Wie waren de Hethieten?
DE HETHIETEN worden in een oud boek geïdentificeerd waarin de geschiedenis van de mensheid tot het allereerste begin wordt teruggevoerd. In dit boek, de bijbel wordt onthuld dat zij de nakomelingen waren van Noachs achterkleinzoon Heth. Aangezien Heth een zoon van Kanaän en een kleinzoon van Cham was, waren de Hethieten Kanaänieten. — Gen. 10:1, 6, 15.
Reeds voordat de patriarch Abraham in 1943 v.G.T. naar Kanaän trok, hadden de Hethieten zich daar gevestigd. Zij woonden in het bergachtige gebied van zuid-Palestina, om precies te zijn, in Hebron en omgeving (Gen. 15:18-20; 23:2-20). Eeuwen later bleken zij nog steeds in bergachtige gebieden te wonen, maar de omvang van hun gebied wordt niet precies in de bijbel beschreven. — Num. 13:29; Joz. 11:3.
Na de Israëlitische verovering waren de Hethieten schijnbaar de enige Kanaänieten die gedurende een flinke lange periode als een belangrijke en krachtige natie bleven bestaan (1 Kon. 10:29). Er wordt in de Schrift over hen vermeld dat zij tijdens de regering van koning Joram van Israël (c. 917-905 v.G.T.) nog koningen en militaire kracht bezaten (2 Kon. 7:6). De Syrische, Assyrische en Babylonische veroveringen van het land schijnen hun macht echter klaarblijkelijk verbroken te hebben.
Met het oog op de belangrijkheid van de Hethieten in de oudheid, zou men kunnen verwachten dat archeologische vondsten extra details zouden opleveren. Talloze verwijswerken geven te kennen dat dit zo is en dat de archeologie het bijbelse getuigenis betreffende het bestaan van de Hethieten zelfs overtuigend heeft bevestigd. Dit geeft aanleiding tot de vraag: Rust het archeologische bewijs op een solide fundament of is het aan twijfel onderhevig?
De verwijzingen naar „Hatti” in Assyrische spijkerschriftteksten plaatsen dit volk gewoonlijk in Syrië of Palestina en kunnen derhalve betrekking hebben op de Hethieten van de bijbel. Op grond van de naam „Hatti” zijn sommige geleerden echter verder gegaan dan de Assyrische spijkerschriftteksten en hebben zij getracht de Hethieten van het bijbelse verslag in verband te brengen met een rijk dat zijn hoofdstad in Klein-Azië had, ver ten noorden en westen van het land Kanaän.
In Bogazköy (vroeger Hattusas geheten), de plaats waarvan wordt aangenomen dat hier de hoofdstad van dit rijk is geweest, zijn veel oude teksten blootgelegd. Gebaseerd op de overeenkomst in klank tussen de woorden „Hattusas” en „Hatti” hebben sommige geleerden de taal van bepaalde in Bogazköy ontdekte teksten „Hattisch” of „Hethitisch” genoemd. Volgens de hedendaagse theorie werden de oorspronkelijke bewoners van het gebied door veroveraars onder de voet gelopen, waarna dezen een andere taal invoerden. Deze taal maakte gebruik van het spijkerschrift. Weer later verdrong nog een andere taal, die het hiëroglyfenschrift gebruikte, het spijkerschrift. Er wordt verondersteld dat de drie verschillende talen drie volkgemeenschappen vertegenwoordigen.
Er kan echter niet met zekerheid vastgesteld worden of een van deze gemeenschappen met de Hethieten van de bijbel vereenzelvigd dient te worden. E. A. Speiser, die de moeilijkheid van de vereenzelviging erkent, merkt op: „Het probleem van de Hethieten in de bijbel is . . . gecompliceerd. Om te beginnen is er het probleem op welke groep Hethieten er in een bepaalde bijbelpassage wordt gedoeld: de Hatti, de Indo-Europese Hethieten van de spijkerschriftverslagen of de hiëroglifische Hethieten.” — The World History of the Jewish People, 1964, Deel Eén, blz. 160.
Het is ook opmerkelijk dat de taal in geen van de in Bogazköy gevonden teksten „Hethitisch” wordt genoemd. Dit is slechts de conclusie die sommige geleerden hebben getrokken. En I. J. Gelb verklaart betreffende het „Hethitische” hiëroglyfenschrift: „De oorsprong van het Hethitische hiëroglyfenschrift is nog steeds tamelijk duister, maar alle aanwijzingen schijnen het Aegeïsche cultuurgebied als de oorspronkelijke bron ervan aan te duiden” (A Study of Writing, 1952, blz. 83). De Aegeïsche Zee ligt tussen Klein-Azië en Griekenland. Dit schijnt het van het gebied van de Hethieten van de bijbel te verwijderen.
Het feit dat bronnen buiten de bijbel om geen onomstotelijk bewijs voor de vereenzelviging verschaffen, dient echter geen reden tot bezorgdheid te zijn. Aangezien archeologische vondsten vaak op verschillende manieren worden uitgelegd, vormen ze geen deugdelijk fundament waarop men zijn geloof in de Heilige Schrift kan baseren. Op de bladzijden van de bijbel zelf staan overvloedig veel bewijzen waaruit blijkt dat het een boek van waarheid is. Men móet de wijsheid en praktische uitvoerbaarheid van de bijbelse raad voor het dagelijkse leven wel opmerken, alsook de eerlijkheid en harmonie van de bijbel, zijn vele profetieën en de vervulling die ze hebben.