Hoofdstuk 14
Het uitbannen van misdaad en onrecht
1. Hoe maakt deze wereld het moeilijk om te leven overeenkomstig datgene wat juist is?
IS HET niet zo dat u, hoe goed u ook tracht te zijn, omringd wordt door toestanden die het u moeilijk maken? In de zakenwereld, met haar strijd om in economisch opzicht het hoofd boven water te houden, wordt druk uitgeoefend om bedrog te plegen ten einde het hoofd te bieden aan de concurrentie. In het dagelijks leven stuiten wij op immoraliteit, drugmisbruik, vuile taal, haat en de geest van wraakneming. En de amusementswereld en de propagandamedia doen het voorkomen alsof deze praktijken in het algemeen volkomen normaal en juist zijn.
2. Beseffen de mensen welk een invloed een slechte omgeving heeft?
2 Niettemin beseffen veel mensen welk een krachtige invloed een slechte omgeving heeft, en dikwijls verhuizen zij naar een andere buurt in de hoop daar betere toestanden aan te treffen, vooral in het belang van hun kinderen. Zij weten dat een slechte omgeving inbreuk kan maken op de goede beginselen die zij hun kinderen hebben bijgebracht.
3, 4. (a) Welke invloed had de omgeving van het oude Israël op hen? (b) Wat is de voornaamste factor die tot een slechte omgeving heeft bijgedragen?
3 Zelfs toen het oude Israël onder de Mozaïsche wet stond, hoe goed deze ook was, was de omgeving niet altijd bevorderlijk voor de getrouwe aanbidding van God. Israël was omringd door afgoden aanbiddende natiën (Deuteronomium 13:6, 7, 12, 13). De Israëlieten waren, evenals de rest van de mensheid, zondaars. En hoewel de Wet ertoe bijdroeg dat velen van hen aan de ware aanbidding van God vasthielden, bleek de meerderheid ongehoorzaam te zijn (2 Kronieken 36:15, 16). Zij zwichtten voor hun omgeving. Bovendien heeft Satan de Duivel gedurende alle eeuwen sinds de val van de eerste mens een krachtige invloed uitgeoefend en de mensen verhinderd God te leren kennen. De apostel Paulus schreef:
4 „Als er nu in werkelijkheid een sluier ligt over het goede nieuws dat wij bekendmaken, dan is het gesluierd onder hen die vergaan, onder wie de god van dit samenstel van dingen de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen.” — 2 Korinthiërs 4:3, 4.
EEN VERANDERDE OMGEVING
5, 6. Wat is God voornemens in verband met onze huidige omgeving te doen?
5 Het ligt dus voor de hand dat een veranderde omgeving er veel toe zou bijdragen zondige mensen te helpen ’hun geest te hervormen’ ten einde de goede beginselen van God te gehoorzamen (Romeinen 12:2). Het is Gods voornemen om onder de duizendjarige regering van Jezus Christus zo’n omgeving tot stand te brengen.
6 Eerst moet het goddeloze samenstel van dingen verdwijnen, doordat het door God wordt vernietigd (1 Johannes 2:17). Vervolgens moet de Duivel, „de god van dit samenstel van dingen”, gebonden worden zodat hij de mensheid niet meer kan beïnvloeden tegen Jehovah God in opstand te komen (Openbaring 20:1, 2). Hij heeft dit tot nu toe gedaan door de mensen te bedriegen en door een beroep te doen op hun onvolmaaktheden ten einde hen te doen zondigen, hetgeen de dood met zich brengt. — Openbaring 12:9; Hebreeën 2:14, 15.
7-12. Beschrijf de toestanden die door Christus’ Koninkrijksheerschappij tot stand gebracht zullen worden.
7 In het bijbelboek der Psalmen wordt ons profetisch een voorproefje gegeven van de toestanden die zullen heersen wanneer Christus als Koning over de aarde regeert:
8 „In zijn dagen zal de rechtvaardige uitspruiten, en overvloed van vrede.” „Er zal volop koren op aarde blijken te zijn.” „Louter trouw zal uit de aarde zelf spruiten, en louter rechtvaardigheid zal uit de hemel zelf neerzien. Ook zal Jehovah van zijn zijde geven wat goed is, en ons eigen land zal zijn opbrengst geven.” — Psalm 72:7, 16; 85:11, 12.
9 En de profeet Jesaja schreef over Jezus Christus:
10 „De vorstelijke heerschappij zal op zijn schouder komen. En zijn naam zal worden genoemd: Wonderbaar Raadgever, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het stevig te bevestigen en om het te schragen door middel van gerechtigheid en door middel van rechtvaardigheid, van nu aan en tot onbepaalde tijd. Ja, de ijver van Jehovah der legerscharen zal dit doen.” — Jesaja 9:6, 7.
