Vragen van lezers
● Wie schrijven de publikaties van de Watch Tower Society, en wat voor opleiding hebben zij genoten? — M.D., V.S.
De door de Watch Tower Society gepubliceerde lectuur wordt in naam van de Watch Tower Bible and Tract Society uitgegeven. De artikelen worden voordat ze worden gepubliceerd eerst door leden van het besturende lichaam zorgvuldig gecontroleerd, ongeacht door wie ze zijn geschreven, zodat ze dus terecht als van het Genootschap afkomstig kunnen worden beschouwd. Wij geven geen lectuur uit om enig mens te verheerlijken of om iemand voor deze wereld een indrukwekkende naam te geven, waarbij wij op de naam van mensen zouden steunen om tot een studie van Gods Woord aan de hand van de publikaties van de Watch Tower Society aan te sporen. Wij vermijden iedere vorm van schepselaanbidding en alles wat schepselaanbidding zou kunnen stimuleren. In overeenstemming met dit streven maakt het Genootschap niet de namen van de schrijvers der verschillende boeken, brochures, tijdschriften of de daarin verschijnende artikelen bekend. De schrijvers geven er de voorkeur aan onbekend te blijven, niet vanwege de opleiding die zij hebben genoten, maar opdat degenen die de lectuur bestuderen, zich op de waarheden en de feiten die erin staan kunnen concentreren in plaats van op de identiteit van de schrijver, waardoor zij door zijn persoonlijkheid beïnvloed zouden kunnen worden. Zij willen dat het Genootschap en niet de persoon die tot zijn publikaties bijdraagt datgene is wat de Wachttoren-publikaties aan alle lezers aanbeveelt, en dat de aandacht van de lezers op de organisatie die door Jehovah God als zijn instrument wordt gebruikt, in plaats van op de een of andere persoon, wordt gericht. — Matth. 24:45-47.
Daarom laten wij de lectuur voor zich spreken. De wetenschappelijke wijze waarop ze is geschreven, de logische manier waarop schriftuurlijke ondersteuningen worden aangehaald en haar getrouwe verknochtheid aan de bijbel dient indruk op de lezer te maken en hem ervan te overtuigen dat dit de bijbelse waarheid is. Een wereldse opleiding wordt niet verlangt. Ook voor de vervaardiging van de christelijke Griekse Geschriften van Mattheüs tot en met Openbaring werd dit niet vereist. De schrijvers van deze zevenentwintig bijbelboeken waren volgens wereldse maatstaven onbekende personen. Petrus en Johannes waren eenvoudige vissers, Mattheüs was een belastinginner, Markus een bewoner van Jeruzalem die niet als geleerde bekendstond en Jakobus een halfbroer van Jezus die timmerman in de stad Nazareth was. Alleen de apostel Paulus kon op een bepaalde opleiding bogen. Ondanks dat zegt hij in het derde hoofdstuk van zijn brief aan de Filippenzen toch dat hij alle door hem genoten wereldse voordelen als een hoop vuil beschouwt in vergelijking met de van Jezus Christus ontvangen kennis welke hem nadat hij een volgeling van de Redder was geworden, ten deel was gevallen.
De bijbel maakt duidelijk dat het bezitten van de heilige geest de belangrijkste factor in het schrijven van de bijbelboeken was en dat deze geest mannen des geloofs ertoe aanzette Gods Woord op schrift te stellen (2 Petr. 1:21; Hand. 28:25). Ook om de Schrift te begrijpen, is het bezitten van deze geest noodzakelijk. „Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de geest uit God, opdat wij mochten weten wat ons goedgunstig door God is gegeven. Deze dingen spreken wij ook, niet met woorden die door menselijke wijsheid worden geleerd, maar met woorden die door de geest worden geleerd, terwijl wij geestelijke zaken met geestelijke woorden combineren. Een fysiek mens aanvaardt echter niet hetgeen van de geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet begrijpen, omdat het geestelijk wordt onderzocht” (1 Kor. 2:12-14, NW). De wereld, met haar wijsheid, heeft God derhalve niet leren kennen en zijn voornemens niet leren begrijpen omdat ze niet de wijsheid die van boven komt, bezit.
Met dit in gedachten, moedigen wij allen die de bijbelse waarheid zoeken aan, in te zien dat het voor hen die voor het materiaal dat in de publikaties van ons Genootschap verschijnt, verantwoordelijk zijn, een eerste vereiste is de heilige geest te bezitten. Het bewijs dat zij deze geest bezitten, wat uit de kwaliteit en inhoud van de door de Watch Tower Society gepubliceerde stof blijkt, te zamen met een vergelijking van dit gepubliceerde materiaal met het geïnspireerde Woord van God, de Heilige Schrift, dient de lezer te bevredigen en te overtuigen.
