Hoe kunt u „volmaakt zijn, evenals uw hemelse Vader volmaakt is”?
IN DE Bergrede gebood Jezus zijn volgelingen: „Gij moet daarom volmaakt zijn, evenals uw hemelse Vader volmaakt is” (Matth. 5:48). Klinkt dit u onmogelijk toe? Hoe zouden zondige mensen volmaakt kunnen zijn evenals hun hemelse Vader dit is? Toch tonen Jezus’ woorden aan dat wij dit moeten als wij ons zijn discipelen willen betonen. Hoe kunnen wij dit doen?
Om dit te begrijpen, moeten wij eerst de gedachte uit ons hoofd zetten dat „volmaaktheid” altijd onbegrensd en allesomvattend moet zijn en tot in de kleinste details op opperste uitnemendheid moet wijzen. Alleen God heeft een dergelijke absolute volmaaktheid. Volmaaktheid van elke andere persoon of van welk ding maar ook is relatief. Dat wil zeggen, iets is volmaakt met betrekking tot het doel dat de ontwerper, voortbrenger of gebruiker ervoor heeft vastgesteld. Als deze er niets op aan te merken heeft, wordt het terecht „volmaakt” genoemd.
Wij zouden er vanzelfsprekend steeds op uit kunnen zijn om alles met een sterk vergrotende microscoop in onze hand aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. Dan zouden ’volmaakt rechte’ lijnen allemaal golvend en onregelmatig blijken te zijn; ’volmaakt schone’ kleren, die fris zijn gewassen, zouden alle microscopische hoeveelheden vreemde materie blijken te bezitten; een ’volmaakt glad’ tafeloppervlak zou vol kleine gaatjes en groefjes blijken te zitten en op het maanoppervlak gelijken. Maar ook al zouden deze microscopische factoren worden weggenomen, zou dit voor ons dan iets uitmaken in het gebruik dat wij van deze dingen maken? Dus waarom zouden wij ontevreden zijn over al deze dingen, ook al zou er reden toe kunnen bestaan ze als „onvolmaakt” te beschouwen? Zulk een veeleisende houding zou onpraktisch en dwaas zijn; het zou ons leven met ontevredenheid en ergernis vullen.
De bijbel gebruikt het woord volmaaktheid niet op zo’n onpraktische, onredelijk veeleisende wijze, maar op een zinvolle, realistische wijze. Hetzelfde Griekse woord (teleios) dat in het verslag van Jezus’ toespraak met „volmaakt” is vertaald (Matth. 5:48) kan dan ook worden weergegeven met „volledig” (1 Kor. 13:10), „volwassen” (1 Kor. 14:20) en ’rijp’ (Hebr. 5:14). Hetzelfde geldt voor de Hebreeuwse woorden die in de bijbel met „volmaakt” zijn vertaald. In Funk en Wagnalls’ A New Standard Bible Dictionary (blz. 694) lezen wij dan ook de volgende verklaring over „volmaaktheid” in de bijbel:
„Wanneer het op onpersoonlijke voorwerpen [zoals gewichten (Deut. 25:15)] van toepassing wordt gebracht . . . is het woord het synoniem van ’volledig’, . . . Het begrip komt echter niet voor in een poging tot precisering, maar met dezelfde vrijheid en benadering van nauwkeurigheid als buiten de bijbel. . . . Wanneer het in verband met mensen wordt gebruikt, duidt het in de allereerste plaats op overeenstemming met het ideaal dat op dat moment wordt gekoesterd, en is daar een relatieve en nogal veranderlijke en voor uitbreiding vatbare uitdrukking. David beweert in deze betekenis volmaakt [onberispelijk] te zijn (Ps. 18:23), hoewel hij elders zondigheid belijdt (Ps. 51:3 e.v.).”
„ONBERISPELIJKE” DIENSTKNECHTEN VAN GOD
Ja, de bijbel noemt Noach „onberispelijk onder zijn tijdgenoten” en Job „onberispelijk en oprecht” (Gen. 6:9; Job 1:8). Het Hebreeuwse woord dat met „onberispelijk” is vertaald, kan ook met „volmaakt” worden weergegeven, want alles wat onberispelijk is, is „volmaakt”. Dit betekent vanzelfsprekend niet dat deze personen zonder zonde waren, want zij waren beiden afstammelingen van de zondaar Adam. In welke betekenis waren zij dan „onberispelijk”?
Er kon op deze wijze over hen worden gesproken omdat zij volledig voldeden aan wat God van hen verlangde, en God verlangde niet meer van hen dan zij konden bereiken. Zoals in Micha 6:6-8 wordt aangetoond, stelt God geen onredelijke eisen aan zijn dienstknechten. „Hij heeft u verteld, o aardse mens, wat goed is. En wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?”
