De heerschappij van koning dood
„Niettemin heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, zelfs over hen die niet hadden gezondigd naar de gelijkheid van de overtreding welke Adam heeft begaan, die een overeenkomst vertoont met hem die zou komen.” — Rom. 5:14, NW.
1. Welk getuigenis is aanwezig van de heerschappij van de dood en wanneer is zijn heerschappij begonnen?
KIJK waar gij ook wilt over de lengte en breedte van deze mooie aarde, op heuveltoppen of in de dalen, waar gij ook enige tekenen van leven ziet, gij zult ook gedachtenissen aan de dood zien. In de nabijheid van iedere grote of kleine stad of ieder dorp, langs prachtige landwegen, zal uw blik van misschien enkele tot honderden gedenkplaten, kruisen of grafstenen ontwaren, die getuigenis afleggen van het feit dat de dood als koning heerst. Maar behalve deze zijn er duizenden ongetelde en vergeten doden die geen merktekenen of beelden hebben ter identificatie van de plaats waar zij liggen. Die plaats kan een slagveld zijn geweest, een woestijn, een sneeuwveld of de schijnbaar eindeloze uitgestrektheden van de zee. Zij die hen kenden, zijn zelf niet meer hier om ons te vertellen waar zij liggen. Het graf is inderdaad een van de drie dingen die nooit verzadigd zijn (Spr. 30:15, 16). Maar beschouw ook de schijnbaar onbeperkte duur van de heerschappij van deze souverein. Onze voorvaderen hebben allen zijn koningschap erkend. Ja, wij kunnen teruggaan tot de allereerste man en vrouw en bemerken dat de heerschappij van deze onwelkome koninklijke regering in hun tijd werd erkend, en daar heeft ze haar begin gehad.
2. Wat is Jehovah’s voornemen met betrekking tot de mens en de aarde?
2 Het was echter niet het voornemen van de Schepper dat de dood door het land zou maaien en voortdurend aan zijn buit zou toevoegen. Hij schept geen behagen in de dood, maar hij zou liever willen dat zelfs de goddeloze zich van zijn weg afkeert en leeft (Ezech. 18:32; 33:11). Ware er niet één goddeloze samenzweerder en twee medeplichtigen geweest dan hadden er nimmer tranen, harteleed en gebroken huisgezinnen behoeven te zijn, veroorzaakt door ziekten, plagen, hongersnoden en het zwaard. Indien het verstandige bevel van de Schepper was gehoorzaamd en zijn aardse kinderen de liefde van Jehovah in hun hart hadden bewaard, zouden wij nu een wereld hebben vol met gelukkige, gezonde, rijpe mannen en vrouwen. Dezen zouden volledig geluk vinden in het onderwijzen van net zulke blijde kinderen, en alles zonder een spoor van zonde, lijden, dood en onvolmaaktheid. Hoe weten wij dit? Het oudste en betrouwbaarste boek ter wereld, de Bijbel, onthult dat dit het voornemen van de Schepper was. Daarin wordt vermeld: „En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!” (Gen. 1:27, 28). Het is zijn voornemen dat de aarde blijvend zal worden bevolkt. ’Want alzo zegt Jehovah, Die de hemelen geschapen heeft, die God, Die de aarde geformeerd, en Die ze gemaakt heeft; Hij heeft ze bevestigd, Hij heeft ze niet geschapen, dat zij ledig zijn zou, maar heeft ze geformeerd, opdat men daarin wonen zou: Ik ben Jehovah, en niemand meer’ (Jes. 45:18, AS). Zijn voornemen zal worden verwezenlijkt. — Jes. 66:1; 60:13; 11:9.