● In verband met de ark die Noach bouwde, maakt Genesis 6:16 melding van een „lichtopening” terwijl Genesis 8:6 naar een „venster” verwijst. Is dat hetzelfde? Wat verstaan wij verder onder het „luik” waar Genesis 8:13 over schrijft? — E.F., V.S.
Het venster en de lichtopening in de ark zijn inderdaad precies dezelfde opening. Deze lichtopening diende er tegelijkertijd voor om de ark te ventileren en daarom moet dit venster wel om de gehele ark heen, net onder de dakrand — om de ark tegen grote hoeveelheden binnendringend water te beschermen — gezeten hebben. Het „luik” dat in Genesis 8:13 genoemd wordt, is ongetwijfeld iets bovenop de ark geweest. Of het nu het gehele dak geweest is of slechts een gedeelte ervan, is ons niet bekend. Wanneer deze bedekking echter werd weggenomen, kwam hierdoor een ruime uitweg voor de vogels vrij en konden ze wegvliegen. De andere dieren konden door de deur die naast het venster of de lichtopening de enige opening van de ark was, naar buiten.
● Waarom werd Aäron niet net als zijn zuster Mirjam met melaatsheid gestraft, toen zij Mozes tegenspraken? — G.M., Pennsylvanië, V.S.
Het verslag van dit voorval wordt in Numeri, hoofdstuk 12, gevonden, en er kan een aannemelijke verklaring van worden gegeven. Aäron was toen hogepriester in Israël, en volgens de vereisten voor het hogepriesterschap, zoals deze in hoofdstuk 21 van het boek Leviticus, en in het bijzonder de verzen 20 en 21, staan opgetekend, mocht geen Israëliet van het geslacht van Aäron die een lichaamsgebrek had, als hogepriester optreden. Indien Aäron derhalve met melaatsheid was geslagen, zou hij in ieder geval voor de zeven dagen dat de melaatsheid zou voortduren, zoals in het geval van Mirjam, uit zijn priesterschap zijn ontheven (Num. 12:15). Het was dus blijkbaar zijn ambt dat Aäron voor zulk een verschrikkelijke straf spaarde. Er blijkt eveneens uit het verslag dat toen Mirjam met melaatsheid werd geslagen, dit voor Aäron een pijnlijke ervaring was en hij het ter wille van haar uitschreeuwde; dit door hem gevoelde broederlijke leed was voor hem ongetwijfeld straf genoeg. Dikwijls willen wij liever zelf pijn doorstaan dan dat iemand die wij liefhebben ze moet ondergaan. — Num. 12:10-12.
Mirjams zonde tegen Mozes kan echter bovendien nog groter zijn geweest dan die van Aäron, misschien een meer persoonlijke klacht van haar zijde. Het kan een geval van vrouw tegen vrouw zijn geweest, waarbij Aäron de zijde van zijn zuster in plaats van die van zijn schoonzuster koos (Num. 12:1). Mirjam murmureerde tegen Mozes omdat hij een Ethiopische als vrouw had genomen. Klaarblijkelijk was er jaloezie in het spel. Mozes was een profeet van Jehovah God, en zijn vrouw zou ongetwijfeld enigszins in zijn heerlijkheid delen. Zij zou gerespecteerd worden om wat Mozes was, en men zou haar als de eerste vrouw van het land kunnen bezien. Zoals de omstandigheden te kennen schijnen te geven, bekleedde Mirjam deze positie. Toen de Israëlieten door de Rode Zee waren getrokken en Mozes zijn lied zong, nam Mirjam de leiding onder de vrouwen van Israël en leidde zij hen bij het zingen van lofliederen aan God; zij werd in Israël als een profetes aangemerkt (Ex. 15:20, 21). Hierdoor kreeg zij de positie van de voornaamste vrouw in Israël en oefende zij dientengevolge kennelijk enige invloed uit. Waarschijnlijk werd haar voorname positie in Israël door Mozes’ vrouw naar de achtergrond gedrongen en zat dit haar dwars. Hoewel het van Aäron zeer zeker niet juist was Mozes te kritiseren, was Mirjams kritiek met het oog op de ondergeschikte plaats van de vrouw aan de man in de gemeente van God, zelfs nog aanmatigender. God strafte haar daarom met melaatsheid waardoor zij in het oog van iedereen werd vernederd. Zeven dagen lang verbleef zij buiten de legerplaats; daarna werd zij teruggebracht en in haar vorige positie hersteld. Te zijner tijd stierf zij en werd zij — bij Israël hernieuwd in ere en in Gods gunst — begraven.