Wat moeten wij met betrekking tot vleselijke begeerten beseffen, en waarom komt onze situatie overeen met die van de Israëlieten in de vlakten van Moab?
24 Met de hoop op dat nieuwe tijdperk voor ons, hebben wij een krachtige reden om weerstand te bieden aan verlokkingen tot wat slecht is in Jehovah’s ogen. Wij moeten echter beseffen dat vleselijke begeerten thans evenzeer een zwak punt van de mens vormen als in de dagen van de Israëlieten die in de vlakten van Moab waren gelegerd. De verleidingen om aan die verlangens toe te geven, zijn zeer groot omdat wij omringd worden door wereldse mensen die zich aan losbandig gedrag en seksuele onreinheid overgeven. Evenals de Moabieten en Midianieten beoefenen zij in zekere zin seksaanbidding. Hun literatuur, toneelvoorstellingen, films en televisieprogramma’s worden gekenmerkt door elke ontaarde lust van het vlees die een verdorven brein maar kan bedenken. Wij moeten die slechte invloed weerstaan. Ervoor te zwichten en ertoe gebracht te worden te doen wat slecht is in Gods ogen, kan even fataal voor ons zijn als het voor de 24.000 Israëlieten was die wegens hun deloyaliteit omkwamen.
25. Waaraan dienen wij te denken als wij tegenover vleselijke verleidingen komen te staan?
25 Als u daarom tegenover verleidingen komt te staan die misschien kleine dingen lijken maar er in werkelijkheid toe kunnen leiden dat u doet wat slecht is in Gods ogen, dient u aan deze beproeving op loyaliteit te denken die in de vlakten van Moab plaatsvond. Kies de handelwijze van de loyalen en houd in gedachten wat geschreven staat in Psalm 97:10: „O gij die Jehovah liefhebt, haat het slechte. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen.”
[Illustratie op blz. 43]
Door te aanvaarden wat een uiting van Midianitische gastvrijheid kan hebben geleken, werden de Israëlieten tot ernstige zonden tegen de ware God verlokt