3. Wie is verantwoordelijk voor de heerschappij van de dood en waaruit bestond zijn eerzucht?
3 Maar, zult gij misschien vragen, wie bewerkstelligde de verandering van de volmaakt ideale toestand tot de ellendige chaos waarin de wereld tegenwoordig verkeert? De goddeloze samenzweerder die met dit alles is begonnen, Satan de Duivel, heeft niet de volledige en uiteindelijke gevolgen van zijn verkeerde daden voorzien. Hij besloot een onwettige, zelfzuchtige eerzucht te bevredigen en anderen te laten zien wat hij tot stand kon brengen. Die eerzucht heeft hem gelijk een intense hebzucht verteerd en heeft hem van een oorspronkelijk volmaakt schepsel veranderd in een schepsel dat zich niet bekommert om het lijden en de ellende die worden voortgebracht door de bevrediging van zijn begeerte. Er kwam een tijd waarin hij besloot dat hij, in plaats van zijn Schepper op loyale wijze te vertegenwoordigen en zijn verheven ambt te gebruiken om de aardse schepselen die onder zijn hoede waren, er toe te leiden gehoorzaamheid en verschuldigde aanbidding aan Jehovah te betonen, hen er toe zou leiden deze hulde aan hem zelf te doen brengen. Verwaand en met verdorven wijsheid redeneerde hij dat zijn persoonlijke schoonheid, de gave van zijn Schepper, een dergelijke erkenning verdiende. Daar hij bewondering en aanbidding begeerde, zwoer hij dat hij gelijk de Allerhoogste zou worden. — Ezech. 28:14-17.
4. Hoe ging de Duivel te werk ten einde zijn voornemen te verwezenlijken, en waardoor werd Eva er toe gebracht te zwichten?
4 Ten einde zijn doel te bereiken was Satan nu bereid een lasteraar, een bedrieger, een tegenstander van Jehovah en een verslinder te worden, zoals te kennen wordt gegeven door de namen Duivel, Slang, Satan en Draak. Terwijl hij al de geraffineerdheid van zijn verheven positie gebruikte en zijn boodschap mededeelde door middel van de zichtbare slang, verzekerde hij de eerste vrouw dat zij, door zijn raadgeving op te volgen, iets zou hebben wat veel grootser was dan wat een onbetrouwbare God haar had gegeven. Of zij nu geschokt was bij de oorspronkelijke inblazing dat haar hemelse Vader niet was te vertrouwen of niet, is onbelangrijk en het wordt niet in het bericht vermeld. Dat zij zwichtte voor de bekoring van de prijs en in overtreding geraakte, dát is belangrijk. Jakobus schreef: „Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte wordt uitgelokt en verleid. Daarna baart de begeerte, wanneer ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer ze is voleindigd, brengt de dood voort” (Jak. 1:14, 15, NW). Het is duidelijk dat Eva de zaak niet ten volle overwoog met betrekking tot de betrouwbaarheid van de autoriteit die de belofte deed, en evenmin raadpleegde zij Adam, haar hoofd, over de zaak. Hierin gaf zij blijk van een tekort aan liefde. Betoverd door het vooruitzicht dat zij kon verwerven, besloot zij het verbodene te grijpen en vervolgens haar echtgenoot er aan te helpen.
5. (a) Inzake welke kwestie werd Adam gedwongen een beslissing te nemen, en wat bracht hem er toe de verkeerde beslissing te nemen? (b) Wat bracht de samenzweerder tot stand door Adam en Eva te doen afwijken?
5 Nadat de sluwe tegenstander bij Eva succes had gehad, gebruikte hij haar vervolgens als zijn werktuig om de rechtschapenheid van Adam te verbreken. Zij was been van zijn been en vlees van zijn vlees. Toen zij Adam tot eten uitnodigde, drongen de volledige consequenties van haar ongehoorzame daad zeer waarschijnlijk tot hem door. Hij werd niet bedrogen. Hoe zou zijn Schepper optreden? Zou hij Zijn enige menselijke gezelschap onmiddellijk verliezen? Waarom had zij hem gedwongen een beslissing in deze kwestie te nemen? Voor haar te zwichten, betekende ongehoorzaamheid aan zijn God. Het was een keuze tussen liefde en plicht ten aanzien van Jehovah en toegenegenheid en aantrekking tot zijn hulpe; een keuze tussen de Schepper en het schepsel, tussen aan de ene kant zijn leven door beginselen te besturen, in overeenstemming met de goddelijke hoedanigheden die hem waren geschonken, en aan de andere kant door hartstocht, de sterke invloed van de menselijke emotie. Ook Adam ontbrak het aan ware liefde voor zijn Schepper en hij nam de verkeerde beslissing. Zonder dankbaarheid jegens God werd het eerste menselijke paar medeplichtigen van de grote samenzweerder. Satan was er in geslaagd om Jehovah, wiens glorie boven de aarde en de hemelen is, te smaden. De Duivel verving de waarheid door leugen en vernietigde de zuivere en juiste aanbidding op aarde. Jezus betuigde omtrent hem: „Die was een mensenmoordenaar toen hij begon, en hij is in de waarheid niet staande gebleven, want er is geen waarheid in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen.” — Joh. 8:44, NW.
