Christelijke aanbidding en het bewaren van deugdzaamheid
’Ten slotte broeders, al wat waar, al wat van ernstig belang, al wat rechtvaardig, al wat eerbaar, al wat liefelijk is, alles waarover gunstig wordt gesproken, welke deugd er ook is en al wat loffelijk is, gaat voort dit te bedenken.’ — Fil. 4:8, NW.
1. Waarvan kunnen zij die rechtvaardigheid liefhebben, zeker zijn?
DE MENSEN zijn aan alle zijden omringd door onloochenbare bewijsgronden voor het bestaan van Jehovah God. Doch al loochent men het Godsbestaan, trekt men het in twijfel en kleineert men Hem, dit verandert totaal niets aan zijn oppermacht en rechtvaardigheid, hetgeen hen die hem aanbidden, volledige zekerheid verschaft (Ps. 14:1; 53:2-5). Kan dit zelfs nog gezegd worden nu de tijden zo kritiek zijn en de mensen in het algemeen God niet liefhebben? Vooral in deze tijd juist, want niet alleen vormen de algemeen voorkomende uitersten van onrechtvaardigheid voor hen die Jehovah’s rechtvaardigheid liefhebben, een groot bevrijdingsteken, maar tevens steekt Zijn rechtvaardigheid door het wonderbaarlijke contrast scherper af. — Luk. 21:28-33; Psalm 36.
2. Wie waarderen deugd, en wat moeten dezen doen?
2 De mensen vinden het moeilijk deze kritieke tijden door te komen, evenwel niet omdat zij hun gedachten gericht houden op en gehoor geven aan het uitdrukkelijke bevel: „Welke deugd er ook is en al wat loffelijk is, gaat voort dit te bedenken,” integendeel (Fil. 4:8, NW). Deugd wordt tegenwoordig slechts door een minderheid werkelijk gewaardeerd. Hoe staat het met u? Wilt u hen die geen deugd beoefenen, de rug wel toekeren, zoals in de volgende veelbetekenende en welbekende profetische passage wordt geboden: „Weet dit echter, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen zijn, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zich zelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hooghartig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, zonder erkentelijkheid, zonder goedertierenheid, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, eigenzinnig, opgeblazen van eigenwaarde, met meer liefde voor genoegens dan voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben maar de kracht er van niet blijken te bezitten; en keer u af van dezen” (2 Tim. 3:1-5, NW)? Christenen moeten zich van de hier geschilderde deugdlozen afkeren. In bovenstaande teksten worden het deugdzame en dat wat dit niet is, tegenover elkaar gesteld en ze maken melding van de strijd tussen beide.
3. Waardoor wordt bewezen dat er deugdzame eigenschappen bestaan?
3 Deze schriftuurplaats zou zinneloos zijn wanneer er geen grondslagen der deugd zouden bestaan. Deugd en deugdzame eigenschappen bestaan wel degelijk; dit blijkt alleen al uit de voortdurende worsteling tussen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid. Ook in Titus 1:16 (NW) is sprake van zulk een handelen in strijd met de deugdzaamheid: „Zij maken in het openbaar bekend dat zij God kennen, maar loochenen hem met hun werken, daar zij verfoeilijk, ongehoorzaam en verwerpelijk zijn voor enig goed werk.” Steeds weer wordt in Gods Woord een verkeerd gedrag gecontrasteerd met Jehovah God en zijn rechtvaardigheid. Hoewel de oude wereld er aanspraak op maakt godvruchtig te zijn, wordt door haar woorden bewezen dat ze niet in harmonie met Jehovah God is.
4. Hoe wordt door het bestaan van deugd en de daarmee in verband staande strijd bewezen dat de rechtvaardige God, Jehovah, bestaat?