11 De gunstige levensomstandigheden in het nieuwe samenstel van dingen worden door Jesaja als volgt geschilderd:
12 „Het pad van de rechtvaardige is oprechtheid. Daar gij oprecht zijt, zult gij zelfs het spoor van een rechtvaardige effen maken. Ja, voor het pad van uw oordelen, o Jehovah, hebben wij op u gehoopt . . . Wanneer er van u afkomstige oordelen voor de aarde zijn, is het rechtvaardigheid wat de bewoners van het produktieve land stellig zullen leren.” — Jesaja 26:7-9.
13. Zal het voor de uit de doden opgewekte personen gemakkelijker zijn de waarheid omtrent God te leren kennen dan dit in hun vroegere leven het geval was? Waarom?
13 Wanneer over de gehele aarde Jehovah’s oordelen worden bekendgemaakt en gehandhaafd, zal de „grote schare”, die de vernietiging van het huidige samenstel van dingen overleeft en dat nieuwe samenstel wordt binnengeleid, de uit de doden opgewekte personen kunnen onderwijzen zonder hierbij door goddeloze tegenstanders van God en Christus belemmerd te worden (Openbaring 7:9, 10, 14-16). Hoeveel duidelijker zal de waarheid te zien zijn wanneer er recht en vrede heerst. Hoeveel gemakkelijker kunnen die luisteraars gehoorzamen en hun levensweg „effen maken”!
14. Hoe heeft dit samenstel van dingen de slechte neigingen die wij van onvolmaakte ouders hebben geërfd, geaccentueerd?
14 In onze huidige tijd begaan mensen criminaliteiten, en sommigen worden wat wij ’verstokte misdadigers’ noemen. Alle personen hebben zwakheden en zijn in een of ander opzicht tot zonde geneigd (Romeinen 6:19). Allen hebben deze zwakheden door genetische overerving ontvangen (Psalm 51:5). De een kan bijvoorbeeld een neiging tot onbeheerste woede en gewelddaad hebben. Sommigen zijn agressiever dan anderen en zijn geneigd ’het recht in eigen handen te nemen’ wanneer zij menen dat hun onrecht is aangedaan. Anderen worden gemakkelijker door immoraliteit, overmatig gebruik van alcohol, enzovoort, verstrikt. Maar betrekkelijk weinigen van deze personen zouden zich onder normale omstandigheden aan criminaliteiten schuldig maken. Er is een slechte omgeving als ’kweekplaats’ voor nodig waar slechte neigingen gevoed en bevorderd worden, alsmede een omstandigheid waardoor gelegenheid of aanleiding tot de wetteloze handelwijze wordt gegeven. — 1 Korinthiërs 15:33.
15. (a) Hoe zal de omgeving onder Christus’ koninkrijk ertoe bijdragen dat de goede trekken worden opgebouwd? (b) Wat zal er door de persoon zelf gedaan moeten worden om hersteld te worden?
15 Maar wanneer deze goddeloze wereld uit de weg is geruimd en Satan gebonden is, zodat hij zijn invloed niet meer kan doen gelden, kan de mensheid geleidelijk hersteld worden. De goede neigingen van de mensen zullen door de goede omgeving gevoed en aangekweekt worden; de slechte trekken zullen tegengegaan worden. Slechte verlangens en daden zullen ’niet op zijn plaats’ zijn en zullen als iets beschouwd worden dat achterwege moet blijven. Het zal echter krachtsinspanningen van iemands zijde vergen om ’toorn, slechtheid en schimpend gepraat weg te doen’ en ’zich met de nieuwe persoonlijkheid te bekleden, die door middel van nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep’ (Kolossenzen 3:8-10). Men moet een sterk verlangen hebben om te veranderen, want God wil dat zijn onderdanen hem gewillig gehoorzaam zijn (Psalm 81:11-13). Onder het bestuur van Christus en zijn medekoningen en -priesters zal degene die de veranderingen aanbrengt, op elke mogelijke wijze geholpen worden en in niets bij zijn krachtsinspanningen worden belemmerd. — Openbaring 7:17.
DEGENEN DIE GEEN LEVEN ZULLEN ONTVANGEN
16, 17. (a) Wie zullen in het nieuwe samenstel van dingen geen eeuwig leven ontvangen? (b) Hoe stelden de religieuze leiders ten tijde dat Jezus op aarde was, zich aan groot gevaar bloot?
16 Alleen degenen die zich schuldig maken aan ’lastering tegen de heilige geest’ zullen in dat nieuwe samenstel van dingen sterven (Matthéüs 12:31, 32). Deze zonde is een moedwillige, opzettelijke, opstandige, lasterlijke daad tegen God. In welk opzicht is dit een zonde ’tegen de heilige geest’?