6. (a) Welke belastering van Jehovah was stilzwijgend inbegrepen bij Satans leugen? (b) Hoe dienden Adam en Eva gereageerd te hebben? Hoe hebben zij gereageerd, en waarom?
6 Beschouw nu voor een ogenblik de tactiek waarvan de Duivel zich van het begin af aan heeft bediend. Door zijn leugenachtige bericht, ’gij zult niet sterven’, te verspreiden, plantte hij twijfel, wantrouwen en ongeloof in de geest van de eerste mensen, en daardoor haalde hij de weergaloze, luisterrijke en prijzenswaardige naam van Jehovah neer tot het niveau van een uitbuitende afperser. Hij beschuldigde God er van dat hij een opzettelijke bedrieger was, die er belang in stelde de mens te verdrukken en die daarom geheel en al onbetrouwbaar was. In dit alles openbaarde hij wat hij zelf was geworden. Waren de menselijke kinderen van hun hemelse Vader, die door zo vele uitdrukkingen van zijn liefde, goedgunstigheid en zorg omringd waren, gebelgd over zulke valse beschuldigingen? Riep een van hen uit: ’Jij slang in het gras, jij kunt mijn Vader niet zo noemen’? Het bericht laat niet toe dat wij zo denken. Het werk van de bedrieger werd zo handig gedaan en er werd zulk een beroep gedaan op hun persoonlijke belangen dat zij alles vergaten en hun beste vriend de rug toekeerden. Zonder gronden te hebben om ook maar in het minst aan Jehovah te twijfelen, bleven zij in gebreke het geloof te tonen dat vereist is om God te behagen. Toen hun werd voorgesteld een handelwijze te volgen waardoor hun onbeperkte vrijheid, bandeloze vrijheid, werd geboden, braken zij los en sloegen de door hen zelf verkozen weg in, en zij begonnen zichzelf naar hun meester te modelleren. Doordat zij de weg van een overtreder kozen, werd de dood hun koning. Hij is een harde, meedogenloze heerser geweest, en, hoe de mens ook moge proberen, hij is niet in staat de macht van de dood te breken.
7. Welk besluit moeten wij individueel nemen? waarom? en met welke resultaten in gedachten?
7 Maar gij en ook ik moeten kiezen tussen loyaliteit aan Jehovah aan de ene kant en onderwerping aan de aartsvijand Satan de Duivel aan de andere kant. Door onze handelwijze ondersteunen wij een van deze twee meesters. Dit is zo omdat wij een vrije wil hebben. Jehovah gehoorzamen, betekent leven, voor zijn vijand zwichten, betekent ten slotte de dood. Wij moeten er voor waken voor verzoeking te zwichten ten einde ons vlees te behagen, en wij moeten er voor oppassen dat wij niet tot werktuigen van de tegenstander worden gemaakt om anderen te verstrikken. De apostel Paulus waarschuwde: „Want indien gij in overeenstemming met het vlees leeft, zult gij zeker sterven; maar indien gij de praktijken van het lichaam ter dood brengt door de geest, zult gij leven.” — Rom. 8:13; Gal. 5:16, 17; Rom. 8:5-8, NW.