Ja, Jehovah is zo barmhartig en redelijk om de onvolmaaktheid en onvermogens van zijn aardse dienstknechten in aanmerking te nemen. Een vader zou van zijn zoontje niet hetzelfde verwachten als van een volwassen man, niet waar? Ook zou een pottenbakker niet dezelfde kwaliteit verwachten wanneer hij een vaas van gewone klei kneedt als wanneer hij er een van speciaal verfijnde klei zou maken. Jehovah God, die de Grote Pottenbakker is, neemt de inherente zwakte van zijn menselijke dienstknechten in aanmerking. Want „zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen, heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen. Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn”. — Ps. 103:13, 14; Jes. 64:8.
In zijn Notes on the Gospels maakt A. Barnes, een bijbelgeleerde uit de negentiende eeuw, ongeveer dezelfde opmerkingen over de „onberispelijkheid” (of „volmaaktheid”) van zulke mensen. Over het woord „volmaakt” zegt hij: „Oorspronkelijk wordt het van toepassing gebracht op een mechanisme, zoals een machine die in al haar delen volledig is. Op mensen van toepassing gebracht, heeft het betrekking op volledigheid van vermogens of volmaaktheid, aangezien geen vermogen gebrekkig is of ontbreekt. Over Job (i. 1.) wordt dan ook gezegd dat hij volmaakt is; dat wil zeggen, niet heilig, zoals God, of zonder zonde — want naderhand blijkt hij ongelijk te hebben (Job ix. 20; xlii. 6); maar zijn vroomheid was harmonisch — had een volledigheid van aspecten — was consequent en bestendig. Hij gaf van zijn religie blijk als een vorst, een vader, een afzonderlijke persoon, een weldoener van de armen. Hij was niet slechts op één plaats een vrome man, maar onveranderlijk. Hij was overal consequent. Dit is de betekenis in Matthéüs [5:48]. . . . moge de vroomheid volledig en harmonisch en bestendig zijn.”
Deze mensen des geloofs uit de oudheid verdienden het „onberispelijk” genoemd te worden, niet omdat zij nooit een fout of iets verkeerds begingen maar omdat hun toewijding en loyaliteit jegens God binnen de grenzen die zij konden bereiken, volledig en deugdelijk waren. Zij gaven er blijk van „een onverdeeld hart” (of „een volmaakt hart” volgens veel vertalingen) jegens Jehovah te bezitten (1 Kon. 11:4; 2 Kon. 20:3). Zij aanvaardden nederig correctie en streng onderricht wanneer zij faalden (Job 42:1-6; Ps. 51:1-4, 7-11). Ondanks hun fouten en zwakheden kwam het totaal van wat zij deden overeen met wat God in die tijd en onder de bestaande omstandigheden van hen verlangde. Jehovah God was met hun aanbidding ingenomen. Als hij dus geen aanmerkingen maakte op hun oprechte krachtsinspanningen en globale handelwijze, wie kon dit dan terecht doen? Vergelijk wat de apostel Paulus in Romeinen 8:31-34 over gezalfde christenen zegt.
Hoe vertroostend is het voor ons in deze tijd te weten dat Jehovah God op dezelfde begrijpende wijze met ons zal handelen en alleen datgene van ons verlangt waartoe wij werkelijk in staat zijn. Dit dient ons ertoe aan te moedigen onze uiting van liefde en toewijding jegens hem volledig en constant te maken, zodat deze in elk aspect van ons leven kenbaar is.
ONZE LIEFDE EN BARMHARTIGHEID VERVOLMAKEN
Beschouw met dit in gedachten nog eens Jezus’ woorden: „Gij moet daarom volmaakt zijn, evenals uw hemelse Vader volmaakt is”. Het woord „daarom” voert ons terug naar wat Jezus met zijn luisteraars had besproken. Wat was dat? Liefde en edelmoedigheid. Lukas’ verslag toont aan dat Jezus in dit verband ook de kwestie van barmhartigheid ter sprake bracht (Luk. 6:32-36). Hij had zijn discipelen aangetoond dat het niets bijzonders was wanneer zij degenen liefhadden die hen liefhadden. De belastinginners en mensen van de natiën deden dat namelijk ook. Maar als zij er ’blijk van wilden geven zonen te zijn van hun hemelse Vader’ moesten zij God navolgen in de wijze waarop hij edelmoedigheid ten toon spreidde. Hoe doet hij dit dan? God ’laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (Matth. 5:45). Ja, Gods barmhartigheid is groot genoeg om zelfs de dieren te omvatten, zoals door de vroegere sabbatvoorzieningen en in andere gevallen wordt aangetoond. — Ex. 20:10; Jona 4:11.
