Vragen van lezers
● Er staat in de bijbel dat de kleren der Israëlieten tijdens hun veertigjarige verblijf in de woestijn niet versleten raakten. Moet dit letterlijk opgevat worden, of is het slechts een zegswijze om aan te duiden dat de kledingvoorraad niet opraakte? — R.H., Verenigde Staten.
Uit Deuteronomium 8:3, 4, blijkt dat Jehovah hun bleef „voeden met het manna, hetwelk gij niet kendet noch uw vaders hadden gekend, om u te doen weten dat de mens niet van brood alleen leeft, maar dat de mens leeft door elke uiting welke uit Jehovah’s mond voortkomt. Uw gewaad is niet versleten, noch zwollen uw voeten op gedurende deze veertig jaar.” De voorziening van het manna was een voortdurend wonder, en de voorziening van de kleding welke niet versleet ook. Dit is juist het wonderbaarlijke. Wanneer de voorraden slechts werden aangevuld, zou niemand hierin een wonder zien. Wanneer er dus staat dat de kleren niet versleten, moet dat letterlijk opgevat worden, evenals er letterlijk uit het verslag moet opgemaakt worden dat hun voeten de veertig woestijnjaren lang niet opzwollen. Het levert geen praktische moeilijkheden op dezelfde kleren veertig jaar lang te gebruiken, want wanneer de kinderen uit hun kleren groeiden, waren er grotere maten beschikbaar, en konden jongere kinderen hun kleding weer aantrekken. Volwassenen stierven en lieten hun garderobe na. Er zij opgemerkt dat het aantal Israëlieten aan het eind van de woestijntocht even groot was als in het begin, zodat de oorspronkelijke kledingvoorraad best tijdens de gehele veertigjarige trek gebruikt kon worden.
● Werd Satan volgens Jesaja 14:12 niet Lucifer? — A.R., Verenigde Staten.
Het woord „Lucifer” komt slechts eenmaal in de Schrift voor, en wel in Jesaja 14:12. Zelfs dit echter slechts in bepaalde vertalingen, zoals in die van Van Winghe, de King James Version, de Douay Version, An American Translation, Knox en Darby. Verder wordt de naam genoemd in de voetnoten op bovenstaand vers in de Nederlandse en Belgische Professorenbijbels, de Luthervertaling, de Leidsche Vertaling en de Petrus Canisius Vertaling. Normaal wordt het woord in de Nederlandse bijbelvertalingen weergegeven met „morgenster,” en in de American Standard Version en de Revised Standard Version met „Dagster,” in de vertaling van Rotherham met „Schijnende,” en in die van Moffatt met „schijnende ster.”
Zo luidt Jesaja 14:12, 13 in de vertaling van Van Winghe: „Hoe zyt gy van den hemel gevallen Lucifer, die ’s morgens vroeg opgingt? hoe zyt gy nedergevallen ter aerde, die de heydenen wonddet? Die in uw hert zeydet: In den hemel zal ik opklimmen, boven Gods sterren zal ik mynen stoel verheffen, ik zal zitten op den berg des testaments, in de noord zyden.”
Het Hebreeuwse woord dat hier met Lucifer is vertaald, is Heylél. In de Septuaginta-vertaling is het vertaald met het Griekse woord Heosphóros, hetwelk „dageraadsbrenger” betekent. In de Latijnse Vulgaat van Hiëronymus is dit woord met „Lucifer” vertaald, vandaar dat het in andere vertalingen voorkomt, en met name in oudere katholieke vertalingen. Om te kunnen begrijpen hoe het woord „Lucifer” gebruikt kan worden, moeten wij het volgende in gedachten houden.
Allereerst is deze profetie voornamelijk rechtstreeks gericht tot de koning van Babylon, die door zijn vele veroveringen, vooral die van de natie Juda in 607 v. Chr., een wereldheerser werd, waardoor hij geleek op de dageraadsbrenger, de morgenster Venus, welke afgezien van de zon en de maan de helderste van alle hemellichamen is.
Ten tweede, dat deze profetie eigenlijk een spotlied is, zoals uit de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap van vers vier blijkt: Gij zult „dit spotlied op den koning van Babel . . . aanheffen.” Het is gericht tot iemand die zichzelf uitermate verhief en nu bespot wordt om zijn val.
En ten derde moeten wij deze sterren niet als letterlijke sterren of planeten beschouwen. Soms wordt een glorierijke vorst in de Schrift een ster genoemd, zoals in Numeri 24:17: „Er zal stellig een ster uit Jakob te voorschijn komen, en er zal zich beslist een scepter uit Israël verheffen.” Aangezien er werd gezegd dat de vorsten of koningen te Jeruzalem op Jehovah’s troon zaten, konden zij terecht als de „sterren Gods” worden aangeduid.
Toen de koning van Babylon de laatste Judese koning Zedekia gevangennam, had hij zijn troon boven de sterren Gods verheven en zich aldus gelijk aan de Allerhoogste gemaakt. Alleen bij deze gelegenheid, toen Satan, de god van de koning van Babylon, werkelijk de „god van dit samenstel van dingen” werd, werd hij afgebeeld door Babylons koning en werd er derhalve in spottende zin naar hem als de Schijnende of Lucifer verwezen. — 2 Kor. 4:4.
Wij hebben dus opgemerkt dat deze titel niet toegepast kan worden op de oorspronkelijke volmaaktheid, schoonheid en met juwelen te vergelijken schittering van de overdekkende cherub, welke de profeet Ezechiël 28:14-17 (NBG) beschrijft. De naam kan alleen maar in spottende zin op Satan worden toegepast, en dan pas vanaf 607 v. Chr. Zie voor meer details De Wachttoren van 1 januari 1950, de bladzijden 3 tot en met 12.