8. Hoe is de levensduur van de mens, daar hij van Jehovah’s goedertierenheid was afgesneden, korter geworden?
8 Beschouw nu ’s mensen korter wordende levensduur, het gevolg van het feit dat hij zich van Gods onverdiende goedgunstigheid heeft afgesneden. Wonende in het land waar de dood zijn schaduw wierp, hebben noch Adam noch enigen van zijn nakomelingen een volle duizendjarige dag geleefd. Een lange levensduur is geleidelijk afgenomen met verscheidene plotselinge dalingen in het leven der mensen. Na de eerste tien geslachten van Adam tot Noach geraakte niemand tot een leeftijd van negenhonderd jaar. Sem, die na Noach kwam, werd slechts zeshonderd jaar. De drie volgende geslachten bereikten een leeftijd waarvan de grens binnen de vierhonderd tot vijfhonderd jaar lag. Daarna volgde nog een plotselinge daling, want binnen vijf geslachten werd de levensduur van de mens gehalveerd. De vier geslachten die vervolgens kwamen, reikende tot aan Jozef, de zoon van Jakob, brachten de maximum levensverwachtingen van de mens omlaag tot aan het honderd-jaar-punt (Genesis de hoofdstukken 5, 7 en 11). De dood heerste als koning van Adam tot Mozes en de zwakker wordende levensvonk van de mens was precies als een nevel die slechts voor een poosje verschijnt. De grote samenzweerder had het vermogen, door middel van overtreding de plaag des doods te brengen maar hij bezat niet de macht van het leven, want alleen in Jehovah’s hand is de adem of de levenskracht der gehele mensheid. — Jak. 4:14, NW; Job 12:10.
9. Waardoor wordt aangetoond dat de jaren der patriarchen even lang waren als onze jaren tegenwoordig?
9 Het is ondeugdelijk te zeggen dat de jaren van de patriarchen niet zo lang waren als de onze, dat ze misschien zo kort waren als onze maanden, want God had de mens speciaal lichten gegeven in het firmament om dagen en jaren aan te duiden. Hoewel hun jaarlijkse perioden niet tot op de fractie van een dag werden berekend, kon er omtrent de jaargetijden geen misvatting zijn aangezien Jehovah had gezegd: „Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden.” — Gen. 1:14; 8:22.
DE DOODSTOESTAND VAN DE MENS
10. Welke verscheidene niet-Bijbelse theorieën zijn er betreffende de doodstoestand?
10 Zes duizend jaren lang reeds zijn de mensen gestorven, maar, hoe vreemd het ook moge schijnen, de grote meerderheid weet niet wat de doodstoestand in werkelijkheid is. Zij die de Bijbel niet hebben, geloven hetzij hun persoonlijke theorieën of hun speciale heilige boeken. Zelfs zij die de Bijbel bezitten, zijn grotelijks in verwarring door de overleveringen van mensen. De algemene religieuze opvatting is dat de dood afscheiding of vervreemding van God is. Sommigen hebben gezegd dat de dood het sluiten van de hemel voor de verloren ziel betekent. Daar er wordt aangenomen dat de ziel onsterfelijk is en voor altijd moet blijven leven, en daar haar een gelukkig bestaan, of de hemel, wordt ontzegd, volgt er uit dat ze voor eeuwig in een staat van ellende moet verblijven. Heidense overlevering, menselijke philosophie, de literatuur en het onderwijs der wereld hebben over het algemeen deze conclusies gevolgd.
11. Wat is het Schriftuurlijke getuigenis betreffende de toestand van de doden?
11 Laten wij voor ons eigen welzijn Gods Woord raadplegen voor het juiste antwoord. Sprekend over wat er geschiedt op het ogenblik dat de mens sterft, zegt Psalm 145, vers vier (Ned. PB): „Uitgaan zal zijn geest en wederkeeren zal hij tot zijne aarde; op dien dag gaan al hunne raadslagen ten gronde” (Zie Psalm 146:4, Statenvert.). Stellig zullen indien iemands raadslagen ten gronde gaan ook alle kennis en gevoel evenzo ten gronde gaan. Dit wordt bevestigd door Prediker 9:5 (PC): „De levenden weten tenminste nog, dat zij eens zullen sterven, maar de doden weten helemaal niets. Voor hen bestaat er geen loon, want hun aandenken wordt vergeten.” Ook de profeet Job beschrijft de doodstoestand met de woorden: „Daar, waar de bozen hun tieren staken, waar rust vindt, wiens kracht is bezweken; waar de gevangenen allemaal vrede genieten, en de stem van de drijvers niet horen; waar kleinen en groten gelijk zijn, de slaven van hun meesters bevrijd” (Job 3:17-19, PC). „Maar een man sterft, als hij verzwakt is, en de mens geeft den geest, waar is hij dan?” (Job 14:10). Er is geen activiteit in de doodstoestand. „De doden zullen den HERE [Jehovah] niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald zijn.” „Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf [Sheol], daar gij heengaat.” — Ps. 115:17; Pred. 9:10, AS.
