Haar geloof was levenreddend
HET bericht verbreidde zich snel. Een tot slavernij gebrachte natie was in vrijheid gesteld. De Rode Zee had zich geopend, waardoor het deze voormalige slaven mogelijk werd gemaakt over droog land naar de overkant te trekken. Maar het Egyptische leger dat hen najoeg in een poging hen opnieuw gevangen te nemen, werd door de met kracht terugkerende wateren overvallen toen het zich op de zeebedding bevond. De gehele vijandelijke legermacht kwam om.
Gedurende ongeveer 40 jaar daarna hoorde men slechts weinig over de bevrijde natie Israël. Maar toen bereikte Kanaän het nieuws dat de sterke Amoritische koninkrijken ten oosten van de Jordaan voor de Israëlieten waren gevallen. Hoe reageerden de volken ten westen van de Jordaan?
De bijbel haalt de woorden van een vrouw uit Jericho aan, die tot twee jonge Israëlitische verspieders zei: „De schrik voor u [is] op ons gevallen, en . . . alle bewoners van het land [zijn] versaagd . . . geworden wegens u. Want wij hebben gehoord hoe Jehovah de wateren van de Rode Zee van voor uw aangezicht heeft doen opdrogen, toen gij uit Egypte trokt, en wat gij met de twee koningen der Amorieten hebt gedaan, die aan de overzijde van de Jordaan waren, namelijk Sihon en Og, die gij aan de vernietiging hebt prijsgegeven. Toen wij dat te horen kregen, versmolt ons hart, en er is nog geen geest in iemand gerezen wegens u.” — Joz. 2:9-11.
Ja, vrees vervulde de bewoners van Kanaän. Zij voelden een ziekmakende angst in zich. Hun moed liet hen in de steek. Niemand had de geest om tot handelen over te gaan. Dit bewoog de Kanaänieten er evenwel niet toe om Jehovah op een heilzame manier te gaan vrezen. Vol ongeloof verhardden zij hun hart tegen hem, hetgeen zij onthulden door hun legers voor de strijd op te roepen. De bijbel bericht: „Er bleek geen stad te zijn die vrede sloot met de zonen van Israël, behalve de Hevieten die in Gibeon woonden. Alle andere namen zij door oorlog in. Want het bleek Jehovah’s weg te zijn hun hart verstokt te laten worden, zodat zij Israël de oorlog zouden verklaren.” — Joz. 11:19, 20.
RACHAB WAS ANDERS
Wat valt er echter te zeggen over de vrouw uit Jericho die met de Israëlitische verspieders sprak? Wie was zij? Verhardde zij eveneens haar hart? De vrouw was Rachab, een hoer wier huis boven op de muur van Jericho was gelegen. Op grond van hetgeen zij over Jehovah’s handelingen gehoord had, werd zij ertoe bewogen de superioriteit van de ware God te erkennen. Rachab zei tot de verspieders: „Ik weet dat Jehovah u stellig het land zal geven . . . Jehovah, uw God, is God in de hemel daarboven en op de aarde beneden.” — Joz. 2:9-11.
Haar geloof was niet louter lippendienst. Rachab had reeds in overeenstemming met haar geloof gehandeld. Hoe dan wel? In de eerste plaats ontving zij de verspieders in haar huis, terwijl zij wist dat zij Israëlieten waren. In die tijd diende het huis van een hoer vaak eveneens als herberg, maar zelfs in dat geval was Rachab geenszins verplicht geweest de verspieders onderdak te verlenen. Aangezien Rachab heel goed wist dat de inwoners van Jericho de Israëlieten haatten, was er van haar kant geloof vereist om de mannen in haar huis te ontvangen.
Toen de koning van Jericho later vernam dat de Israëlitische spionnen naar Rachabs huis waren gegaan, zond hij boodschappers daarheen, met de eis: „Breng de mannen die bij u kwamen, die uw huis zijn binnengegaan, naar buiten, want zij zijn gekomen om heel het land te verkennen” (Joz. 2:2, 3). Dit schonk Rachab de gelegenheid om haar geloof te bewijzen. De verspieders bevonden zich toen op het dak, verborgen onder vlasstengels (Joz. 2:6). Wat zou Rachab nu doen? Zou zij zwichten voor het bevel van de koning? Of zou zij de kant van Jehovah’s volk kiezen?
Ten einde de Israëlitische verspieders te beschermen, gebruikte Rachab een wapen dat tot haar onmiddellijke beschikking stond — haar tong. Zij lichtte de boodschappers van de koning verkeerd in door te zeggen: „Ja, de mannen zijn wel bij mij gekomen, en ik wist niet vanwaar zij waren. Voorts geschiedde het bij het sluiten van de poort tegen het donker dat de mannen naar buiten zijn gegaan. Ik weet niet precies waar de mannen naar toe zijn gegaan. Jaagt hen vlug achterna, want gij zult hen inhalen” (Joz. 2:4, 5). Behalve dat Rachab de boodschappers dus op een dwaalspoor bracht, veinsde zij totale onwetendheid en liet zij op geen enkele manier blijken dat zij de Israëlieten sympathiek gezind was. De uitvlucht had klaarblijkelijk eveneens ten doel huiszoeking te voor komen. Rachab moest beslist een krachtig geloof hebben dat Jehovah het goed voor Israël zou laten aflopen om de moed te hebben een standpunt tegen de koning van Jericho in te nemen. Een dergelijke daad zou, indien ontdekt, Rachab ongetwijfeld het leven hebben gekost.
