Het doel van de transfiguratie
GELOOFT u dat Christus werkelijk als Koning over de aarde zal regeren? En zal hij dat vanaf een aardse of vanaf een hemelse troon doen? Of was hij volgens u alleen maar een bijzonder mens, een onderwijzer?
Het was om een betrouwbaar en zeker antwoord op deze vragen te verschaffen en bovendien ooggetuigen te hebben die een nauwkeurig en onwankelbaar getuigenis omtrent de realiteit van zijn hemelse heerschappij zouden kunnen afleggen, dat drie apostelen van Jezus Christus het transfiguratievisioen ontvingen en verslagen ervan op schrift werden gesteld.
Om het doel van de transfiguratie te begrijpen, moeten we teruggaan naar een gesprek dat Jezus slechts een paar dagen voordien met zijn discipelen voerde. Zij waren erbij toen Farizeeën en Sadduceeën ongelovig om een teken vroegen — waarschijnlijk of Jezus zichtbaar met de wolken van de hemel wilde komen. Maar Jezus zei tegen deze zelfzuchtige, goddeloze mannen dat zij slechts een aards teken zouden ontvangen — het teken van Jona, de profeet. — Matth. 16:4.
Wat later vroeg Jezus zijn discipelen naar de mening van de mensen in het algemeen: „Wie zeggen de mensen dat de Zoon des mensen is?” Zij antwoordden: „Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de profeten.” — Matth. 16:13, 14.
Na zich van de mening van de mensen op de hoogte te hebben gesteld, vroeg Jezus: „Wie zegt gij echter dat ik ben?” Daarop antwoordde Simon Petrus: „Gij zijt de Christus, [de Messías], de Zoon van de levende God.” God had de apostelen dit wegens hun geloof geopenbaard, maar zij dienden niettemin nog meer over de Messías te weten: wat hij moest doen en hoe hij God zou verheerlijken. Dienovereenkomstig begon Jezus uit te leggen dat hij naar Jeruzalem moest gaan en daar veel zou moeten lijden en gedood zou worden. Petrus trachtte hem hiervan af te brengen, door te zeggen: „Wees goed voor uzelf, Heer; u zult deze bestemming geenszins hebben.” Uit het antwoord van Petrus blijkt dat hij nog niet volledig begreep dat Jezus een offerandelijke dood moest sterven en naderhand tot hemels leven zou worden opgewekt. Wat Petrus ook niet zag, was dat het Koninkrijk vanuit de hemel zou gaan regeren, lang na de dood van de apostelen, ten tijde van Christus’ parousía of onzichtbare tegenwoordigheid in heerlijkheid en macht. Jezus corrigeerde Petrus onmiddellijk en zei: „Gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen.” — Matth. 16:15-23.
Jezus besefte dat zijn apostelen zijn koninkrijk nog steeds vanuit menselijk oogpunt bezagen door te denken dat hij op een aardse troon zou zitten. Het was echter noodzakelijk dat deze mannen, die pilaren in de christelijke gemeente zouden zijn, zouden kunnen getuigen van de waarachtigheid van zijn toekomstige hemelse tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht (Gal. 2:9). Niet op dat moment, maar later, na zijn dood en opstanding, zouden zij deze grootse waarheid, deze belangrijke leer, stevig in de gemeente moeten laten post vatten. Derhalve deed hij ten aanhoren van hen de volgende opmerkelijke verklaring:
„De Zoon des mensen zal stellig komen in de heerlijkheid van zijn Vader met zijn engelen . . . Voorwaar, ik zeg u dat sommigen van hen die hier staan, geenszins de dood zullen smaken voordat zij eerst de Zoon des mensen in zijn koninkrijk zien komen.” — Matth. 16:24-28.