12. Welke feiten ondersteunen de Schriftuurlijke positie betreffende de doodstoestand, en hoe wordt dit bevestigd door het oordeel dat over Adam werd uitgesproken?
12 Aan de hand van het bewijs kunnen wij dus zien dat de dood het einde van iemands bestaan is. Het is physieke dood, en elke poging om een onderscheid te maken tussen dat en een zogenaamde geestelijke dood is onschriftuurlijk. De mens sterft physiek en geestelijk tegelijkertijd. De geest van de gestorven persoon kan niet functioneren, zijn ogen kunnen niet zien, zijn oren kunnen niet horen en evenmin kunnen zijn lippen spreken. De dood is voor de mens hetzelfde als voor de lagere dieren (Pred. 3:19-21; Ps. 104:29; 145:20). Merk op hoe duidelijk God dit maakte toen het eerste doodvonnis werd uitgesproken. God besloot zijn oordeel tegen Adam met de woorden: „Want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren” (Gen. 3:19). Hij moest teruggaan naar de toestand van niet-bestaan waaruit hij was voortgekomen. Er was in de mens geen deel van de godheid dat in leven moest worden gehouden.
13. Hoe weten wij dat Adam niet onsterfelijk was en dat de hemel niet zijn bestemming zou zijn?
13 Het bericht zegt er bovendien niets over dat Adam of zijn nageslacht de hemel verloren. De hemel was nimmer aan Adam of zijn na geslacht beloofd en aanspraak gemaakt hebben op het recht er op zou hoogst aanmatigend zijn geweest. ’Aangaande den hemel, de hemel is van Jehovah; maar de aarde heeft Hij den mensenkinderen gegeven’ (Ps. 115:16, AS). Enkel het feit dat zij waren geschapen, gaf hun niet het recht op een onvoorwaardelijk, eindeloos aards leven, en nog minder op een geestelijke of hemelse toestand. Alleen de tegenstander beloofde dat, namelijk, dat zij gelijk goden zouden zijn, en hij kon zijn belofte, dat de mens niet zou sterven, niet houden. Bovendien voltrok God het doodvonnis door te handelen overeenkomstig zijn woord: „Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.” Daarom zond Jehovah God hem uit de hof van Eden, en hij plaatste de cherubim, en de vlam van een zwaard, om de weg van de boom des levens te bewaren. — Gen. 3:22-24.
14. Wat zijn de alternatieven waartegenover God de schepselen plaatst?
14 Leven en dood, en niet leven in geluk contra leven in ellende, zijn de bestemmingen die in de Schrift tegenover elkaar worden geplaatst. Dit wordt aangetoond door datgene wat Mozes tegenover de kinderen van Israël tot uitdrukking bracht: „Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen den hemel en de aarde; het leven en den dood heb ik u voorgesteld, den zegen en den vloek! Kiest dan het leven, opdat gij levet, gij en uw zaad” (Deut. 30:19). Spreuken 8:35, 36 vermeldt: „Want die Mij vindt, vindt het leven, . . . allen, die Mij haten, hebben den dood lief.”
15. (a) Wat verloor Adam voor zichzelf en zijn nakomelingen? (b) Waardoor wordt bewezen dat het niet Gods voornemen was iemand der gevallen mensheid eeuwige kwelling te doen ondergaan?