Ware christenen dienen dan ook niet bekrompen, onvolledig en onvolmaakt te zijn in het ten toon spreiden van liefde en edelmoedigheid maar dienen deze hoedanigheden op een ruime, volledige en daarom volmaakte wijze ten toon te spreiden, terwijl hun liefde zich zelfs tot hun vijanden uitstrekt (Matth. 5:43, 44). Jezus zei hier niet dat mensen in alle opzichten gelijk de Allerhoogste God moeten zijn, iets wat onmogelijk voor hen is, maar legde de nadruk op dit speciale aspect van het tot uitdrukking brengen van een volledige, royale liefde.
Spreiden wij thans op deze wijze liefde ten toon? Tonen wij liefde tot het punt dat wij ’onze vijanden liefhebben en bidden voor degenen die ons vervolgen’? Jezus heeft ons zelf het voorbeeld gegeven. In al deze dingen was hij als zijn hemelse Vader. Op onpartijdige, edelmoedige en liefdevolle wijze diende en onderwees Jezus alle soorten van mensen, terwijl hij uiteindelijk zijn leven ten behoeve van de onvolmaakte, zondige mensheid gaf. Als wij onze liefde vervolmaken door onze belangstelling voor anderen uit te breiden en niet toe te laten dat partijdigheid en vooroordeel ons ervan weerhouden vriendelijkheid en barmhartigheid ten toon te spreiden, zullen wij Gods Zoon navolgen zoals hij zijn Vader navolgde. Dit ruime gevoel in ons hart zal goede betrekkingen met anderen tot gevolg hebben. Het zal werkelijke hartelijkheid en consideratie in onze gezinskring verzekeren, terwijl hierdoor in de christelijke gemeenten wrijving en onenigheid worden uitgebannen en harmonie en samenwerking worden gehandhaafd. En wat nog veel meer is, onze verruimde en royaal tot uitdrukking gebrachte vriendelijkheid en goedheid zal zich ook uitstrekken tot wereldse buren en ons attent en behulpzaam jegens hen maken, ja, zelfs jegens vreemdelingen. Onze barmhartigheid kan vaak in stoffelijke opzichten worden getoond. Maar wij zullen altijd in gedachten houden dat geestelijke hulp het allerbelangrijkste is, zoals door Jezus’ handelwijze wordt aangetoond. Ons hart zal ons ertoe brengen deze hulp met het geduld en de zachtaardigheid te bieden die in barmhartigheid en liefde liggen opgesloten.
’WILT U VOLMAAKT ZIJN’?
Bij een zekere gelegenheid kwam er een rijke jongeman naar Jezus toe met de vraag: „Leraar, wat voor goeds moet ik doen om eeuwig leven te verkrijgen?” Hij gehoorzaamde de geboden van de Wet, maar Jezus toonde hem aan dat zijn aanbidding nog in belangrijke aspecten in gebreke bleef. Ze was onvolmaakt. Wilde hij „volmaakt . . . zijn”? Dan moest hij zijn aanbidding volledig tot ontwikkeling laten komen. Hoe? Jezus zei hem dat hij zijn bezittingen moest verkopen, ze aan de armen moest geven en ’zijn volgeling moest zijn’. — Matth. 19:16-21.
Ziet u nu hoe de gedachte aan volledigheid bij deze kwestie van ’volmaakt zijn’ een rol speelt? De rijke jongeman was ertoe in staat datgene te doen wat Jezus hem aanraadde te doen. Hij was waarschijnlijk ongehuwd en had geen gezinsverplichtingen. Maar zelfs als dit niet het geval was, had hij net zo kunnen doen als anderen van Jezus’ discipelen, want zij waren niet allemaal ongehuwd. Maar de jongeman wilde zijn rijkdom niet gebruiken als een middel om anderen te helpen, zoals de armen onder zijn mede-Israëlieten. Hoe verschilde zijn egocentrische houding van die van de hemelse Vader, wiens liefde en barmhartigheid hem ertoe brachten zijn dierbaarste bezit, zijn eigen Zoon, ten behoeve van de lijdende mensheid te geven! (Rom. 5:7, 8) De „vele goederen” van de jongeman betekenden meer voor hem dan dit grootse voorrecht aan te grijpen om Gods eigen Zoon in zijn bediening te vergezellen. — Matth. 19:22, 27-29.
Zo gaat het er ook thans niet om iets onmogelijks te doen, iets wat niet binnen ons bereik ligt. Het gaat erom dat wij in de dienst voor God en onze naaste doen wat wij kunnen — en dat wij dit van ganser harte doen. Doet u dat? Bestudeert u zijn Woord en laat u het in uw leven werkzaam zijn? Dan kunt u het genoegen en de vreugde smaken te weten dat God dit op grond van het loskoopoffer van zijn Zoon en uw geloof erin, als een volmaakte dienst van uw zijde aanvaardt. Geef er blijk van een waar kind van uw hemelse Vader te zijn. Toon liefde, vriendelijkheid, goedheid, edelmoedigheid en barmhartigheid op de wijze zoals hij dit doet en laat zijn aanbidding uw gehele leven vervullen.