DE TRANSFIGURATIE
Enkele dagen later gingen Jezus’ woorden in vervulling. Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes mee naar een hoge berg. Hij behoefde niet al zijn apostelen mee te nemen, daar volgens het vereiste van de Wet drie getuigen voldoende waren (Deut. 19:15; 2 Kor. 13:1). Lukas’ verslag van het transfiguratie-tafereel luidt als volgt:
„En terwijl hij [Jezus] bad, werd het aanzien van zijn aangezicht anders en zijn kleding werd glinsterend wit. En zie! twee mannen waren met hem in gesprek, het waren Mozes en Elia. Dezen verschenen met heerlijkheid en spraken over zijn heengaan [Grieks: exodus], dat hij te Jeruzalem moest vervullen. Petrus nu en degenen die met hem waren, waren door slaap overmand; maar toen zij klaar wakker waren geworden, zagen zij zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij hem stonden. En toen dezen van hem werden gescheiden, zei Petrus tot Jezus: ’Onderwijzer, het is heel goed dat wij hier zijn, laten we daarom drie tenten opslaan, één voor u en één voor Mozes en één voor Elia’, doch hij besefte niet wat hij zei. Maar terwijl hij deze dingen zei, vormde er zich een wolk, die hen overschaduwde. Toen zij in de wolk gingen, werden zij bevreesd. En er kwam een stem uit de wolk, die zei: ’Dit is mijn Zoon, degene die is uitverkoren. Luistert naar hem.’ En toen de stem weerklonk, werd Jezus alleen bevonden.” — Luk. 9:29-36.
Het visioen moet zich ’s nachts voor hun ogen hebben voltrokken, want zij waren slaperig en kwamen pas de volgende dag de berg af. Toen zij het visioen zagen, waren zij echter wakker. Stelt u zich de verbazing van de apostelen voor toen zij Jezus’ aangezicht zagen stralen als de zon en zijn kleding glinsterend wit zagen worden! Lang voordien had Mozes nadat hij van de berg kwam waar God met hem had gesproken, de straling van zijn gezicht met een sluier kunnen verbergen, maar de veel grotere heerlijkheid van Christus deed zelfs zijn gehele verschijning stralen van helderheid. — Ex. 34:29-35; vergelijk 2 Korinthiërs 3:7-11.
BEWIJS VAN CHRISTUS’ KOMENDE HEERLIJKHEID
Hier werd voor de ogen van de apostelen het bewijs verschaft dat Jezus’ tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht in hemelse heerlijkheid zou zijn. Ook het gesprek van de Mozes en Elia in het visioen over Jezus’ exodus vormde er een bewijs van dat zijn vernederende dood niet iets was dat vermeden kon worden, zoals Petrus had gewenst. In dit tafereel vertegenwoordigde Mozes, die door God was gebruikt om Israël de Wet te geven, dat bewuste Wetsverbond. Elia vertegenwoordigde de andere profeten. Zowel de Wet als de profeten hadden Christus’ leven, zijn lijden, zijn offer en zijn heerlijkheid voorzegd. Alles wees op Christus, of zoals de apostel Paulus zei: „De Wet [is] onze leermeester geworden die tot Christus leidt” (Gal. 3:24; Rom. 10:4). En met betrekking tot de andere profeten zei een engel later tot de apostel Johannes: „Het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert.” — Openb. 19:10.
Tevens is Christus een Leider en Bevrijder, zoals Mozes eens was. Hij is de Middelaar van het nieuwe verbond, zoals Mozes dit was van het Wetsverbond (Gal. 3:19; Hebr. 9:15). Jehovah had tot Mozes gezegd: „Een profeet zal ik voor hen verwekken uit het midden van hun broeders, aan u gelijk; en ik zal inderdaad mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal stellig tot hen spreken alles wat ik hem gebieden zal. En het moet geschieden dat de man die niet naar mijn woorden, die hij in mijn naam zal spreken, zal luisteren, van hem zal ikzelf rekenschap eisen.” — Deut. 18:18, 19; Hand. 3:22, 23, 26.
Christus zou leiding geven aan een werk gelijk dat van Elia. Het was de profeet Maleachi die de belofte van Jehovah optekende: „Ziet! Ik zend ulieden de profeet Elia, vóór de komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah.” Elia had een groots werk gedaan met betrekking tot het herstel van de zuivere aanbidding (1 Kon. 18:25-29, 40). Johannes de Doper deed dit met betrekking tot de natie Israël (Luk. 1:17; Matth. 17:12, 13). Maar ten tijde van de transfiguratie was deze Johannes dood. Dat Elia in het visioen verscheen, moet er derhalve op duiden dat Christus leiding zou geven aan een groter werk, waardoor een blijvend herstel van de ware aanbidding tot stand zou worden gebracht. Dit moest geschieden „vóór de komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah”, die zal komen wanneer God zijn oordeel gaat voltrekken over valse aanbidders en dit huidige goddeloze samenstel van dingen. — Mal. 4:5, 6.