15 De heerschappij van de dood als koning weerspreekt elke bewering, dat het lot van Adam of van zijn nakomelingen eeuwige kwelling, of een toekomst in ellende, is. Niet eeuwige kwelling begon als koning te heersen en de mensheid kwam daar destijds ook niet voor in aanmerking. Adam verloor voor zichzelf en zijn nakomelingen het voorrecht de goddelijke opdracht, nakomelingen voort te brengen, zich te vermenigvuldigen, de aarde te vervullen en haar te onderwerpen, uit te voeren; hij verloor de heerschappij over de vogels in de lucht, het vee en de vissen, en verloor zijn eigen leven. Ofschoon het hem werd toegestaan 930 jaren te bestaan, was het toch een bestaan gekweld door kommer en gezwoeg, en zonder de vrede en zegen van God. Wij hebben de onvolmaaktheid geërfd die ons door onze eerste ouder werd nagelaten. Gods Woord zegt: „Door één man is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde de dood, en de dood heeft zich aldus tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen hadden gezondigd” (Rom. 5:12, NW). Allen waren in hun voorvader Adam vertegenwoordigd, door middel van zijn nog niet geboren zaad, en zondigden op vertegenwoordigende wijze in hem. Derhalve is er geen enkel rechtvaardig mens, zelfs niet één. Om deze reden kon ook geen enkele afstammeling van Adam zijn medemens van de heerschappij van de dood bevrijden, want hoe zou de ene slaaf de andere kunnen bevrijden? Er staat geschreven: „Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven” (Ps. 49:8; Rom. 3:10, NW). In plaats dat eeuwige kwelling het loon voor de zonde is, lezen wij: „Het loon dat de zonde betaalt, is de dood, doch de gave die God schenkt, is eeuwig leven door Christus Jezus onze Heer.” — Rom. 6:23, NW.
16. Geef Schriftuurlijke bewijzen dat de dood niet alleen over de lichamen van mensen maar ook over de zielen regeert.
16 De heerschappij van de dood wordt niet alleen over de lichamen maar ook over de zielen van mensen uitgeoefend. De ziel die zondigt, díe sterft (Ezech. 18:4, 20). Het is de ziel die bij de dood naar het graf gaat en waaruit ze door een opstanding wordt bevrijd. Psalm 89:49 verklaart: „Wat man leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs? Sela.” Psalm 49:16 luidt: „Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. Sela.” Psalm 114:8 (Ned. PB) luidt: „Want Hij heeft mijne ziel bevrijd van den dood, mijne oogen van tranen, mijne voeten van het vallen.” Nog een paar teksten waardoor wordt bewezen dat de ziel kan sterven of vernietigd kan worden, zijn de volgende: Ps. 30:4; 78:50; Jes. 55:3; Matth. 10:28; Mark. 14:34; Luk. 2:35, en Openb. 16:3.
DE MENSELIJKE ZIEL
17, 18. (a) Wat is de ziel? (b) Welke Schriftuurplaatsen weerleggen valse leringen betreffende menselijke zielen?
17 Wat is dan de ziel zult gij vragen? Ze is niet iets ontastbaars, iets geheimzinnigs dat niemand ooit heeft gezien. De menselijke ziel wordt voor ons gedefinieerd in Genesis 2:7: „En [Jehovah] God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.” Iedere persoon is een ziel. De adem of geest des levens, door middel waarvan God het menselijke organisme opwekte, levend maakte of bezielde, en het lichaam van de mens vormden tezamen het eerste levende menselijke schepsel of de eerste levende ziel. Derhalve wordt ook alleen het bestaan van een mens ziel genoemd. Er waren zielen in het vissen- en vogelrijk en andere dierlijke zielen op aarde voordat de mens werd geschapen, zoals wordt te kennen gegeven door Genesis 1:20, 30 volgens de Statenvertaling. In de kanttekening van de King James Vertaling zien wij dat „leven” in deze teksten door „ziel” en „levende ziel” wordt vervangen.
18 Van het begin af aan heeft Gods grote tegenstander veroorzaakt dat de leugen, dat de mens een onsterfelijke of voor de dood onaantastbare ziel heeft die niet sterft, vrijelijk werd onderwezen. Volgens deze menselijke overlevering heeft ieder mens slechts één ziel, terwijl Exodus 1:5 zegt: „Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen.” Hoe konden zeventig zielen uit Jakobs heup komen wanneer de overlevering leert dat God elk lichaam één ziel geeft bij zijn geboorte? Het is duidelijk dat het woord ziel naar Jakobs zeventig levende afstammelingen verwijst en niets meer. Volgens Leviticus 5:1, 2 (van Winghe) kunnen zielen horen, zien, spreken, zondigen en voelen. Kan het voor iemand te moeilijk zijn te begrijpen wat de zielen waarnaar hier wordt verwezen, moeten zijn, aangezien alleen levende menselijke schepselen al deze dingen zouden kunnen doen? Laten wij dan niet langer de dwalende overleveringen van mensen volgen die God smaden en tot de dood leiden, wanneer het zo gemakkelijk is de waarheid te leren kennen die tot het leven leidt.