REDDING BELOOFD
Nadat de boodschappers van de koning waren vertrokken, ging Rachab het dak op om met de Israëlitische verspieders te spreken. Niemand in de stad zou dit kunnen zien, aangezien het platte dak omgeven was door een hoge muur. Op dat moment, na haar geloof door werken te hebben bewezen, gaf Rachab tegenover de twee verspieders uiting aan dat geloof, waarna ze zei: „Nu dan, zweert mij alstublieft bij Jehovah dat, omdat ik liefderijke goedheid jegens u heb betracht, gij ook stellig liefderijke goedheid jegens het huisgezin van mijn vader zult betrachten, en gij moet mij een betrouwbaar teken geven. En gij moet mijn vader en mijn moeder en mijn broers en mijn zusters en allen die bij hen horen, in het leven houden, en gij moet onze ziel van de dood bevrijden.” — Joz. 2:12, 13.
Aldus pleitte Rachab niet alleen voor haar eigen leven, maar ook voor het leven van al degenen die het huisgezin van haar vader vormden. Ten einde ervan verzekerd te zijn dat het leven van allen gespaard zou worden, verzocht zij om een „betrouwbaar teken”. Dit teken bleek een plechtige eed te zijn, waarin haar werd gegarandeerd dat haar alles gegeven zou worden waarom zij gevraagd had. De verspieders antwoordden: „Onze ziel dient te sterven in plaats van ulieden!” (Joz. 2:14) Door middel van deze woorden zeiden zij in feite dat als zij in gebreke zouden blijven Rachab en haar familieleden voor de dood te behoeden, God hèn met de dood diende te straffen. Op deze wijze stelden de verspieders hun leven als borg voor het leven van Rachab en de levens van het volledige huisgezin van haar vader.
Aan de met een eed bekrachtigde belofte waren echter bepaalde voorwaarden verbonden. Rachab was verplicht de belangen van de verspieders te blijven beschermen. Bovendien moest zij aan het venster, waardoor zij de mannen naar beneden liet gaan, een scharlaken draad binden. Aangezien deze draad de kleur had van levenonderhoudend bloed, zou hij heel goed een afbeelding kunnen zijn van de regeling op grond waarvan Rachab en allen die toevlucht zochten in haar huis, gespaard konden worden. Een derde voorwaarde was dat veiligheid alleen binnen Rachabs huis gevonden kon worden. Degenen van haar familieleden die zich ten tijde van de verovering van Jericho op straat zouden wagen, konden niet verwachten dat hun leven werd gespaard. — Joz. 2:14-20.
RACHABS GELOOF BELOOND
De tijd brak aan dat de muren van Jericho, door toedoen van een wonder, volledig tegen de vlakte gingen. Maar het gedeelte van de muur waar Rachabs huis op stond, bleef intact. Op Jozua’s bevel gingen de twee verspieders haar huis binnen en brachten allen die daar waren naar buiten (Joz. 6:22, 23). En er wachtten Rachab nog verdere zegeningen. Uiteindelijk ging zij een eerbaar huwelijk aan met een Judese man, Salmon. Haar zoon Boaz werd een belangrijke schakel in de afstammingslijn die tot David en ten slotte tot de Messías of Christus leidde. — Ruth 4:21, 22; Matth. 1:5-16.
Ja, het geloof van Rachab werd werkelijk rijkelijk beloond. Haar voorbeeld dient als een aanmoediging voor christenen om volgens hun geloof te leven, het door middel van werken te demonstreren. Dit wordt bevestigd door hetgeen de christelijke Griekse Geschriften over Rachab zeggen. In de brief aan de Hebreeën lezen wij: „Door geloof is Rachab, de hoer, niet vergaan met hen die ongehoorzaam handelden, omdat zij de verspieders in vrede had ontvangen” (Hebr. 11:31). Erop wijzend waartoe christenen door haar geloof en dat van anderen dienen te worden aangezet, gaat de brief verder met de woorden: „Daarom dan, omdat wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten ook wij elk gewicht en de zonde [verlies van geloof] die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen en met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen” (Hebr. 12:1). De belangrijkheid beklemtonend van werken die met geloof in overeenstemming zijn, schreef de discipel Jakobus: „Werd insgelijks ook Rachab, de hoer, niet rechtvaardig verklaard door werken, nadat zij de boodschappers gastvrij ontvangen en hen langs een andere weg heengezonden had? Ja, zoals het lichaam zonder adem dood is, zo is ook geloof zonder werken dood.” — Jak. 2:25, 26.
Het verslag over Rachab laat tevens zien dat een zondig leven in het verleden iemand niet belet die levenswijze te veranderen en Gods goedkeuring te verwerven. Zelfs Jezus Christus zei tot de ongelovige religieuze leiders van zijn tijd: „Voorwaar, ik zeg u dat de belastinginners en de hoeren u voorgaan in het koninkrijk Gods. Want Johannes [de Doper] is tot u gekomen in een weg der rechtvaardigheid, maar gij hebt hem niet geloofd. De belastinginners en de hoeren hebben hem echter geloofd, en gij, hoewel gij dit hebt gezien, hebt naderhand geen spijt gehad en zijt daarom niet in hem gaan geloven.” — Matth. 21:31, 32.
En evenals Rachabs geloof levenreddend bleek te zijn, zo kan ook ons geloof in Gods voorziening voor redding door bemiddeling van Jezus Christus levenreddend zijn voor zowel onszelf als allen die er voordeel van trekken.
Wij hebben er beslist goede reden voor om ons geloof, net als Rachab, te bewijzen. En mogen wij, evenals zij bezorgd was voor het leven van haar familieleden, een zelfde bezorgdheid tonen door ijverige krachtsinspanningen in het werk te stellen om onze familieleden, kennissen en anderen te helpen Gods middel tot redding te leren kennen.