17 Laten wij, om dit punt te illustreren, de Farizeeën eens beschouwen. Zij brachten zichzelf in groot gevaar deze zonde te begaan, en sommigen van hen hebben zich er klaarblijkelijk ook schuldig aan gemaakt. Dat zij niet in Jezus als de Messías geloofden, kan eenvoudig te wijten zijn geweest aan gebrek aan geloof, zoals in het geval van Saulus, die later de apostel Paulus werd (1 Timótheüs 1:12, 13). Maar toen Jezus over de onvergeeflijke zonde sprak, waren de Farizeeën zo juist getuige geweest van de machtige woorden en werken van Jezus waaruit bleek dat Gods geest op hem rustte. Toen zij zagen en wisten dat Gods geest door bemiddeling van Jezus werkzaam was, maakten zij zich in werkelijkheid schuldig aan lastering tegen de heilige geest. Hoe dat zo? Zij schreven Jezus’ werken moedwillig aan de macht van de demonen toe. De Farizeeën hadden een volkomen zelfzuchtig doel op het oog. Zij wilden de mensen misleiden ten einde hun machtspositie te behouden. — Matthéüs 12:22-30.
18. Zou een christen het eeuwige leven kunnen verliezen?
18 Dit zou het geval kunnen zijn met sommigen die christenen worden en vervolgens moedwillig Gods reine aanbidding de rug toekeren. In Hebreeën 10:26, 27 staat namelijk: „Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel.” — Vergelijk Hebreeën 6:4-6.
19. (a) Wat is een „zonde welke de dood met zich brengt”? (b) Hoe dient een ware christen iemand die zich schijnbaar aan zo’n zonde schuldig maakt, te bezien? (c) Kan een christen bepalen of iemand de onvergeeflijke zonde heeft begaan? Licht dit toe.
19 De apostel Johannes maakt ook melding van een „zonde welke de dood met zich brengt”, in tegenstelling tot een zonde waarmee dit niet het geval is (1 Johannes 5:16, 17; vergelijk Numeri 15:30). Een ware christen zal niet omgaan met iemand die belijdt een christen te zijn, maar die, naar het zich laat aanzien, Gods geest schijnt te lasteren en klaarblijkelijk moedwillig en zonder tekenen van berouw zondigt (2 Johannes 9-11). Een christen zal niet ten behoeve van zo iemand bidden. Hij kan echter niet iemands hart lezen en kan derhalve niet bepalen of iemand werkelijk de onvergeeflijke zonde heeft begaan. Hij kan niet zeker weten of de persoon later niet tot berouw zal komen. Hij erkent dat Christus als Rechter voor God optreedt, en hij kan de „nieren” (de diepste emoties en gedachten) en het „hart” (de voornaamste zetel der beweegreden) onderzoeken, en Christus kan bepalen of iemand zich schuldig heeft gemaakt aan lastering tegen de heilige geest. — Openbaring 2:23; Johannes 5:22, 30.
20. Hoe zal er gedurende Christus’ duizendjarige regering ten aanzien van niet te hervormen, onberouwvolle zondaars worden gehandeld?
20 Zulke onverbeterlijke, niet te hervormen personen zullen gedurende Christus’ duizendjarige regering ter dood gebracht worden. Dat zij voor eeuwig worden terechtgesteld, wordt in de Schrift afgebeeld doordat zij in het symbolische „meer van vuur” worden geworpen, hetwelk de „tweede dood” is, ter onderscheiding van de van Adam geërfde dood (Openbaring 20:14, 15). Vredeverstoorders zullen in dat nieuwe samenstel van dingen dus niet in leven worden gelaten om moeilijkheden te veroorzaken.
NU REEDS EEN BETER LEVEN
21, 22. (a) Moet men tot Christus’ duizendjarige regering wachten om een beter, gelukkiger leven te leiden? (b) Bespreek de woorden van de apostel Paulus dienaangaande in 1 Timótheüs 4:8.
21 Tot degenen die momenteel dit boek lezen, zeggen wij echter hetzelfde als de apostel zei tot sommigen die rijpe dienstknechten van God trachtten te worden, namelijk: „Toch zijn wij in uw geval overtuigd van betere dingen en dingen die met redding gepaard gaan” (Hebreeën 6:9). Wij hoeven niet tot Christus’ duizendjarige regering te wachten om er een goed begin mee te maken God te dienen. Wij kunnen en dienen dat nu reeds te doen.
22 De apostel zei verder: „Godvruchtige toewijding is nuttig voor alle dingen, daar ze een belofte inhoudt voor het tegenwoordige en het toekomende leven” (1 Timótheüs 4:8). Wij kunnen vrij zijn van vele verstrikkingen van de wereld, wij kunnen vrede des geestes genieten en een doel in het leven hebben. Wij kunnen van het leven genieten en ons in een betere verhouding tot ons gezin en onze medemensen verheugen. Maar meer dan dat, wij kunnen vol verwachting de hoop koesteren zonder te sterven de komende „grote verdrukking” te overleven, met de zekerheid dat wij ons in Gods nieuwe samenstel van dingen in de volheid des levens zullen verheugen.