19. Hoe is het mogelijk dat zo velen het bij het verkeerde eind zouden hebben met betrekking tot de ziel en de toestand der doden?
19 Sommigen kunnen echter denken: Het kan toch niet mogelijk zijn dat millioenen mensen het bij het verkeerde eind hebben? Laten wij ons voor ons antwoord wederom tot de Schrift wenden. Hierin wordt getoond dat Satan de gehele wereld heeft bedrogen of verleid. In het twaalfde hoofdstuk van de Apocalypse (Openbaring) wordt verteld dat Michael oorlog voert tegen de Draak en zijn engelen. Vers negen luidt: „De grote Draak werd neergesmakt, de oude slang, die Duivel en Satan heet en de ganse aarde verleidt” (PC). De apostel Johannes schreef: „Wij weten dat wij onze oorsprong vinden bij God, doch de gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19, NW). De profeet Jeremia voorzag hoe personen van goede wil zouden erkennen dat zij dwaling hadden gevolgd en naar Jehovah’s organisatie zouden vlieden voor toevlucht, toen hij schreef: „O [Jehovah]! Gij zijt mijn Sterkte, en mijn Sterkheid, en mijn Toevlucht ten dage der benauwdheid; tot U zullen de heidenen komen van de einden der aarde, en zeggen: Immers hebben onze vaders leugen erfelijk bezeten, en ijdelheid, waarin toch niets was, dat nut deed.” — Jer. 16:19.
20. Hoe wordt door de kwestie van een opstanding bewezen wat de toestand van de doden is?
20 Maar hoe zou het zijn indien er geen opstanding der doden zou wezen? Volgens de overleveringen van mensen zou de ontlichaamde zielen het verschrikkelijke lot beschoren zijn voor eeuwig ontlichaamd te blijven. Maar volgens het logische argument van de apostel Paulus zouden allen die zijn gestorven, zijn vergaan (1 Kor. 15:18, NW). De apostel Paulus koesterde geen twijfel omtrent de opstanding maar zette deze leer duidelijk uiteen en onderwees haar vrijmoedig. Hij vermeed fabels en eigen uitleggingen. Hij formuleerde geen eigen definities zoals sommigen doen, zeggende: „Het loon der zonde is de dood — een dood die nimmer sterft,” want zoiets is het Woord Gods op bedrieglijke wijze hanteren. Hij redeneerde niet dat „vernietigen” niet „vernietigen” maar „levend bewaren in kwelling” betekent, want dat zou het verdraaien van de Schrift zijn tot iemands eigen vernietiging (Ps. 145:20). Paulus liet God waarachtig bevonden worden ook al zou hierdoor iedere mens tot een leugenaar worden gemaakt.
21, 22. (a) Welke twee klassen worden geopenbaard, en wat is de hoop van hen die geloof oefenen? (b) Hoe kunnen schijnbaar tegenstrijdige teksten met elkaar in overeenstemming worden gebracht?