4 Materialistische haters van de bijbel kunnen het niet ontkennen dat er beginselen der deugd bestaan, hoewel zij het proberen door zich op materialisme te laten voorstaan en door te trachten weg te redeneren dat Jehovah Schepper en God is. Willen zij het Godsbestaan loochenen, dan moeten zij eveneens de hoge morele waarden loochenen; of wanneer ze omgekeerd deze willen loochenen, moeten zij het bestaan van Jehovah loochenen, wat een onmogelijkheid is. Deugden en hoge morele waarden vinden hun oorsprong niet bij het onbezielde en evenmin bij de lagere dierlijke schepping, welke niet naar het beeld en de gelijkenis van God is gemaakt. De mens werd echter wel naar Jehovah’s beeld en gelijkenis geschapen (Gen. 1:26, 27). Was de mens niet zo geschapen doch gelijk de lagere bezielde of onbezielde schepping, dan zou er in hem geen strijd woeden om al dan niet iets deugdzaams te doen. Daar dit echter wel het geval is, wordt hierdoor bewezen dat er een deugdzame God bestaat; er zouden anders immers geen deugden en de daarmee in verband staande strijd bestaan!
5. Geef aan welk onderscheid er bestaat tussen de mens en de lagere schepping, en zet uiteen welke mogelijkheid er dientengevolge voor u openstaat.
5 Waarom zou de mens, indien hij gelijk de vissen, vliegende schepselen, huisdieren of kruipende dieren was geweest, over een woordenschat beschikken waardoor deugdzame gedachten, moraliteit, rechtschapenheid, geloof, hoop, loyaliteit, eerlijkheid en andere bij aanbidding betrokken hoedanigheden tot uitdrukking gebracht kunnen worden? De lagere dieren kennen zulke hoedanigheden niet noch kunnen ze ze tot uiting brengen; op aarde kent alleen de mens ze. Dat ze vóórkomen, is er een bewijs voor dat Jehovah God bestaat en rechtvaardig is, en dat de materialistisch gezinde mensen het bij het verkeerde eind hebben. Wilt u Gods goedkeuring verwerven en leven ontvangen, dan dient u zich af te keren van personen en organisaties die in strijd met God handelen, Jehovah’s naam onteren en deugdzaamheid verwerpen!
6. Wat voor soort van God is Jehovah, en wat heeft hij bewaard?
6 Jehovah is een God van liefde, gerechtigheid, wijsheid, macht en rechtschapenheid; hij is betrouwbaar, loyaal, eerlijk en zedelijk hoogstaand. De door ons gebezigde woorden om ’s mensen edelste gedachten en begrip en waardering van deze goede en verheven hoedanigheden tot uitdrukking te brengen, zijn ten enenmale ontoereikend om Jehovah’s rechtvaardigheid volledig te beschrijven. Hun die rechtvaardigheid liefhebben, geeft niet alleen het bestaan van deze verheven hoedanigheden doch vooral dat ze binnen ’s mensen bereik liggen, een wonderbaarlijke zekerheid. Doordat de Almachtige, Jehovah, er altijd op heeft toegezien dat zijn aanbidding op aarde is bewaard gebleven, zijn ook het menselijk leven en deugden op aarde blijven bestaan, zodat wij thans het deugdzame ’kunnen bedenken.’
7. Beschrijf de theocratische organisatie en een van de kenmerkende eigenschappen er van.
7 Jehovah God, de God en Koning van hen die hem dienen en aanbidden, is de grote en rechtvaardige Theocraat, de God-Regeerder, en de mens werd geschapen om onder hem te leven. Een theocratische organisatie is de grootse regeling waarvan Jehovah God als de Theocraat aan het hoofd staat en waarin rechtvaardige schepselen onder hem dienen en hem aanbidden. Een der kenmerkende eigenschappen van deze theocratische organisatie is altijd geweest dat de schepselen en organisaties die weigeren deugdzaam te zijn of de aan een theocratische organisatie eigen zijnde beginselen der rechtvaardigheid hoog te houden, er van worden afgesneden.
8. Vermeld voorvallen waarbij schepselen werden afgesneden of bewaard.
8 In de verdrijving van de ongehoorzame schepselen uit Eden hebben wij een voorbeeld van een toepassing van dit beginsel (Gen. 3:23, 24). Enige tijd daarna vernemen wij nogmaals hoe velen werden afgesneden doordat de aarde met water werd gereinigd, en er ten gevolge hiervan een goddeloze wereld ten onder ging. Groots werd hierdoor echter eveneens gedemonstreerd dat het menselijk en dierlijk leven en Jehovah’s aanbidding op aarde niet werden uitgedelgd, maar bewaard bleven evenals de deugdzaamheid. Het lijdt geen twijfel dat het bij de Vloed ging om de eigenschappen van rechtschapenheid en aanbidding. — Gen. 6:5-22.
