-
Het hoofd bieden aan periodes van lusteloosheidOntwaakt! 1973 | 22 maart
-
-
Nog een andere grote positieve kracht is hoop. De bijbel hecht grote waarde aan hoop. Deze eigenschap wordt in de bijbel verbonden met geloof en liefde, twee van de grootste deugden (1 Kor. 13:13). Hoop is een anker voor de ziel en een beschermende helm voor de geest. Wat van andere dingen kan worden gezegd, geldt zeker voor lusteloosheid: „Ook hieraan komt een eind.” Hoewel de zon niet elke dag schijnt, houdt ze ook niet voor onbeperkte tijd op te schijnen. Blijf dus uitzien naar betere tijden. — 1 Thess. 5:8; Hebr. 6:19.
Natuurlijk zult u tijdens een periode van lusteloosheid ook erg geholpen worden door consideratie van de zijde van uw naaste omgeving. U zult de meeste kans hebben dat men consideratie met u gebruikt, als u dat ook met anderen doet wanneer zij zich lusteloos voelen. Als u iets in die richting opmerkt, betoon dan empathie en medegevoel. Wees tactvol jegens zulke personen, betoon consideratie en sympathie en houd rekening met hun stemming en irritatie. Wanneer u dergelijke gevoelens zaait, zult u zeer waarschijnlijk hetzelfde oogsten wanneer ú het hoofd moet bieden aan een periode van lusteloosheid.
-
-
Moeten christenen de sabbat houden?Ontwaakt! 1973 | 22 maart
-
-
Moeten christenen de sabbat houden?
EEN orthodoxe rabbijn liep ruim vijftien kilometer van de Kennedy-luchthaven in New York naar een huis in Brooklyn. Waarom hij dat deed? Wel, zijn vliegtuig landde op vrijdagavond, na zonsondergang, en het ging tegen zijn religieuze wetten in om op zijn sabbatdag van een openbaar vervoermiddel gebruik te maken. Sommigen in de staat Israël dringen er voortdurend op aan dat het bussen en zelfs brandweerauto’s verboden wordt op de sabbat te rijden. Soms gaan deze orthodoxe joden naast elkaar, van stoep tot stoep, plat op de straat liggen om al het verkeer op de sabbat tegen te houden. Natuurlijk houden niet alle orthodoxe joden er deze zienswijze over de sabbat op na.
De wet die deze joden belijden te gehoorzamen, is het vierde van de tien geboden, dat (gedeeltelijk) luidt: „Ter gedenking van de sabbatdag, om die heilig te houden, dient gij zes dagen dienst te verrichten en moet gij daarop al uw werk doen. Maar de zevende dag is een sabbat voor Jehovah, uw God. Gij moogt generlei werk doen” (Ex. 20:8-10). Is deze sabbatswet bindend voor christenen, of gold ze slechts voor de Israëlieten, die later bekend kwamen te staan als de joden?
Slechts voor Israël?
De inleiding van de tien geboden verschaft het antwoord: „Ik ben Jehovah, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, uit het slavenhuis” (Ex. 20:2). Wie werden door Jehovah uit Egypte bevrijd? De afstammelingen van Jakob of Israël. Merk op hoe het vierde gebod in Deuteronomium 5:12-15 luidt: „Ter onderhouding van de sabbatdag, om die heilig te houden, . . . gij moet eraan denken dat gij slaaf werdt in het land Egypte en dat Jehovah, uw God, u toen met sterke hand en uitgestrekte arm vandaar heeft uitgeleid. Daarom heeft Jehovah, uw God, u geboden de sabbatdag te vieren.”
Tussen Jehovah en wie zou deze sabbatswet in feite een teken zijn? Slechts tussen hem en Israël. In Exodus 31:13 staat geschreven: „Spreek tot de zonen van Israël, zeggende: ’Vooral mijn sabbatten dient gij te onderhouden, want dat is een teken tussen mij en u in uw geslachten, opdat gij moogt weten dat ik, Jehovah, het ben die u heilig.’” (Zie ook Ezechiël 20:10-12.) En hoewel sommigen beweren dat de sabbatswet reeds in de tijd van de hof van Eden en daarna van kracht was, verklaarde Mozes heel duidelijk aan zijn volk: „Niet met onze voorvaders heeft Jehovah dit verbond gesloten, maar met ons, wij die hier heden allen in leven zijn.” — Deut. 5:3.
Maar was die sabbat niet een teken tussen Jehovah God en zijn volk „voor eeuwig”? (Ex. 31:17, Engelse vertaling van Byington; zie ook de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap.) Neen, want het Hebreeuwse woord dat hier weergegeven is met „voor eeuwig” is ʽolam en betekent louter een niet nader te definiëren periode of een onbepaalde tijd. In overeenstemming hiermee heeft de Nieuwe-Wereldvertaling het woord ʽolam vertaald met „onbepaalde tijd”. De sabbatswet was dus bindend voor onbepaalde tijd; ze zou voor eeuwig kunnen gelden, maar ook niet. Het gebruik van dit woord met betrekking tot nog zoveel andere kenmerken van de Wetsregeling die duidelijk verdwenen zijn, toont aan dat het niet noodzakelijkerwijs voor eeuwig betekent. — Ex. 12:14, 17, 24; 27:21; 28:43; 29:28.
Hoe staat het met Jezus en zijn apostelen?
Hield Jezus de sabbat? De religieuze leiders in zijn dagen vonden dat Jezus in dat opzicht te kort schoot, maar het staat vast dat hij als jood, geboren onder de wet, inderdaad de sabbat hield (Gal. 4:4). Hij onderhield de sabbatswet op de wijze zoals Gods Woord (en niet de sekte van de Farizeeën) dit aangaf. Toen hij daarover werd aangevallen, argumenteerde hij niet dat de sabbatswet niet op hem van toepassing was, maar verklaarde daarentegen dat het „geoorloofd [was] op de sabbat een voortreffelijke daad te doen” (Matth. 12:12). Hij zei echter ook dat hij was gekomen om de Wet „te vervullen” (Matth. 5:17). Hoe was dit van invloed op zijn discipelen?
Bleven zij na Jezus’ dood, opstanding en hemelvaart de sabbat houden? Neen. Maar zij trokken wel voordeel van de plaatselijke gebruiken door tot de mensen te prediken die gewoon waren op de sabbatdag bij elkaar te komen. Zo lezen wij dat Paulus en zijn metgezellen op de sabbat een synagoge binnengingen. Waarom? Omdat daar op die dag mensen waren (Hand. 13:14-16). En het waren hun tóehoorders — gewend als dezen waren om op de sabbat bijeen te komen — die hun vroegen of zij op de volgende sabbat meer mochten horen (Hand. 13:42-44). Steeds wanneer er in het boek Handelingen melding wordt gemaakt van de sabbatdag is dat in verband met niet-christelijke aanbidding, hetzij in een synagoge, hetzij op een andere plaats van gebed. — Hand. 16:11-13; 17:1-3; 18:4.
Aan de andere kant wordt er verschillende malen melding gemaakt van het feit dat Christus’ discipelen op de eerste dag van de week bijeen kwamen (Joh. 20:19, 26; Hand. 20:7). Hoewel dit christenen niet machtigt om de eerste dag van de week als heilig af te zonderen, aangezien er daaromtrent geen specifiek gebod in de christelijke Griekse Geschriften te vinden is, blijkt er beslist wel uit dat de vroege christenen de zevende dag niet meer als een speciale dag voor aanbidding beschouwden.
-