Het visioen was zo werkelijk dat Petrus, kennelijk overweldigd door ontzag en waardering, aan het tafereel begon deel te nemen. Toen hij merkte dat de twee mannen in het visioen „van [Jezus] werden gescheiden”, wilde hij klaarblijkelijk niet dat zij weggingen, zodat hij over het opslaan van tenten sprak, maar ’niet besefte wat hij zei’.
De gebeurtenis was echter een visioen, en Mozes en Elia waren slechts visionair (Matth. 17:9). Mozes immers was gestorven en bevond zich nog in zijn graf (Deut. 34:5, 6; vergelijk Hand. 2:29). Elia was in een vurige wagen ten hemel opgenomen, maar niet tot in de hemel van God. In werkelijkheid werd hij overgebracht naar een andere toewijzing op aarde. Jaren later schreef Elia zelfs als een nog steeds levend persoon een profetische brief aan Joram, de koning van Juda (2 Kron. 21:12). Later stierf Elia, zoals alle mensen. Noch hij noch Mozes werd vóór Christus tot eeuwig leven opgewekt; Christus immers is „de eerstgeborene uit de doden”. Jezus zelf zei, toen hij op aarde was: „Geen mens [is] tot in de hemel opgestegen.” — Openb. 1:5; Joh. 3:13.
Terwijl Petrus nog sprak, vormde zich een wolk die hen overschaduwde. Dit was een symbool van Jehovah’s onzichtbare tegenwoordigheid (Ex. 16:10; 1 Kon. 8:10). Toen — en dit is een van de drie gelegenheden waarbij Jehovah’s eigen stem werd gehoord — gaf de hemelse Vader van Jezus zijn eigen getuigenis aangaande Jezus’ messianiteit, door te zeggen: „Dit is mijn Zoon, degene die is uitverkoren. Luistert naar hem.” — Luk. 9:35.
’HET PROFETISCHE WOORD DES TE VASTER GEMAAKT’
Welk een doorslaggevend, ontzaginboezemend bewijs werd die drie apostelen bij deze gelegenheid gegeven! Hoe krachtig en overtuigend zouden zij nu van Christus’ messianiteit kunnen getuigen! Zij hadden inderdaad ’de dood niet gesmaakt’ alvorens deze dramatische demonstratie van Christus’ toekomstige tegenwoordigheid in Koninkrijksheerlijkheid te hebben waargenomen. Meer dan dertig jaar later schreef de apostel Petrus:
„Neen, niet door kunstig verzonnen onware verhalen te volgen hebben wij u bekend gemaakt met de kracht en tegenwoordigheid [parousía, zijn onzichtbare tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht] van onze Heer Jezus Christus, maar doordat wij ooggetuigen van zijn luister waren geworden, want hij ontving van God de Vader, eer en heerlijkheid, toen er woorden zoals deze door de luisterrijke heerlijkheid tot hem werden gericht: ’Dit is mijn zoon, mijn geliefde, die ik heb goedgekeurd.’ Ja, deze woorden hebben wij uit de hemel horen komen toen wij met hem op de heilige berg waren. Dientengevolge is het profetische woord voor ons des te vaster gemaakt, en gij doet goed er acht op te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats totdat de dag aanbreekt en er een dagster opgaat, in uw hart.” — 2 Petr. 1:16-19.
De apostel Johannes had ongeveer zesenzestig jaar na het transfiguratievisioen de beelden van dit visioen kennelijk nog levendig in zijn geest toen hij schreef: „Het Woord nu is vlees geworden en heeft onder ons verblijf gehouden, en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon van een vader; en hij was vol onverdiende goedheid en waarheid.” — Joh. 1:14.
Thans is de „dagster” waarover Petrus sprak, opgegaan. Jezus Christus is aan het eind van de Tijden der Heidenen in 1914 in Koninkrijksheerlijkheid op de troon geplaatst! Als wij ’in ons hart acht hebben gegeven op de profetie’ is het profetische woord voor ons nog krachtiger bevestigd dan voor de apostelen. Christus heeft vervuld wat profetisch over hem in de Wet en de Profeten geschreven stond. Hij leidt nu zijn volk, net als Mozes, met onmiddellijk in het verschiet een rechtvaardige paradijsaarde die is weggelegd voor hen die hem aanvaarden en zijn leiding volgen. Neemt u het profetische woord en het woord van de betrouwbare ooggetuigen van zijn majesteit ernstig op? Onderscheidt u zijn onzichtbare tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht? Zo ja, dan bent u thans bijzonder begunstigd en liggen er nog wonderbare vooruitzichten voor u in het verschiet.