9. Wat moet een ieder afzonderlijk in verband met deugd doen, en waarom?
9 De mens bevond zich in een hulpeloze toestand en was voor de zegeningen van zijn tijdelijke bestaan en stellig voor een mogelijke hoop op eeuwig leven volledig van Jehovah afhankelijk. Jehovah had te kennen gegeven dat het in zijn voornemen lag hem ter rechtvaardiging van zijn naam te bevrijden; iedereen moest er echter persoonlijk onmiskenbaar blijk van geven dat hij over deugdzame eigenschappen beschikte. Bleven zij hierin in gebreke, dan was dit een teken dat zij zich er niet voor inspanden om aan Jehovah’s zijde van de strijdvraag te komen of voor zijn oppermacht en ter rechtvaardiging van zijn gerechtigheid op te komen. Door onrechtvaardig te handelen, loochent men de rechtvaardigheid en derhalve de rechtvaardige God. Wanneer iemand in zulk een handelwijze volhardt, wordt hierdoor duidelijk bewezen dat hij geen belangstelling heeft voor rechtvaardigheid en derhalve de nodige belangstelling mist voor de beloofde Nieuwe Wereld, waarin rechtvaardigheid zal wonen (2 Petr. 3:11-13, NW). Toen de Vloed, waardoor het leven van velen werd afgesneden en de aarde werd gereinigd, eenmaal geschiedenis was geworden, hadden de overlevenden en hun afstammelingen de wonderbaarlijke gelegenheid datgene wat de goedkeuring van Jehovah God wegdroeg, hoog te houden. Dit hield in dat zij Jehovah aanbaden en deugd beoefenden, hetgeen insluit de fundamentele eigenschap van liefde betonen en eveneens rechtschapenheid te bewaren, geloof in Jehovah’s woord te oefenen, een zekere hoop op zijn beloften te hebben, jegens hem en zijn zaak loyaal te zijn, hem en de mensen eerlijk te bejegenen en zowel in privé- als in openbare aangelegenheden zedelijk juist te handelen.
HOE DE DEUGDZAAMHEID IN HET VOORBEELD BEWAARD BLEEF
10. Welke voorrechten werden er aan Israël gegeven?
10 Jehovah’s voornemen schreed voort. Hij gebruikte hen die bereid waren zich met hem en zijn aanbidding te vereenzelvigen en organiseerde de voorbeeldige theocratische natie Israël. Door zijn volk letterlijk en figuurlijk uit de knechtschap aan de wereldmacht van het duivelen aanbiddende Egypte te bevrijden, scheidde hij het van een geheel heidense wereld af welke hij afsneed of uit de gemeenschap sloot. De voorbeeldige theocratische natie Israël moest rein blijven om de enige waarachtige God te kunnen aanbidden en om binnen haar nationale grenzen de verheven eigenschappen welke de reine aanbidding uitmaken, de deugden van rechtvaardigheid, te bewaren.
11. Verklaar waarom en op welke wijze de rechterlijke macht binnen de als een voorbeeld dienende natie Israël werd gevormd.
11 Israël ontving via Mozes, de Middelaar. Gods wet, welke was gebaseerd op de onveranderlijke beginselen van rechtvaardigheid. Jehovah was Israëls God, Wetgever, Koning en Rechter (Jes. 33:22). Om te voorkomen dat er rechtvaardige beginselen geschonden zouden worden doordat enkelingen in Israël een armzalig oordeel zouden vellen of zelfzuchtig zouden optreden, werden zowel persoonlijke als nationale problemen aan Mozes ter beslissing voorgelegd. Zijn geest werd door Gods geest geleid en ging te werk naar de beginselen van zijn wet. Deze welwillende hulp bleek een voor één man te veelomvattende taak te zijn en daarom ging Mozes er met Jehovah’s goedkeuring toe over de religieuze rechterlijke autoriteit te verdelen door op verantwoordelijke posten in de theocratische organisatie andere mannen aan te stellen die hem hielpen bij grote en kleine aangelegenheden Gods wet ten uitvoer te leggen en na te leven. Mozes en de andere door hem aangestelde mannen waren niet slechts ornamenten, doch zij bekleedden een belangrijke en praktische positie omdat er door hun toedoen juist en rechtvaardig geoordeeld zou worden. Wij lezen over deze theocratische aanstellingen: „Mozes ging er toe over uit geheel Israël bekwame mannen te kiezen en hen in posities te plaatsen als hoofden over het volk, hoofden over duizend, over honderd, over vijftig en over tien. Bij elke juiste gelegenheid richtten zij het volk. Moeilijke gevallen legden zij Mozes voor, maar in alle kleine gevallen traden zij zelf als rechters op.” — Ex. 18:25, 26, NW.