21 Terwijl de dood als koning heerste, openbaarden zich twee klassen personen. De ene had geloof in Gods belofte dat het zaad van de vrouw ter bestemder tijd de kop van de slang zou verpletteren. Dezen streefden er naar Jehovah te behagen. De andere klasse was er, gelijk het eerste menselijke paar, van vervuld hun eigen weg te gaan, en zij werden vervolgers der godvruchtigen. Het duurde niet lang of de geest van hem bij wie de dood zijn oorsprong heeft gevonden, bracht vrucht voort en Kaïn doodde zijn broeder Abel. Aan allen die evenzo werden vervolgd, gaf Jehovah niet de verzekering dat zij onmiddellijk naar de hemel zouden gaan maar dat zij in de opstanding van de doden zouden delen. Duizenden jaren later was de opstandingshoop nog steeds de hoop van godvruchtige mensen, zoals Jezus aantoonde toen hij Nicodemus vertelde dat er tot aan die tijd ’geen enkel mens in de hemel opgestegen was behalve hij die uit de hemel was nedergedaald, de Zoon des mensen’ (Joh. 3:13, NW). In het apocalyptische visioen dat zes en zestig jaar na het begin van Jezus’ bediening werd geschreven, zag de apostel Johannes de zielen van hen die waren geslacht vanwege het woord van God en vanwege het getuigeniswerk dat zij plachten te doen, nog steeds niet in de hemel. Hij schreef: „En zij riepen met een luide stem, zegende: ’Tot wanneer, Souvereine Heer, gij die heilig en waarachtig zijt, weerhoudt gij u er van te oordelen en ons bloed te wreken aan hen die op de aarde wonen?’” (Openb. 6:10, NW). De eindbeloning wordt hun pas gegeven na het oordeel dat in 1918 begon. — Openb. 11:18.
22 De teksten die met de voorgaande gevolgtrekkingen in strijd schijnen te zijn, kunnen gemakkelijk met elkaar in overeenstemming worden gebracht. De verschijning van Mozes en Elia op de berg der transfiguratie was geen lichamelijke werkelijkheid, want Jezus vertelde de discipelen: „Vertelt niemand het visioen totdat de Zoon des mensen uit de doden is opgewekt” (Matth. 17:9, NW). Dat Henoch werd weggenomen en dat Elia werd opgenomen, betekende het einde van hun bediening en hun dood, maar niet de vervulling van Gods belofte aan hen, zoals door Hebreeën 11:39 (NW) wordt aangetoond: „En toch hebben deze allen, hoewel er ten aanzien van hen door hun geloof getuigenis werd afgelegd, de vervulling der belofte niet verkregen.” In plaats dat die getrouwe mensen uit vroegere tijden naar een letterlijke hemel gingen, zagen zij vooruit naar de tijd waarin de Almachtige God, die in de hemelen woont, zijn heerschappij en autoriteit hier op aarde zou bevestigen.
23. Naar wat voor soort van regering en heerschappij zagen Abraham en andere getrouwe mensen uit?
23 Abraham en andere getrouwe mensen zagen uit naar een toekomstige stad of regering waarvan God de bouwmeester en maker zou zijn. Daar deze stad een hemelse oorsprong zou hebben, noemt de apostel Paulus haar een hemelse stad (Hebr. 11:8-10, 13-16). Zij hoopten in de zegeningen er van te delen door middel van de opstanding en verklaarden daarom in het openbaar dat zij vreemdelingen en tijdelijke inwoners in het land waren. Zij prezen dat koninkrijk waarin Gods wil op aarde zal worden gedaan zoals die in de hemel wordt gedaan, waarin de opbrengst van de aarde voor allen zal zijn, en waarin de aarde gevuld zal zijn met de kennis van de heerlijkheid van Jehovah zoals de wateren de zee bedekken (Pred. 5:9; Hab. 2:14). Dan zal de dood niet meer de opperste macht en autoriteit over de mensheid bezitten en uitoefenen. Hij zal geen koning meer zijn. Christus en zijn bruid zullen de nieuwe wereld gedurende duizend jaar regeren en Satan zal gebonden zijn.
24. Welke uitwerking dient deze kennis op ons te hebben?
24 Hoe dient de kennis van de waarheid onze tong los te maken uit dankbaarheid voor de bevrijding uit de kluisters van onwetendheid en bijgeloof, welke bevrijding Jehovah voor ons heeft bewerkt! Hoe dient het ons er toe te brengen het aan millioenen te willen vertellen, zodat ook zij uit Satans knechtschap kunnen worden bevrijd! Jezus zeide zijn discipelen dat zij wat zij in het oor hoorden, van de daken der huizen moesten verkondigen. Wat zouden wij anders kunnen doen, wij die eens slaven van zonde en de dood waren maar die nu vrij zijn? Zeg tot de gevangenen: Gaat uit, aanbidt Jehovah in heilige opstelling en kledij!