23, 24. (a) Dienen wij, wanneer wij hebben gezien wat Gods Woord zegt, nog langer te wachten of de waarheid ergens anders te zoeken? (b) Moeten wij naar een andere Messías uitzien, of naar een of ander groot man die zal opstaan om ons te bevrijden? (c) Wat is derhalve de juiste handelwijze?
23 Wij bevinden ons in een soortgelijke positie als de natie Israël toen deze op het punt stond het Beloofde Land binnen te gaan. Mozes zei toen tot de Israëlieten: „Dit gebod, dat ik u heden gebied, is niet te moeilijk voor u, noch is het ver weg. Het is niet in de hemel, zodat er te zeggen valt: ’Wie zal voor ons tot in de hemel opstijgen en het voor ons halen, dat hij het ons moge doen horen, opdat wij het mogen volbrengen?’ Ook is het niet aan de overkant van de zee, zodat er te zeggen valt: ’Wie zal voor ons oversteken naar de andere kant van de zee en het voor ons halen, dat hij het ons moge doen horen opdat wij het mogen volbrengen?’ Want het woord is zeer dicht bij u, in uw eigen mond en in uw eigen hart, opdat gij het moogt volbrengen.” — Deuteronomium 30:11-14.
24 Het is niet werkelijk moeilijk voor u te weten wat God van u verlangt en dienovereenkomstig te handelen. Jezus Christus zal u helpen indien u geloof oefent en overeenkomstig dit geloof handelt (Matthéüs 11:28-30). U hoeft niet iemand naar de hemel te laten gaan om de boodschap te halen die nodig is. Jezus Christus heeft dit gedaan en wij hebben zijn geboden in de bijbel. U hoeft niet naar een ver land te reizen — „aan de overkant van de zee” — om wijsheid of filosofie van de mensen daar te krijgen. U hoeft niet een hogere opleiding te ontvangen, noch alle huidige en vroegere religies te onderzoeken, om de waarheid te vinden. U hebt in de bijbel over Gods voornemen gelezen. Het is in uw eigen mond en hart. Het is „dit goede nieuws van het koninkrijk” (Matthéüs 24:14). Een apostel van Christus zei in dit verband: „Indien gij dat ’woord in uw eigen mond’, dat Jezus Heer is, in het openbaar bekendmaakt en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.” — Romeinen 10:5-10.
25. Verlangt God iets groots van ons, of wat verlangt hij?
25 God verlangt dus geen grote en machtige daden van u, maar hij zegt: „Hij heeft u verteld, o aardse mens, wat goed is. En wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?” (Micha 6:8) Is dit niet redelijk — is dit niet werkelijk wat een ieder behoort te doen?
26, 27. Wat zijn enkele dingen die wij kunnen doen om nu reeds een voorsprong te krijgen?
26 U kunt derhalve nu reeds een voorsprong krijgen door onrecht uit uw eigen leven te bannen. Om niet door een slechte omgeving van uw koers te worden afgebracht, zult u zich moeten distantiëren van nauwe omgang met degenen die slechte dingen beoefenen. Paulus schreef aan personen die trachtten God te dienen: „In mijn brief heb ik u geschreven niet langer in gezelschap te verkeren van hoereerders, niet bedoelend volledig het gezelschap te mijden van de hoereerders van deze wereld of de hebzuchtige personen en afpersers of afgodendienaars. Anders zoudt gij feitelijk uit de wereld moeten gaan” (1 Korinthiërs 5:9, 10). Misschien hebt u vrienden en collega’s die verkeerde dingen doen, en natuurlijk kunt u niet volledig de omgang met hen mijden. Maar u zult zich niet met hen verbinden in kwaaddoen, noch zult u voortdurend hun intieme gezelschap zoeken. U dient veeleer de goede omgang met christenen te zoeken, die u juiste dingen ziet doen. Dit zal u versterken. — Hebreeën 13:7.
27 Wanneer u deze dingen hebt gedaan, dient u vervolgens standvastig deze koers te blijven volgen. Vertrouw op God en wacht totdat hij in zijn rechtvaardige nieuwe samenstel van dingen onrecht, misdaad en verdriet volledig zal uitbannen. — Jesaja 32:1, 16-18.
[Illustraties op blz. 159]
Een slechte omgeving draagt bij tot misdaad
[Illustratie op blz. 161]
Onder de heerschappij van Jezus Christus zal een gezonde omgeving tot een goed gedrag aanmoedigen