12. Welke verantwoordelijkheid rustte er op de Israëlieten met betrekking tot Gods wet?
12 Door de wet van Jehovah werd de gang van zaken in de Israëlitische organisatie geregeld. Zij die in de organisatie de verantwoording droegen, onderwezen het volk in de wet en op het volk rustte de verantwoordelijkheid zich van Gods wet op de hoogte te stellen. Zij wisten wat de bij de aanbidding betrokken beginselen waren en hoe ze in de in de wet behandelde nationale, familie- en persoonlijke aangelegenheden tot in bijzonderheden toegepast moesten worden. Er waren voorzieningen getroffen om verzoening te bewerkstelligen voor de zonden en zwakheden van het gevallen Israëlitische vlees. Met de verschillende wetsonderdelen werd beoogd de natie in harmonie met God te houden, zodat zij hem zouden blijven aanbidden en hem altijd zouden erkennen, en bovendien de liefde voor God en de naaste en de te allen tijde toe te passen grondslagen der deugd levend zouden houden en als essentieel voor ogen zouden stellen. Jehovah zou niet toelaten dat zijn aanbidding en de goede eigenschappen welke die aanbidding uitmaken, van de aarde verdwijnen zouden, doch hij zorgde er veeleer voor dat ze in het voorbeeldige Israël bewaard bleven.
13, 14. Welke drastische maatregelen werden er voorgeschreven, en waarom?
13 Soms moesten hiertoe drastische maatregelen worden genomen, want de theocratische maatstaven dienden niet verlaagd te worden om hen te behagen die grotere liefde voor onrechtvaardigheid dan voor rechtvaardigheid aan de dag legden. Overtreders, die zich opzettelijk buiten de verzoeningsvoorzieningen begaven, werden gedood, en daarvoor was de gemeente van de Israëlieten rechtstreeks verantwoordelijk. De natie kende geen scheiding tussen religieuze- of aanbiddingszaken en regerings- en economische aangelegenheden omdat Jehovah in alle onderdelen van hun leven erkend moest worden. Er stond daarom in de wet: „Ingeval er een profeet of een dromer van een droom in uw midden zou opstaan . . . zeggende: ’Laten wij andere goden nawandelen, die gij niet hebt gekend, en laten wij hen dienen,’ dan moet gij niet naar de woorden van die profeet of naar de dromer van die droom luisteren, want Jehovah, uw God, beproeft u om te weten of gij Jehovah, uw God, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel. . . . Die profeet of die dromer van de droom dient ter dood gebracht te worden, . . . en gij moet het kwade uit uw midden verwijderen.” — Deut. 13:1-5, NW.
14 Niet alleen de valse profeet of dromer moest ter dood worden gebracht, maar ook „ingeval uw broeder, de zoon van uw moeder, of uw zoon of uw dochter of uw liefhebbende vrouw of uw metgezel die als uw ziel is, zou trachten u in het geheim te verlokken, zeggende: ’Laten wij andere goden dienen,’ . . . moet gij hem niet ter wille zijn of naar hem luisteren, noch met hem te doen hebben, medelijden met hem hebben of hem in bescherming nemen, maar gij zult hem zonder meer doden. Het eerst van alles dient gij de hand aan hem te leggen om hem ter dood te brengen en daarna die van het gehele volk. Gij moet hem met stenen stenigen en hij moet sterven, omdat hij heeft getracht u af te wenden van Jehovah, uw God, die u uit Egypteland, uit het slavenhuis, heeft gebracht. Dan zal geheel Israël het horen en bevreesd worden en zij zullen een dergelijk kwaad niet meer in uw midden doen” (Deut. 13:6-11, NW). Wat gebeurde er wanneer een gehele gemeenschap het verkeerde pad opging en zich tegen de aanbidding van de rechtvaardige God Jehovah keerde? Dan diende de gehele gemeenschap uitgeroeid te worden. — Deut. 13:12-18.
15. Omschrijf deugd en toon aan welk verband er tussen deugd en religie bestaat.
15 Dit werd gedaan opdat Jehovah’s aanbidding rein bewaard zou worden en zijn geboden stellig onderhouden zouden worden, waardoor eveneens in het algemeen de eigenschappen der deugd bewaard bleven. Deugd heeft betrekking op het zich zedelijk gedragen naar de norm of maatstaf van wat juist is; het duidt op een uitnemende en rechtschapen handelwijze, oprechtheid van gedrag, onkreukbaarheid en zedelijk goed gedrag. Men onthoudt zich er niet slechts van kwaad te doen, maar het is een actieve eigenschap of kracht, hetzij van fysieke hetzij van zedelijke aard, van sterkte, moed en dapperheid. Het heeft betrekking op al wat uitnemend, verdienstelijk, voortreffelijk, waardevol, zuiver en rein is. Aangezien de rechtvaardige God, Jehovah, de auteur van al deze grondslagen der deugd is, zijn ze alle bij zijn aanbidding betrokken, en wanneer men van zijn aanbidding afwijkt, betekent dit eveneens dat men alle deugden in de steek laat. Met de uitroeiing der duivelaanbidders uit Israëls midden door de terdoodbrenging der valse-religiebeoefenaars werd dus beoogd dat de ware aanbidding en de deugdzaamheid bewaard bleven.
16. Hoe wordt door de wet met betrekking tot aanmatiging, de nadruk gelegd op de ware aanbidding?
16 Bij de in het zeventiende hoofdstuk van Deuteronomium vermelde rechtspleging moesten de Israëlieten moedig een waarheidsgetrouw getuigenis afleggen tegen elkeen die in Jehovah’s ogen verfoeilijk was en het eerst van allen hun hand uitstrekken om de overtreders te doden, daarbij dan gevolgd door het gehele volk, ten einde „het kwaad uit uw midden te verwijderen” (Deut. 17:7, NW). Zelfs zij die het niet eens waren met de rechtvaardige door de priesters gevelde oordelen moesten gedood worden. „Ingeval een ter rechtsbeslissing voorgelegde zaak voor u te moeilijk is, . . . moet gij u opmaken om naar de plaats te gaan welke door Jehovah, uw God, uitgekozen zal worden, en gij moet gaan naar de priesters, de levieten, en de in die dagen dienstdoende rechter en gij moet hen raad vragen; zij moeten u het woord der rechtsbeslissing bekendmaken. Dan moet gij handelen naar het aan u bekendgemaakte woord. . . . Naar de wet welke zij aan u zullen uiteenzetten, en naar de rechtsbeslissing welke zij aan u zullen vertellen, dient gij te handelen. Gij moet niet afwijken van het woord dat zij u zullen bekendmaken, noch ter rechter- noch ter linkerzijde. De man die zich zo aanmatigend zal gedragen dat hij niet luistert naar de priester die daar dienst verricht voor Jehovah, uw God, of naar de rechter, die man moet sterven, en gij moet het kwaad uit Israël verwijderen. Het gehele volk zal het horen en bevreesd worden en zij zullen niet meer aanmatigend handelen.” — Deut. 17:8-13, NW.
17. Ter bevordering van welk goede resultaat diende deze strikte, aan de voorbeeldige natie Israël gegeven wet?
17 Dit handelende optreden van Jehovah God was niet bloeddorstig, maar geschiedde om de geslachtslijn van het Zaad der belofte te bewaren, hetwelk ten slotte in de komst van de mens Christus Jezus resulteerde. Doordat deze getrouwe dienstknecht van Jehovah in het rantsoen voorzag en het priesterambt vervulde, kunnen de mensen eeuwig leven in de Nieuwe Wereld van rechtvaardigheid ontvangen. God zij dank, dat hij handelend optrad om deze geslachtslijn gaaf en zuiver te bewaren en hij eveneens op aarde zijn aanbidding heeft bewaard in heilige toewijding aan rechtvaardigheid.
18. Waren de letterlijke of symbolische overtredingen verboden, of beide?
18 Enkele der persoonlijke zonden of overtredingen welke door God in zijn aan Israël gegeven wet werden veroordeeld en welke gemeden moesten worden door hen die Jehovah in zuiverheid en waarheid wilden aanbidden, waren diefstal, overspel en dronkenschap, om er slechts drie te noemen. Deze letterlijke schendingen van de deugd waren op zich zelf niet alleen verkeerd, maar werden later in de Schrift ook gebruikt als symbolen van geestelijke zonden, dus niet inzake stoffelijke maar met betrekking tot ongeziene dingen welke van invloed zijn op iemands verhouding tot Jehovah God. Ook nadat aldus letterlijke handelingen overtredingen in geestelijke zin gingen afbeelden, was het in Israël niet toegestaan dergelijke letterlijke dingen te bedrijven. Hierop wordt de nadruk gelegd met het oog op de tegenbeeldige theocratische christelijke organisatie welke ten tonele verscheen toen het Mozaïsche wetsverbond, waaronder Israël was georganiseerd, ten einde liep.
HET CHRISTELIJKE TEGENBEELD
19. Welke grote verandering bracht Jehovah door bemiddeling van Christus Jezus teweeg?
19 Terwijl Jehovah met het oog op de volledige rechtvaardiging van zijn naam zijn voornemens verder ten uitvoer bracht, brak de tijd aan dat hij de aan Israël gegeven wet in zijn geliefde Zoon Christus Jezus zou doen eindigen en vervullen. Jezus begon met de vorming van iets nieuws, iets wat verschilde van de voorbeeldige theocratische natie Israël, namelijk, de ware theocratische christelijke organisatie. Alhoewel het met Israël gesloten wetsverbond bij Christus Jezus eindigde en sinds hij aan de paal werd genageld en ten hemel opsteeg, niet meer van kracht is geweest, blijven de rechtvaardige wetsbeginselen nog van volle kracht, ja, voor hen die zich in de christelijke organisatie bevinden, bezitten ze zelfs een nog grotere rechtskracht. Op grond van Christus Jezus’ rantsoenoffer begon Jehovah de christelijke gemeente onder het nieuwe verbond te vormen.
20. Wat kan met beslistheid worden gezegd omtrent de christelijke deugdzaamheid?
20 ’God . . . heeft ons inderdaad voldoende bekwaam gemaakt om dienaren van een nieuw verbond te zijn, niet van een geschreven reglement, maar van geest; want het geschreven reglement veroordeelt ter dood, maar de geest maakt levend’ (2 Kor. 3:2-6, NW). Merk op dat Paulus niet zegt dat er een onderscheiden letter der wet en een geest der wet bestaan, en dat wij daarom de letter van Gods wet kunnen schenden maar de geest er van houden. Dit is niet zo, doch Paulus zet hier juist uiteen dat er een verschil bestaat tussen het geschreven wetsreglement dat door bemiddeling van Mozes aan de Israëlieten werd gegeven, en de geest Gods. Daar deze op christenen rust, worden er in hen vruchten van rechtvaardigheid tot ontwikkeling gebracht en kunnen zij zich afgescheiden houden van de goddeloze, veroordeelde wereld. Het geschreven reglement veroordeelde de Israëlieten ter dood, maar de geest Gods leidt mensen tot eeuwig leven op grond van het op het rantsoenoffer van Christus Jezus gebaseerde nieuwe verbond. Dit is het onderscheid. Kunnen wij ook maar een ogenblik aannemen dat de verboden om de verdorven dingen te bedrijven welke de mensen destijds in het algemeen beoefenden, voor christenen minder krachtig waren dan voor de onder het wetsverbond levende personen in de natie Israël? Natuurlijk niet. De positieve christelijke geboden om rechtvaardigheid te beoefenen, dringen juist dieper door dan de negatieve der Mozaïsche wet; en Gods geest, welke op hen rust die hem thans door hun activiteit in de Nieuwe-Wereldmaatschappij in christelijke aanbidding dienen, stelt hen in staat hun rechtschapenheid te handhaven met de zekere hoop volmaaktheid te verwerven tot rechtvaardigheid in de glorierijke toekomst.